Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

(terug)koop van aandelen; beroep op opschorting betaling restant koopprijs slaagt niet wegens schuldeisers verzuim

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/315458 / HA ZA 21-219

Vonnis van 18 mei 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats], gemeente [gemeente 1],

eiser,

advocaat mr. C. Jacobs en mr. W. Wolfs te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats], gemeente [gemeente 1],

gedaagde,

advocaat mr. B.J. van Dijen te Lelystad.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 1 december 2021

de akte vermeerdering van eis

de spreekaantekeningen van [eiser]

de spreekaantekeningen van [gedaagde]

de aantekeningen van de griffier van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht tijdens de mondelinge behandeling van 28 maart 2022

de conclusie na akte wijziging/vermeerdering eis van [gedaagde].

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] een beroep op opschorting van zijn verbintenis tot betaling (van het restant) van de koopprijs toekomt in verband met de terugkoop van aandelen van [eiser]. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet bevoegd is zich op opschorting te beroepen wegens schuldeisersverzuim. De vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het restant van de koopprijs zal daarom worden toegewezen.

3 Feiten

3.1.

[gedaagde] en [eiser] zijn buren van elkaar.

3.2.

[eiser] heeft 140 aandelen in UC Group Ltd. (hierna: de aandelen) voor € 70.000,00 van [gedaagde] gekocht bij ‘Overeenkomst tot Koop van Aandelen’ getekend op 5 januari 2015 (hierna: de koopovereenkomst).

3.3.

[gedaagde] heeft de aandelen voor € 70.000,00 van [eiser] terug gekocht bij een ‘Overeenkomst tot Koop van Aandelen’ getekend op 10 augustus 2019 (hierna: de terugkoopovereenkomst).

3.4.

In de terugkoopovereenkomst staat onder meer:

3. De aandelen zullen op naam van Verkoper blijven staan (…) zolang de volledige koopsom nog niet is overgemaakt. Na ontvangst zal Verkoper de benodigde transfer documenten ondertekenen op verzoek van Koper.

4. (…)

5. De koper zal de Koopprijs (70.000 euro) voor 1 januari 2020 over maken op rekening (…) t.n.v. dhr. [eiser]

3.5.

Op 7 januari 2020 schrijft [eiser] per e-mail onder meer aan [gedaagde]:

Even kort samengevat wat we vanavond hebben besproken.

Sinds 1 januari is er sprake van een officiële ingebrekestelling. We hebben vanavond gesproken over hoe nu verder.

Jij gaf aan op verschillende fronten bezig te zijn om de verschuldigde €70.000 bij elkaar te brengen:

(…)

(…)

3. (…)

4. Daarnaast heb je een appartement in Marbella dat is gewaardeerd tussen de 270-300K, en dat hypotheekvrij is. Dit appartement deze heb je in de verkoop gezet. (…).

5. Je hebt een Cyber1 portefeuille van 2,6 mln aandelen die tegen de huidige koers van €0,10 een waarde heeft van ruim €260.000. (…) Eventueel zou je dus aandelen kunnen verkopen, maar dit doe je liever niet aangezien die aandelen nu op de laagste koers staan en Cyber1 bezig is om een notering te krijgen op de Amerikaans beurs Nasdaq. Dit zou betekenen dat die aandelen omhoog gaan in koers en de portefeuille veel meer waard zou worden. (…).

Wat we hebben afgesproken is dat je nog 2 weken de tijd krijgt om te zien welke van de bovenstaande zaken afgerond worden en je de 70.000 Euro kan betalen. We zien elkaar weer op vrijdag 17 januari om 18:00. We hebben besproken dat er dan drie vervolgopties zijn.

1. je hebt het volledige bedrag bij elkaar gekregen (het optimale scenario)

2. je komt met een deel van het bedrag en we spreken een betalingsregeling ad van maximaal 7 termijnen (7 x 10K), hoewel je aangaf dit liever sneller dan in 7 maanden af te willen ronden.

Of 3. Je hebt niets geregeld en er is ook geen betalingsregeling of uitzicht op wanneer er geld komt. In dat geval gaat de zaak naar Werner Wolfs, mijn advocaat en die gaat dan procederen.

Dit laatste, zoals ik al heb aangegeven, zou ik zelf vreselijk vinden (…). We zijn goede buren en ik hoop dat de relatie goed blijft. (…).

(…) Mocht ik iets niet goed hebben begrepen of niet goed hebben weergegeven, laat me dit dan even weten dan verander ik het. Ik stuur dit verslagje namelijk ook even naar Werner, gewoon om hem in te lichten wat we hebben afgesproken (hij is tenslotte mijn advocaat).

(…)

3.6.

[gedaagde] reageert als volgt per e-mail op 8 januari 2020 aan [eiser]:

Dit getuigt niet van vertrouwen en discretie!

Zoals gezegd ben ik druk doende een oplossing te regelen.

De vervolgopties en scenario’s zijn door jou aangedragen en geformuleerd, ik opperde dat er meerdere vervolgopties/scenario’s mogelijk los zouden kunnen komen in onderling overleg.

Zodra ik meer weet hoor je van me en anders tot vrijdag 17 (…).

3.7.

[gedaagde] betaalt op 22 januari 2020 € 7.000,00 aan [eiser].

3.8.

De advocaat van [eiser] stuurt per e-mail op 6 maart 2020 een sommatie aan [gedaagde] met het verzoek om uiterlijk vóór 13 maart 2020 € 63.000,00 te betalen. Hij schrijft onder meer:

Aangezien u het volledige bedrag van EUR 70.000 reeds op 1 januari jl. aan cliënt had moeten betalen, verkeert u al in verzuim. Louter voor zover nodig stel ik u hierbij (nogmaals) in gebreke en sommeer ik u om het resterende bedrag van EUR 63.000 te betalen aan cliënt (…). Doet u dit niet, dan behoudt cliënt in ieder geval zijn recht voor om de betaling in rechte van u op te eisen, vermeerderd met de verschuldigde rente vanaf 1 januari jl. en vermeerderd met kosten.

Tegen cliënt heeft u aangegeven over goederen te beschikken, zoals effecten en onroerend goed in Spanje, maar dat u deze goederen om uiteenlopende redenen niet liquide kan c.q. wil maken, zodat u uw betalingsverplichtingen jegens cliënt vooralsnog niet zou kunnen nakomen. U heeft hiervan geen enkel tastbaar bewijs overgelegd. Cliënt is wellicht bereid om nog enige coulance jegens u te betrachten, mits u vóór 13 maart a.s. tastbaar bewijs overlegt (…). Doet u dit niet, niet tijdig of volledig, dan veracht ik dat cliënt geen vertrouwen meer zal hebben in uw vrijwillige betaling. In dat geval zal ik cliënt in overweging geven om (rechts)maatregelen jegens u te nemen.

3.9.

Na ontvangst van documentatie aangaande de verkoop van het appartement van [gedaagde] in Marbella, verleent [eiser] op 28 maart 2020 uitstel van betaling aan [gedaagde] tot 1 juli 2020. [eiser] schrijft in zijn e-mail onder meer:

Dat betekent natuurlijk niet dat ik afstand doe van mijn rechten, zoals het recht om het volledige bedrag per 31 december 2019 van jou op te eisen. Ook rente en kosten lopen gewoon door vanaf 31 december 2019. En natuurlijk geldt, mocht je mij eerder kunnen betalen, omdat jouw financiële situatie dat toelaat, dan ontvang ik het geld graag vóór 1 juli 2020.

3.10.

Op 25 november 2020 vraagt [eiser] onder verwijzing naar de opleving van AEX tot boven de 600 en de hausse op de huizenmarkt of het mogelijk is toch een betalingsregeling met [gedaagde] over een te komen.

3.11.

In reactie schrijft [gedaagde] op 2 december 2020 per e-mail aan [eiser] onder meer:

Zoals al duidelijk gemaakt in eerdere gesprekken en e-mails is onze financiële situatie dusdanig verslechterd dat er geen enkele betaling op dit moment mogelijk is.

Dit is voortgekomen uit overmacht en niet uit onwil.

(…) Zoals beloofd meld ik elke positieve ontwikkeling die tot een verdere betaling kan leiden.

3.12.

De advocaat van [eiser] stuurt op 12 januari 2021 per brief een sommatie aan [gedaagde] om vóór 22 januari 2021 € 63.000,00 te betalen bij gebreke waarvan [eiser] het volledige bedrag, vermeerderd met rente vanaf 1 januari 2020 over het bedrag van EUR 70.000 en vanaf 22 januari 2020 over het bedrag van EUR 63.000, alsmede kosten, in rechte van [gedaagde] zal opeisen.

3.13.

Op 20 januari 2021 schrijft de advocaat van [eiser] per e-mail onder meer aan [gedaagde]:

(...)

2. U heeft – en pas nadat u mijn brief heeft ontvangen – een voorstel gedaan voor maandelijkse betalingen van EUR 750. Dat betekent dat cliënt nog eens 7 jaar (er is al ruim een jaar voorbij sinds 31 december 2019) op volledige betaling van de hoofdsom zou moeten wachten, nog afgezien van de rente en kosten. Uw afbetalingsvoorstel is volstrekt onvoldoende en wordt niet door cliënt geaccepteerd.

3.Er is weldegelijk sprake van onwil (nog los van de vraag of dat überhaupt relevant is). U heeft immers voldoende vermogen om daaruit de vordering van cliënt te voldoen, maar om uw moverende redenen gaat u daartoe niet over. Zo heeft u een overwaarde op uw woonhuis; u zou uw hypothecaire geldlening dus eenvoudig kunnen verhogen om daarmee (nota bene tegen een historisch lage rente) cliënt af te betalen.

4. Anders dan u stelt, houdt u cliënt niet – uit eigen beweging en onderbouwd – op de hoogte. Cliënt heeft zich tot op heden coulant opgesteld, maar constateert dat hij steeds achter u aan moet om te vragen naar ontwikkelingen en betaling. (…)

Kort en goed: de laatste kans om tot volledige vrijwillige betaling van de hoofdsom over te gaan verloopt op 22 januari a.s. (…)

3.14.

[eiser] reageert op 28 januari 2021 als volgt:

Dank voor uw reactie waarvan ik de inhoud grotendeels betwist. (…)

Na het verkrijgen van nieuw advies, informatie en de opstelling van uw client en U maak ik mij grote zorgen over het feit dat de aandelen überhaupt wel geleverd zullen en kunnen worden conform overeenkomst.

4 Het geschil

4.1.

[eiser] vordert (na eisvermeerdering) - samengevat - :

I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 63.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 70.000,00 van 1 januari 2020 tot 22 januari 2020 (zijnde een bedrag van € 84,15) en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 63.000,00 vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;

II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na dit vonnis aan [eiser] de buitengerechtelijke incassokosten te betalen van € 1.405,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;

III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;

IV. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten voor een bedrag van € 131,00 te verhogen met € 68,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee dagen na het wijzen van dit vonnis;

V. [eiser] te bevrijden van zijn verbintenis tot medewerking aan de levering van de aandelen UC Group Ltd;

VI. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.2.

[gedaagde] voert verweer.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5 De beoordeling

5.1.

Vooropgesteld wordt dat (het bestaan van) de terugkoopovereenkomst niet ter discussie staat.

5.2.

Of de vordering van [eiser] kan worden toegewezen, hangt af van de vraag of het beroep van [gedaagde] op opschorting slaagt.

Beroep op opschorting

5.3.

[gedaagde] beroept zich op opschorting op grond van artikel 6:52 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 6:80 lid 1 onder c BW. Hij voert daartoe aan dat hij feitelijk een beroep op opschorting heeft gedaan in zijn e-mail van 28 januari 2021 (zie r.o. 3.14). Daarin geeft hij aan bezorgd te zijn over de vraag of [eiser] de aandelen nog wel kan leveren conform de overeenkomst. [gedaagde] baseert zijn vermoeden dat de aandelen niet meer op naam geleverd kunnen worden op telefonisch contact dat hij met de transferagent van UC Group Ltd. heeft gehad. Deze stelde dat UC Group Ltd. geen klant meer is (vermoedelijk als gevolg van insolventie). Gezien de leveringsverplichting van [eiser], moet deze op zijn minst aantonen dat levering kan plaatsvinden, aldus [gedaagde].

5.4.

[eiser] heeft hier tegen primair aangevoerd dat [gedaagde] zich op grond van schuldeisersverzuim niet op opschorting kan beroepen. Subsidiair is een beroep op opschorting door [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [gedaagde] is in gebreke gebleven met de nakoming van zijn verplichting tot betaling van de geldsom van € 70.000,00 waarvan slechts € 7.000,00 is voldaan. Dat de levering van de aandelen door het verzuim van [gedaagde] wellicht (blijvend) onmogelijk is geworden, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] behoort te komen, aldus [eiser].

5.5.

De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een wederkerige overeenkomst tussen partijen. Vast staat ook dat [gedaagde] als eerste moet presteren. Dat volgt uit de artikelen 3 en 5 van de terugkoopovereenkomst. Zolang [gedaagde] nog niet de volledige koopprijs heeft betaald, is zijn vordering tot levering niet opeisbaar en een beroep op opschorting in beginsel niet mogelijk. De gevolgen van niet-nakoming (waaronder een beroep op opschorting) treden echter al in voordat de vordering van [gedaagde] tot levering opeisbaar is in het geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:80 of 6:263 BW.

In dit geval heeft [gedaagde] zich beroepen op artikel 6:80 lid 1 sub c BW. Een situatie als in dat artikel bedoeld, is echter niet aan de orde. Bij [gedaagde] bestond weliswaar vrees dat [eiser] niet zou kunnen nakomen, maar - los van de vraag of deze vrees gegrond was -, mag het ontbreken van bereidheid tot nakoming niet zonder navraag worden aangenomen. Daarvoor had [gedaagde] [eiser] eerst moeten aanmanen. De e-mail van 28 januari 2021 kan niet worden beschouwd als een aanmaning als bedoeld in voormeld artikel. In deze hadden de gronden van de vrees van de schuldeiser moeten staan, net als een verzoek om bereidverklaring tot nakoming én een redelijke termijn voor beantwoording. In dit geval is geen (redelijke) termijn gesteld, zijn geen gronden genoemd en ontbreekt een verzoek tot bereidverklaring. Het verzoek om schriftelijk gestaafd met bescheiden aan te tonen dat [eiser] de aandelen kon leveren, kan in elk geval niet als een zodanig verzoek worden beschouwd. Voor zover de e-mail wel als een aanmaning in de zin van 6:80 lid 1 sub c beschouwd zou moeten worden of voor zover [gedaagde] een beroep heeft willen doen op artikel 6:263 BW (onderzekerheidsexceptie), geldt het volgende.

Geen opschortingsbevoegdheid

5.6.

Geen bevoegdheid tot opschorting bestaat voor zover de nakoming van de verbintenis van de wederpartij wordt verhinderd door schuldeisersverzuim (artikel 6:54 sub a in samenhang met artikel 6:59 BW ). Deze algemene bepalingen gelden ook voor de meer bijzondere opschortingsrechten, zoals de onzekerheidsexceptie van artikel 6:263 BW . Het beroep van [eiser] op schuldeisersverzuim slaagt, omdat de levering van de aandelen door [eiser] wordt verhinderd doordat [gedaagde] de koopprijs niet op tijd en niet (volledig) heeft betaald. Een partij moet niet kunnen opschorten indien het aan hemzelf is toe te rekenen dat nakoming van zijn vordering uitblijft. [gedaagde] is als schuldeiser al per 1 januari 2020 in verzuim gekomen door het enkele verstrijken van de overeengekomen betalingstermijn (artikel 6:83 sub a BW ). Niet is gebleken dat de overeengekomen termijn een andere strekking heeft dan het fixeren van de uiterste betalingstermijn. Daar biedt de tekst van artikel 2 van de terugkoopovereenkomst geen aanknopingspunten voor. Daarbij komt dat zowel [eiser] als zijn advocaat in de periode na 1 januari 2020 in niet mis te verstane bewoordingen hebben aangegeven dat [gedaagde] per die datum in verzuim is. [eiser] heeft daarnaast ook duidelijk aangegeven geen afstand te doen van zijn rechten, zoals het recht om het volledige bedrag per 31 december 2019 op te eisen inclusief rente en kosten vanaf die datum. Zijn advocaat heeft dit in zijn brief van 12 januari 2021 herhaald. Dat [gedaagde] uit coulance - en wegens de persoonlijke verhoudingen tussen partijen - uitstel van betaling is gegund, maakt dat niet anders. Dit is slechts een gunst die [eiser] aan [gedaagde] heeft verleend, niet meer en niet minder.

5.7.

Het feit dat [eiser] de aandelen inmiddels mogelijk niet meer kan leveren door een faillissement van UC Group Ltd maakt het vorenstaande niet anders. Zolang [gedaagde] in verzuim is, kan [eiser] immers niet in verzuim raken (art. 6:61 lid 2 BW). Bovendien is de terugkoopovereenkomst door [gedaagde] aangegaan in de wetenschap dat het niet goed ging met UC Group Ltd, terwijl niet is gebleken dat [eiser] de aandelen op 1 januari 2020 niet had kunnen leveren als [gedaagde] aan zijn betalingsverplichting had voldaan. De omstandigheid dat UC Group Ltd op een later moment failliet is gegaan is geen omstandigheid die [eiser] kan worden toegerekend.

Tussenconclusie

5.8.

Concluderend betekent dit dat het beroep van [gedaagde] op opschorting wegens schuldeisersverzuim niet slaagt. Ook overigens kan de omstandigheid dat de aandelen door het faillissement niet meer leverbaar zijn, niet aan de betalingsverplichting van [gedaagde] in de weg staan. Het gaat hier om een wederkerige overeenkomst waarbij de tijdens het verzuim van [gedaagde] opgekomen omstandigheid die nakoming door [eiser] onmogelijk maakt (het faillissement) niet aan [eiser] kan worden toegerekend. [gedaagde] moet zijn verplichting uit de overeenkomst nakomen en dus toch voor de aandelen betalen ook al kan [eiser] die niet meer leveren. De gevorderde veroordeling tot betaling van € 63.000,00 binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis, ligt dan ook voor toewijzing gereed. De wettelijke rente over € 70.000,00 vanaf 1 januari 2020 tot 22 januari 2020 (€ 84,15) en de wettelijke rente over € 63.000,00 vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening is eveneens toewijsbaar.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

5.9.

[gedaagde] voert aan dat toewijzing van de vordering niet mag leiden tot een uitvoerbaar bij voorraad gewezen vonnis. Omdat [gedaagde] nalaat aan te geven wat zijn belang is bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist, weegt het belang van [eiser] zwaarder en zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.10.

[gedaagde] voert ook aan dat voor zover de vordering tot betaling wordt toegewezen, die toewijzing dient te geschieden onder het voorbehoud dat [gedaagde] pas hoeft te betalen nadat onomstotelijk is aangetoond dat levering kan plaatshebben. De rechtbank begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat [eiser] dit moet aantonen. Dit verweer komt feitelijk neer op een voorwaardelijke reconventionele vordering om [eiser] te veroordelen tot een bepaalde handeling. Aangezien [gedaagde] geen (voorwaardelijke) vordering in reconventie heeft ingediend, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan [gedaagde] dit overigens ook niet van [eiser] verlangen.

Beroep op artikel 6:60 BW

5.11.

Uit de akte vermeerdering eis en de spreekaantekeningen van [eiser] volgt dat zijn vordering ex artikel 6:60 BW een voorwaardelijke is, te weten om bevrijd te worden van zijn verbintenis tot levering van de aandelen, indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat aangetoond moet worden dat de levering van aandelen kan plaatshebben. Gelet op de overweging hiervoor in r.o. 5.10, is niet aan die voorwaarde voldaan, zodat deze vordering niet zal worden behandeld.

Buitengerechtelijk incassokosten

5.12.

[gedaagde] voert aan dat de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten moeten worden afgewezen, omdat de 14 dagen termijn niet in acht is genomen. Die termijn geldt alleen in het geval sprake is van een “consumentenovereenkomst”, maar daar is hier geen sprake van. Zo is niet gebleken dat [eiser] bij de terugverkoopovereenkomst handelde in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Althans daartoe heeft [gedaagde] niets gesteld.

5.13.

De betwisting van de grondslag (schadevergoeding) voor de gevorderde incassokosten en wettelijke rente slaagt evenmin. Artikel 6:96 BW biedt weliswaar geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van de hier bedoelde kosten, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat.

5.14.

Voor matiging van de gevorderde incassokosten en wettelijke rente ziet de rechtbank ten slotte geen aanleiding omdat de gevorderde incassokosten niet afwijken van de staffel. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.

Proceskosten

5.15.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 108,22

- griffierecht € 952,00

- salaris advocaat € 2.228,00 (2,0 punt × tarief € 1.114,00)

Totaal € 3.288,22

5.16.

De gevorderde rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten

zal worden toegewezen met ingang van de derde dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

5.17.

[gedaagde] zal worden veroordeeld in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.

6 De beslissing

De rechtbank

6.1.

veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 63.000,00 (drieënzestig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 70.000,00 vanaf 1 januari 2020 tot 22 januari 2020 (€ 84,15) en vermeerderd met de wettelijke rente over € 63.000,00 vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening,

6.2.

veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.405,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling,

6.3.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.288,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de derde dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

6.4.

veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen twee dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van twee dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

6.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.

type: 1621

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature