Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven, opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld rijbewijs, lokaalvredebreuk en winkeldiefstal.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

Parketnummer: 16/661753-14 (P)

Vonnis van de meervoudige strafkamer van 9 februari 2015

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Marokko),

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,

thans preventief gedetineerd in PI Midden Holland – Huis van Bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan de Rijn.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014 en 26 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.R.S. van Nuss, advocaat te ‘s-Gravenhage.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten [A], wonende te Utrecht.

2 Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: als vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard;

feit 2: tweemaal opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld rijbewijs;

feit 3: primair een rijbewijs van [A] heeft gestolen, subsidiair een rijbewijs van [A] heeft verduisterd en meer subsidiair een rijbewijs van [A] heeft geheeld;

feit 4: wederrechtelijk een besloten lokaal, te weten de Albert Heijn, is binnengedrongen terwijl hem de toegang tot dit lokaal was ontzegd;

feit 5: een aantal goederen heeft gestolen, toebehorende aan de Albert Heijn.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het onder feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie acht de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie en ter terechtzitting.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1, 3 en 5 ten laste gelegde en partieel van het onder feit 2 ten laste gelegde:

- feit 1: Verdachte wist niet dat hij tot ongewenst vreemdeling verklaard was. Gelet op de inhoud van het dossier bestaat te veel twijfel omtrent de verblijfsstatus van verdachte en omtrent eventuele mededelingen hierover aan hem.

- feit 2: Verdachte heeft het niet op zijn naam gestelde rijbewijs enkel op 12 juni 2014 en niet op 7 augustus 2014 gebruikt ter identificatie, blijkens het dossier. Het enkele in het bezit hebben van een niet op zijn naam gesteld rijbewijs is niet strafbaar.

- feit 3: Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe verdachte dit rijbewijs in zijn bezit heeft gekregen, met name gelet op de twijfelachtige verklaring van aangever.

- feit 5: Er is onvoldoende bewijs aanwezig om tot een veroordeling te komen; de verklaringen van aangever en getuige zijn ongeloofwaardig omdat ze identiek zijn en de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, kan niet tot het bewijs dienen omdat hij zonder tolk is gehoord.

Met betrekking tot het onder feit 4 ten laste gelegde heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat, nu op basis van de bewijsmiddelen niet vastgesteld kan worden wanneer en onder welke omstandigheden verdachte het desbetreffende rijbewijs heeft verkregen, niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.

De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem onder feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.

4.3.2

Bewezenverklaring De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:

Verdachte is op 7 augustus 2014 te Utrecht aangehouden. Een persoon onder andere gebruikmakende van de alias [B] is bij beschikking van

9 september 1997 op grond van de Vreemdelingenwet ongewenst verklaard. Deze beschikking is met behulp van een tolk in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan deze persoon uitgereikt. Uit verricht onderzoek aan biometriegegevens opgeslagen in de databank Havank, blijkt dat de dacty van [verdachte] en [B] dezelfde zijn. De in de beschikking tot ongewenstverklaring genoemde persoon[B] is dezelfde persoon als de aangehouden [verdachte]. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij meerdere malen vanuit Nederland is uitgezet naar Marokko, voor het laatst in 2012. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in het verleden diverse namen en nationaliteiten heeft opgegeven om uitzetting naar Marokko te ontlopen.

De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 augustus 2014 in Nederland heeft verbleven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:

Op 12 juni 2014 werd in een Albert Heijn te Utrecht een persoon aangehouden die zichzelf identificeerde als [A], geboren op [1970] te [geboorteplaats] (Marokko). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard op 12 juni 2014 in deze Albert Heijn te zijn geweest en te zijn aangehouden. Ter identificatie heeft hij gebruik gemaakt van het rijbewijs op naam van [A]. Dit rijbewijs met registratienummer [nummer] is eerder door [A] als vermist opgegeven.

De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 juni 2014 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identificatiebewijs.

Met de raadsvrouwe acht de rechtbank niet bewezen dat dit eveneens is gebeurd op

7 augustus 2014. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 7 van proces-verbaal A, haalde verdachte pas bij zijn insluitingsfouillering -na reeds te zijn aangehouden- het rijbewijs uit zijn zak terwijl hij eerder tegen de verbalisant had verklaard geen legitimatiebewijs bij zich te hebben. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.

Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde:De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:

- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015;

- de aangifte van [C] namens de benadeelde Albert Heijn d.d. 7 augustus 2014, met als bijlage de winkelontzegging.

Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde:

Op 12 juni 2014 wordt door de assistent manager in de Albert Heijn aan de Troosterhof 6 te Utrecht gezien dat verdachte een aantal goederen uit de stelling haalde en deze in zijn eigen tas stopte. De getuige zag vervolgens dat verdachte bij de kassa niet alle goederen die hij had gepakt op de band legde. Nadat verdachte enkel een pak melk en een brood afrekende, sprak de getuige hem voorbij de kassa aan. In de tas van verdachte werd vervolgens aangetroffen: page vochtig, cocktail garnalen, haringfilet, la vache qui rit en shirts, met een totale waarde van € 49,60. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd op genoemde datum in deze Albert Heijn het brood en de melk te hebben afgerekend en de overige goederen (nog) niet.

De rechtbank merkt ten aanzien van het Aangifteformulier voor winkeliers het volgende op. Het formulier is ingevuld door aangever [D], teamleider van de Albert Heijn en bevoegd tot het doen van aangifte. Op pagina 4 van het formulier (pagina 6 van proces-verbaal C) is aangevinkt dat de verdachte in de winkel in de gaten is gehouden door de assistent manager en vervolgens volgt hieromtrent een verklaring. Op pagina 8 van het formulier is dezelfde verklaring opgenomen als verklaring van de getuige [C]. De rechtbank begrijpt dat [C] (in het dossier ook [C] genoemd) de assistent manager van de winkel betreft en dat diens verklaring ( mogelijk foutief) twee keer is opgenomen. Dat deze getuigenverklaring op twee plaatsen in het formulier is opgenomen, doet echter aan de inhoud van de verklaring niets af. De rechtbank acht de verklaring van getuige [C] geloofwaardig en ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud hiervan.

De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte voorbij de kassa is aangehouden met nog niet betaalde goederen, toebehorende aan de Albert Heijn, in zijn tas. Door de goederen in zijn tas te stoppen en deze aan het zicht van de rechthebbende te onttrekken, heeft verdachte als heer en meester de beschikking gehad over deze goederen. Tevens gelet op de omstandigheid dat verdachte bij de kassa andere goederen wel heeft afgerekend en de kassa vervolgens heeft gepasseerd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder feit 5 ten laste gelegde voltooide diefstal.

De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

feit 1:

op 7 augustus 2014 te Utrecht als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

feit 2:

op 12 juni 2014 te Utrecht opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht te weten een rijbewijs op naam van [A], geboren [1970] te [geboorteplaats], rijbewijsnummer [nummer], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, zich na te zijn aangehouden voor een strafbaar feit tegenover een opsporingsambtenaar heeft gelegitimeerd met dat rijbewijs.

feit 4:

op 7 augustus 2014 te Utrecht wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen Troosterhof 6 en in gebruik bij supermarkt Albert Heijn, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan terwijl aan hem, verdachte, op naam van het door verdachte gebruikte alias [A], geboren op [1970], door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd voor een periode van 1 jaar, ingaande op 12 juni 2014.

feit 5:

op 12 juni 2014 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in een supermarkt gevestigd aan de Troosterhof 6, shirts en vochtig toiletpapier en cocktail garnalen en haringfilet en Franse kaas met een totale waarde van 49,60 euro, toebehorende aan supermarkt “Albert Heijn”.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:

feit 1: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;

feit 2: opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ;

feit 4: het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;

feit 5: diefstal.

Beroep op overmacht ten aanzien van feit 4 Door de verdediging is een beroep gedaan op overmacht. Verdachte wist dat hij de Albert Heijn niet mocht betreden, maar werd hiertoe uit nood gedwongen nu hij vluchtte voor belagers. Dit dient te leiden tot ontslag van rechtsvervolging. De officier van justitie acht dit beroep toewijsbaar indien de verklaring van verdachte hieromtrent gevolgd wordt.

De rechtbank overweegt hiertoe dat bij relatieve overmacht in de zin van noodtoestand sprake is van een situatie waarin naleving van de strafrechtelijke norm niet kan worden gevergd. Deze rechtvaardigingsgrond wordt alleen aangenomen als door de overtreding een hoger belang wordt gediend en er geen andere mogelijkheid was om het probleem op te lossen. Oftewel, aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet zijn voldaan. Bovendien moet de noodsituatie objectiveerbaar zijn en dus niet alleen in de beleving van de dader bestaan.

Verdachte heeft verklaard op de vlucht te zijn geweest voor belagers die messen bij zich hadden. Als hij niet de Albert Heijn binnen was gegaan, dan was hij dood gegaan. Ter terechtzitting heeft verdachte hieraan toegevoegd dat op dat moment van de dag alleen de Albert Heijn open was, alle andere winkels waren dicht.

De rechtbank stelt vast dat door de ter plaatse gekomen verbalisanten de door verdachte aangewezen man is gefouilleerd, nu verdachte verklaarde te zijn bedreigd met een mes. Door de verbalisanten werd niets ter zake doende aangetroffen, blijkens pagina 7 van proces-verbaal B. Aan de hand van het dossier stelt de rechtbank tevens vast dat het incident heeft plaatsgevonden op een donderdag omstreeks 12.00 uur ’s middags. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig, zowel ten aanzien van de bedreiging met een mes als ten aanzien van de omstandigheid dat alleen de Albert Heijn geopend zou zijn in het desbetreffende winkelcentrum. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een objectiveerbare noodsituatie, nu geen mes is aangetroffen. Voor zover dit al aan de orde zou zijn, is tevens niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte had immers ergens anders in het winkelcentrum toevlucht kunnen zoeken en heeft daarmee goede, niet-strafbare alternatieven laten liggen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de verdediging op overmacht.

De rechtbank stelt derhalve vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht, indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring, tot onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht door in Nederland te verblijven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict. Voort heeft verdachte zich opzettelijk gelegitimeerd met een niet op zijn naam gesteld rijbewijs. Hierdoor heeft verdachte het vertrouwen geschaad en ondermijnd dat in (officiële) identiteitspapieren en reisdocumenten dient te kunnen worden gesteld. Dit zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk en winkeldiefstal. Dit zijn vervelende feiten die veel overlast veroorzaken.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder is veroordeeld, onder andere ter zake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht in 2012 en eerder ook ter zake van vermogensdelicten. Tijdens de zitting heeft verdachte aangevoerd dat hij in 2012 niet is veroordeeld ter zake artikel 197 Sr , maar ter zake poging zware mishandeling en dat dit foutief in het uittreksel uit de justitiële documentatie is opgenomen. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van dit uittreksel te twijfelen, mede gelet op de omstandigheid dat de officier van justitie ter zitting naar aanleiding van een door hem gedaan onderzoek in de administratieve systemen van het OM, heeft opgemerkt dat van een vergissing zijns inziens geen sprake is.

Alles afwegende en met name gelet op de ernst van de feiten, de LOVS oriëntatiepunten en de omstandigheid dat sprake is van recidive, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen met aftrek van de duur van het voorarrest, passend en geboden is. Omdat de rechtbank haar strafmaat baseert op meer feiten dan de officier van justitie, komt de rechtbank boven de eis van de officier van justitie uit.

9 Ten aanzien van de benadeelde partij

Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde:

De benadeelde partij [A] heeft met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde een vordering ingediend tot vergoeding van de door hem geleden schade, te weten € 295,-.

Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, gelet op de respectievelijk gevorderde en bepleitte vrijspraak ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde.

De rechtbank stelt vast dat nu aan verdachte ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel zal worden opgelegd, de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 138, 197, 231 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11 Beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

Verklaart het onder feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bewezenverklaring

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

feit 1: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;

feit 2: opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ;

feit 4: het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;

feit 5: diefstal.

Strafbaarheid

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.

Strafoplegging

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Benadeelde partij – t.a.v. feit 3

Verklaart [A] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

Compenseert de kosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt, tot op heden begroot op nihil.

Voorlopige hechtenis Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.G. van Ommeren, voorzitter,

mrs. P.J.M. Mol en A.R. Creutzberg, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2015.

BIJLAGE: De tenlastelegging

Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 07 augustus 2014 te Utrecht, in elk geval in Nederland, als

vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te

vermoeden dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000 , in elk

geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was

verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met

toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ;

art 197 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks 12 juni 2014 en/of 7 augustus 2014 te Utrecht, althans in

het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft

gemaakt van een niet op zijn naam gesteld indetiteitsbewijs als bedoeld in

artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht te weten een rijbewijs op naam

van [A], geboren [1970] te [geboorteplaats] (rijbewijsnummer

[nummer]), welk gebruik (telkens) hierin bestond dat hij, verdachte, zich

na te zijn aangehouden voor een strafbaar feit zich (telkens) (tegenover een

opsporingsambtenaar) heeft gelegitimeerd met dat rijbewijs;

art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht

3.

Primair

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 januari 2013

te Utrecht, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke

toeëigening heeft weggenomen een rijbewijs (op naam van [A],

met rijbewijsnummer [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele

toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan

verdachte;

art 310 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 7 augustus 2014

te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk een rijbewijs (op naam van

[A], met rijbewijsnummer [nummer]), in elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of

anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door

misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

art 321 Wetboek van Strafrecht

Meer subsidiair

hij in of omstreeks 1 januari 2013 tot en met 7 augustus 2014 te Utrecht, in

elk geval in Nederland, een rijbewijs (op naam [A] met

rijbewijsnummer [nummer]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of

heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden

krijgen van dat rijbewijs wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,

dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

4.

hij op of omstreeks 07 augustus 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement

Utrecht, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen

Troosterhof 6 (supermarkt Albert Heijn) en in gebruik bij supermarkt Albert

Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen

daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is

binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte (op naam

van het door verdachte gebruikte alias [A], geboren op [1970]

[1970] te [geboorteplaats]), door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal

(schriftelijk) was ontzegd voor een periode van 1 jaar, ingaande op 12 juni

2014;

art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht

5.

(voor dit feit heeft verdachte onder de naam [A] eerder een dagvaarding

ontvangen onder parketnummer 16/128109-14, zaak is vervolgens onder de naam

[verdachte] ingeboekt onder parketnummer 16/661799-14)

hij op of omstreeks 12 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement

Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft

weggenomen (in/uit een supermarkt gevestigd aan de Troosterhof 6) twee,

althans een, (voetbal)T-shirt(s) en/of vochtig toiletpapier en/of cocktail

garnalen en/of haringfilet en/of (Franse) kaas (met een totale waarde van

49,60 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan

supermarkt "Albert Heijn", in elk geval aan een ander of anderen dan aan

verdachte;

art 310 Wetboek van Strafrecht

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering, inhoudende:- het proces-verbaal A: nr. PL0900-2014217247 voorgeleiding, pagina 1 tot en met 32,

- het proces-verbaal B: nr. PL0900-2014217247 toetsing, pagina 1 tot en met 27,

- het proces-verbaal C: nr. PL0900-2014152444, pagina 1 tot en met 17, en

- het proces-verbaal D: aanvullend proces-verbaal nr. 1305185634, met bijlagen.

Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2014 van verbalisanten E.F. van der Snee en W.C.R. de Winter, opgenomen op pagina 7 en 8 van proces-verbaal B.

De beschikking van de staatssecretaris van justitie nr. 9708-20-4010 d.d. 9 september 1997, met als bijlage een akte van uitreiking, opgenomen op pagina 29 tot en met 32 van proces-verbaal A.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2014 van verbalisant [geboorteplaats], opgenomen op pagina 1 en 2 van proces-verbaal D.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015.

Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 12 juni 2014, opgenomen op pagina 11 en 12 van proces-verbaal C.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015.

Het proces-verbaal van vermissing identiteitsbewijs d.d. 15 januari 2013, opgenomen op pagina 11 en 12 van proces-verbaal A.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015.

Het proces-verbaal van aangifte van [C] d.d. 7 augustus 2014, met bijlage, opgenomen op pagina 4 tot en met 6 van proces-verbaal B.

Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een Aangifteformulier voor winkeliers d.d. 12 juni 2014, opgenomen op pagina 3 tot en met 10 van proces-verbaal C.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature