Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting. Woonplaats.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

Nummer 13/00098, 13/00099, 13/00100, 13/00879, 13/00880 en 13/00881

uitspraakdatum: 17 februari 2015

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 december 2012, nummers AWB 10/3233, AWB 10/3234 en AWB 10/3235, en tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013, nummers AWB 12/4851, AWB 12/4852 en AWB 12/4854, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen en voor de jaren 2001, 2003, 2004 en 2006 aanslagen (hierna gezamenlijk ook wel: de belastingaanslagen) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd waarbij telkens, bij beschikking, heffingsrente in rekening is gebracht. Bij beschikking is voor de jaren 2003 en 2006 telkens een verzuimboete opgelegd.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd, behoudens de aanslag en de beschikking heffingsrente voor 2006 die beide zijn verminderd. De verzuimboete voor 2003 is bij uitspraak verminderd tot nihil, de verzuimboete voor 2006 is gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraken van 11 december 2012 en 2 juli 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede mr. [A] en drs. [B] namens de Inspecteur.

1.7

De onderhavige zaken zijn op dezelfde zitting behandeld als het beroepschrift van belanghebbende, bij het Hof bekend onder nummer 13/00878. Van het verhandelde ter zitting is met betrekking tot alle mondeling behandelde zaken één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil en hebben, mutatis mutandis, eveneens ten grondslag gelegen aan de uitspraak van het Hof van 31 mei 2011, nummer 10/00229, met betrekking tot een aan belanghebbende over 1998 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV, en de uitspraken van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch van 23 augustus 2013, nummers 11/00677 en 11/00679, met betrekking tot aan belanghebbende voor 2002 en 2005 opgelegde aanslagen IB/PVV. Tegen deze uitspraken door belanghebbende ingediende beroepschriften in cassatie zijn door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ongegrond verklaard.

2.2

Belanghebbende heeft de Inspecteur in 1999 verzocht om toezending van een C-biljet en om een woonplaatsverklaring. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de woonplaats van belanghebbende. Belanghebbende heeft in dat kader informatie verstrekt, waarna de Inspecteur bij brief van 13 september 1999 [D] als woonplaats van belanghebbende heeft geaccepteerd per 1 januari 1998.

2.3

Belanghebbende heeft voor de jaren 1998 tot en met 2005 aangifte gedaan als buitenlandse belastingplichtige.

2.4

Begin 2002 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij [C] BV, een besloten vennootschap waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is. Tijdens dat onderzoek zijn bij de controlerende ambtenaren sterke twijfels gerezen omtrent de woonplaats van belanghebbende. De zaak is vervolgens in handen gegeven van de FIOD-ECD.

2.5

Van de bevindingen tijdens het strafrechtelijk opsporingsonderzoek door de FIOD-ECD is een proces-verbaal opgemaakt. Op grond van dit proces-verbaal en van gegevens omtrent de feitelijke woonplaats van belanghebbende en de door hem in de onderhavige jaren in Nederland verrichte werkzaamheden in loondienst, is door de Inspecteur geconcludeerd dat de fiscale woonplaats van belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland was gelegen.

2.6

Op basis van de uitkomsten van het opsporingsonderzoek door de FIOD-ECD is belanghebbende op 25 maart 2004 strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank in Arnhem wegens (poging tot) oplichting, valsheid in geschrift en het in de periode van 14 januari 1998 tot en met 3 maart 2003 opzettelijk onjuist of onvolledig doen van bij de belastingwet voorziene aangiften. De opgelegde straf bedraagt 18 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

2.7

In het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de FIOD-ECD zijn – onder meer – verwijzingen opgenomen naar de volgende verklaringen die belanghebbende tijdens het onderzoek heeft afgelegd in april 2003:

(op pagina 25 onderaan, over het formulier vrijstelling loonbelasting, dat rond 12 november 1998 is ingevuld)

“Het klopt dat ik op 16 december 1997 naar [D] ben vertrokken. Op het moment dat ik dit formulier invulde woonde ik echter al lang weer in Nederland. Ik heb geprobeerd een bepaalde voorstelling van zaken te geven die niet juist was. Dit heb ik eigenlijk vol gehouden tot hedenmiddag.”

(op pagina 26 halverwege)

“De opgaaf informatie emigratie belanghebbenden heb ik ingevuld nadat ik al een contract bij de [a-bank] heb getekend. De inhoud is dus ook pure onzin want ik wist al dat ik terug zou komen. Hier heb ik al ten onrechte geprobeerd de buitenlandse belastingplicht te verkrijgen. Het enige doel hiervan was de lage belastingdruk. Mijn eerder gedane verklaring dat ik mij wilde vestigingen op [D] en daar activiteiten wilde ontplooien trek ik bij deze in. Ik heb wel ooit die plannen gehad maar dat lag ver voor die datum.”

(op pagina 37, bovenaan)

“Ik ben namelijk niet op [D] woonachtig maar in Nederland aan de [a-straat] 25 te [L]” en “Toen ik de woonplaatsverklaring kreeg, had ik daar ook recht op omdat ik me op [D] had ingeschreven. Feitelijk had ik daar geen recht op omdat ik bij de [a-bank] in Nederland werkzaam was en in Nederland woonde.”

(op pagina 44)

“Vanaf 1-1-97 tot aan de levering bij verkoop van het huis [1 mei 1999] heb ik gewoond (…) te [Z] (…) Wij hebben tijdelijk in [M] gewoond omdat het huis aan de [a-straat] te [L] nog niet bewoonbaar was. Het huis in [M] was gehuurd van dhr. [E] (…). Wij hebben ook nog enkele weken bij mijn schoonouders gelogeerd. Enkele weken voor de jaarwisseling tussen 1999/2000 hebben wij het huis te [L] betrokken. Daar woon ik nog steeds samen met mijn vrouw”.

(op pagina 50, onderaan, en p. 51, bovenaan)

“Ik ben schuldig aan het feit dat ik de aangiften inkomstenbelasting over 1998 tot en met 2002 onjuist heb gedaan. Ik ben namelijk niet op [D] woonachtig maar in Nederland aan de [a-straat] 25 te [L]. (…)”

(op pagina 51)

“Deze aangiften zijn niet juist ingevuld, omdat in deze aangiften als woonplaats steeds [D] is gepresenteerd, terwijl ik in werkelijkheid in Nederland woonde. Verder zijn de aangiften onjuist, omdat mijn inkomsten uit mijn dienstbetrekking bij de [a-bank] ten onrechte niet zijn opgenomen in de aangiften.”

2.8

Voorts zijn in het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek verklaringen van derden opgenomen, waaronder medewerkers van de [a-bank], waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende per 1 maart 1998 in dienst is getreden bij de [a-bank], dat hij een aanstelling had voor 36 uur per week, dat zijn standplaatsen [N] en [O] waren, dat hij nimmer voor de [a-bank] in het buitenland verbleef, dat hij in [Z] en (later) [L] woonachtig was en dat hij zijn werkzaamheden op kantoor of in de regio Oost-Gelderland moest verrichten.

2.9

Belanghebbende was van 9 april 2003 tot en met 8 april 2004 gedetineerd in Nederland. Van 28 juni 2004 tot eind 2006 heeft belanghebbende in dienstbetrekking voor in Nederland gevestigde werkgevers werkzaamheden in Nederland verricht. Op het door hem genoten loon is door die werkgevers loonheffing ingehouden.

2.10

Belanghebbende heeft het hem uitgereikte aangiftebiljet voor het jaar 2006 niet ingediend, ook niet nadat de Inspecteur hem daartoe had aangemaand. Daaropvolgend heeft de Inspecteur voor dat jaar ambtshalve een aanslag aan belanghebbende opgelegd. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een door hem ingevuld aangiftebiljet C voor buitenlandse belastingplichtigen overgelegd. Op grond van daarin vermelde gegevens heeft de Inspecteur de aanslag bij uitspraak verminderd.

2.11

Tot de gedingstukken behoort een kopie van de aan de Belastingdienst Ondernemingen Utrecht, ter attentie van mr. [F] (hierna: [F]), gerichte brief gedateerd 25 juni 1999. Op deze kopie is een stempelafdruk geplaatst met de tekst: “Fotokopie gelijk aan origineel FIOD/vestiging Arnhem”. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Betreft: uw brief d.d. 7 mei

Geachte heer [F],

Naar aanleiding van bovengenoemd schrijven treft u onderstaand de noodzakelijke gegevens aan. De beantwoording van uw schrijven kon niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd worden daar enige documenten niet per direct beschikbaar waren. Waarvoor excuses.

verblijf [D]

Het gehele jaar 1998 ben ik (behoudens een trip naar New York) in [D] c.q. het Caraibisch gebied geweest voor diverse werkzaamheden. Ter illustratie treft u een volledig kopie van mijn paspoort aan. Op pagina vijf staat de stempel van “binnenkomst”, op pagina zes “de inschrijving bevolkingsregister”. Voorts treft u nog stempels aan van Praag en Kiev. Echter deze trips hebben niet in 1998 plaatsgevonden.

huisvesting

Op [D] heb ik de beschikking over een appartement. Het appartement is gelegen aan de [b-straat]. Voor de inrichting is mijn eigen huisraad/inboedel vanuit Nederland naar [D] getransporteerd. Bijgaand treft u enkele vrachtdocumenten aan waarop staat vermeld wat en wanneer er is getransporteerd.

werkzaamheden

De [a-bank] is voornemens haar marktpositie in het Caraibisch gebied te verstevigen. In dit verband worden erop diverse plekken kantoren geopend. Mijn taak is, om dit proces te initiëren en te coördineren.

aangifte ‘98

Als bijlage treft u mijn aangifte 1998 aan. De vermelde looninkomsten zijn van mijn voormalige werkgever ([G] voorheen [H]). Het betreft hier de eindafrekening van het voornoemde dienstverband. De betaling heeft plaatsgevonden in 1998. Voorts treft u mij[n] voormalige privé woning aan en de daarop rustende rentelast.

Vertrouwende u voldoende geïnformeerd te hebben, teken ik

Hoogachtend,

[X]

[b-straat] 155-4

[D] (N.A.)

Postadres:

Postbus [0000]

[Z]”

2.12

Met dagtekening 13 september 1999 schrijft [F] het volgende aan eiser (hierna ook aangeduid als “de woonplaatsverklaring”):

“Geachte heer [X],

Onder verwijzing naar ons telefoongesprek d.d. 2 september 1999 vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Na telefonisch overleg met de heer [I] van de Sociale Verzekeringsbank is gebleken dat uw verplichte AOW/Anw-verzekering met ingang van 1 maart 1998 is geëindigd.

Tevens deel ik u mede dat uw “fiscale” woonplaats met ingang van 1 januari 1998 [D] is.

Uw werkgever [a-bank] N.V. behoeft derhalve geen loonheffing in te houden omdat uw woonplaats niet in Nederland is.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor de onderhavige jaren op de juiste wijze heeft vastgesteld. Voor de jaren 1999, 2000 en 2001 is daarbij van belang of de Inspecteur terecht geen gevolgen heeft verbonden aan de door hem op 13 september 1999 afgegeven woonplaatsverklaring.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vragen ontkennend en neemt daarbij, naar het Hof begrijpt, als uitgangspunt dat hij, op grond van de door de Inspecteur afgegeven woonplaatsverklaring, voor de jaren 1999, 2000 en 2001 als buitenlandse belastingplichtige moet worden aangemerkt.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de vorenstaande vragen bevestigend.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de mondelinge behandeling

4.1

Nadat eerder aangekondigde mondelinge behandelingen van de onderhavige beroepschriften door het Hof geen doorgang konden vinden wegens verhinderingen van belanghebbende, heeft het Hof bij brief van 15 juli 2014 aangekondigd dat de mondelinge behandeling van de beroepen zou plaatsvinden op 20 januari 2015 te Arnhem om 13.30 uur. Belanghebbende heeft daarna bezwaar gemaakt tegen de gelijktijdige behandeling op die dag van de door hem ingediende hogere beroepen tegen drie uitspraken van de Rechtbank die betrekking hebben op zeven jaren. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien de mondelinge behandeling van die beroepen op een ander tijdstip te doen plaatsvinden. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling is op 17 september 2014 aan belanghebbende verzonden.

4.2

Bij brieven van 1 december, 8 december en 17 december 2014 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling op 20 januari 2015 op de grond dat door de Officier van Justitie nog niet was beslist op zijn aangiften van vermoeden van valsheid in geschrift door de Inspecteur. Het Hof heeft de verzoeken van belanghebbende afgewezen op de gronden dat het Hof een zelfstandig oordeel dient te geven over de door partijen aangevoerde stellingen en de daarvoor door hen bijgebrachte bewijsmiddelen, en een goede procesorde zich tegen verder uitstel van de mondelinge behandeling verzet. Daarbij heeft het Hof aangegeven dat de behandeling van de zaak kan worden heropend indien de inhoud van de stukken of hetgeen ter zitting is voorgevallen daartoe aanleiding geeft.

4.3

Belanghebbende is ter zitting van het Hof op 20 januari 2015 verschenen. Belanghebbende heeft gesteld bezwaar te hebben tegen het verschijnen ter zitting van drs. [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij de door de Inspecteur bij brief van 19 december 2014 toegestuurde en bij het Hof op 23 december 2014 binnengekomen nadere stukken niet van het Hof in afschrift heeft ontvangen. Belanghebbende heeft een pleitnotitie voorgedragen waarin wederom een verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling is vervat.

4.4

In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft het Hof geen grond gevonden [B] niet als vertegenwoordiger van de Inspecteur bij de mondelinge behandeling van het beroep toe te laten. De zogenoemde 10-dagenstukken van de Inspecteur zijn door de griffier doorgezonden aan belanghebbende bij brief van 23 december 2014. Belanghebbende stelt weliswaar deze stukken niet te hebben ontvangen maar het Hof heeft daarin geen aanleiding gevonden de mondelinge behandeling van de zaak aan te houden. Een afschrift van die stukken is belanghebbende ter zitting ter hand gesteld. Die stukken behelzen enige opmerkingen van de Inspecteur met betrekking tot de procesvoering tot dusverre en de door belanghebbende tegen hem gedane aangiften, en het verzoek aan het Hof de behandeling niet verder uit te stellen. De Inspecteur heeft daaraan als bijlagen toegevoegd kopieën van uitspraken met betrekking tot door belanghebbende over andere jaren gevoerde procedures. Gelet op de inhoud van deze stukken is het Hof van oordeel dat belanghebbende daarvan, mede tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling door het Hof, in voldoende mate kennis heeft kunnen nemen om daarop te reageren. Belanghebbende heeft niet in andere zin verklaard. Dat belanghebbende heeft geweigerd van die stukken kennis te nemen moet voor zijn risico blijven. Het Hof heeft het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling van het beroepschrift afgewezen. Ondanks de mededeling van het Hof dat belanghebbende zich daarmee buiten staat stelde te reageren op eventuele verklaringen ter zitting van de Inspecteur, heeft belanghebbende daarop de zittingzaal verlaten. Ook daarin heeft het Hof in de onderhavige omstandigheden geen aanleiding gevonden de mondelinge behandeling te schorsen.

Met betrekking tot de jaren 1999, 2000 en 2001

4.5

Zoals volgt uit de in 2.1 genoemde uitspraken staat onherroepelijk vast dat belanghebbende in de jaren 1998, 2002 en 2005 naar de omstandigheden beoordeeld op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 34 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. Nergens uit blijkt dat de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de bepaling van de woonplaats van belanghebbende in de onderhavige jaren anders zijn geweest. Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende op dezelfde gronden ook voor de jaren 1999, 2000 en 2001 als binnenlandse belastingplichtige worden aangemerkt.

4.6

Het Hof begrijpt het hogerberoepschrift van belanghebbende aldus dat belanghebbende zich in dat oordeel in beginsel ook kan vinden maar dat de aanslagen voor de onderhavige jaren niettemin moeten worden vastgesteld als ware hij buitenlands belastingplichtig, omdat hij aan de afgegeven woonplaatsverklaring het vertrouwen kan ontlenen dat hij als een buitenlandse belastingplichtige wordt aangemerkt. In zijn aanvullende brief van 19 september 2013 schrijft belanghebbende:

“De fiscale woonplaatsverklaring van [belanghebbende] wordt door [de Inspecteur] niet van toepassing verklaard. De reden zou zijn gelegen in onjuiste informatieverstrekking door [belanghebbende]. [De Inspecteur] documenteert dit met een brief van 25 juni 1999. Deze brief is volgens [de Inspecteur] opgesteld en tevens ingebracht door [belanghebbende] in de aanvraagprocedure fiscale woonplaats.

[De Inspecteur] is in dit verband schriftelijk meermaals verzocht de ‘originele versie’ van deze brief te tonen! [De Inspecteur] heeft tot op heden geweigerd en/of is niet in staat het origineel te leveren. Vervolgens is hiervan aangifte gedaan van valsheid in geschrifte!”

4.7

Naar het Hof uit het dossier begrijpt was belanghebbende in de jaren vóór 1998 binnenlandse belastingplichtige. Anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat acht het Hof volstrekt onaannemelijk dat de Inspecteur de in 2.12 geciteerde verklaring zou hebben afgegeven op grond van andere gegevens dan die afkomstig zijn van belanghebbende. Zonder onderbouwd verzoek van belanghebbende was er voor de Inspecteur immers geen enkele aanleiding die verklaring af te geven. Uit de verklaringen die belanghebbende tijdens het onderzoek door de FIOD-ECD heeft afgelegd blijkt echter dat hij zelf onjuiste informatie aan de Inspecteur heeft verstrekt ten einde de status van buitenlandse belastingplichtige te verkrijgen. Onder die omstandigheden kan belanghebbende aan de door de Inspecteur op 13 september 1999 afgegeven verklaring geen in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen. Dit geldt evenzeer indien de Inspecteur, toen hij de verklaring afgaf, reeds ervan op de hoogte was dat belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam was bij [a-bank] Nederland. Gelet op alle feiten en omstandigheden in 1999, waarvan belanghebbende bij uitstek op de hoogte moet zijn geweest, moet belanghebbende hebben geweten dat de door de Inspecteur afgegeven verklaring zozeer in strijd was met het geldende recht dat hij in redelijkheid niet op nakoming daarvan door de Inspecteur heeft mogen rekenen. Het Hof merkt ten overvloede nog op dat het evenzeer onaannemelijk acht, zoals het Hof reeds oordeelde in zijn uitspraak van 31 mei 2011, dat anderen de brief van 25 juni 1999 (valselijk) zouden hebben opgemaakt. Deze brief was reeds, voordat de gemachtigde van de Inspecteur [B] bij de onderhavige zaak betrokken raakte, in handen van de FIOD-ECD die daarover getuigen heeft bevraagd (zie – onder meer – op bladzijde 32 en 33 van het rapport). Daar komt bij dat belanghebbende tijdens de strafvervolging over die brief geen enkele opmerking in die richting heeft gemaakt terwijl die brief wel bij het onderzoek is betrokken (zie – onder meer bladzijde 52 van het rapport).

4.8

Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de Inspecteur, ook indien moet worden geoordeeld dat belanghebbende in Nederland woont en de Inspecteur niet kan worden gehouden aan de door hem afgegeven woonplaatsverklaring, het belastbare inkomen over de jaren 1999, 2000 en 2001 onjuist heeft vastgesteld, is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende met al hetgeen hij naar voren heeft gebracht, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in die jaren recht had op hogere aftrekposten dan waarmee de Inspecteur reeds rekening heeft gehouden. Het Hof neemt daarvoor de door de Rechtbank gegeven overwegingen over en maakt die tot de zijne. Dat de Inspecteur in één of meer van deze jaren het loon van belanghebbende of de inhoudingen daarop voor een onjuist bedrag in aanmerking heeft genomen, of dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen ten onrechte geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend, maakt belanghebbende evenmin aannemelijk. In het midden kan blijven of belanghebbende voor deze jaren de vereiste aangifte heeft gedaan en of, bij ontkennende beantwoording van die vraag, op belanghebbende een verzwaarde bewijslast rust.

Met betrekking tot de jaren 2003, 2004 en 2006

4.9

Het hogerberoepschrift van belanghebbende met betrekking tot deze jaren houdt als grond van het hoger beroep in: een onjuiste vaststelling van het belastbare inkomen voor de jaren 2003, 2004 en 2006. Belanghebbende heeft deze grond in hoger beroep niet nader toegelicht. In het licht van de inhoud van het hoger beroep voor de jaren 1999, 2000 en 2001, de vaststaande beslissingen voor de jaren 2002 en 2005, en het standpunt van belanghebbende voor het jaar 2007 waarin de woonplaats van belanghebbende niet meer in geschil is (het Hof verwijst daarvoor naar de heden door het Hof voor dat jaar gedane uitspraak), begrijpt het Hof het hoger beroep aldus dat voor de jaren 2003, 2004 en 2006 de woonplaats van belanghebbende niet in geschil is en dat hij zich op het standpunt stelt dat na de start van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek de Inspecteur niet meer kan worden gehouden aan de door hem afgegeven woonplaatsverklaring.

4.10

Nu belanghebbende voor 2003 en 2004 aangifte heeft gedaan als ware hij buitenlandse belastingplichtige terwijl hij moet hebben geweten dat dat onjuist was en hij voor 2006 niet, ook niet na aanmaning, tijdig aangifte heeft gedaan, heeft belanghebbende over deze jaren niet de vereiste aangifte gedaan. Voor de bewijslast verbindt het Hof daaraan geen gevolgen nu belanghebbende met al hetgeen hij naar voren heeft gebracht ook voor deze jaren, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, reeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in die jaren recht had op hogere aftrekposten dan waarmee de Inspecteur reeds rekening heeft gehouden. Dat de Inspecteur in één of meer van deze jaren het loon van belanghebbende of de inhoudingen daarop voor een onjuist bedrag in aanmerking heeft genomen of dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen ten onrechte geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend, maakt belanghebbende – tegenover het gemotiveerde standpunt dat de Inspecteur ter zake heeft ingenomen – evenmin aannemelijk.

De verzuimboete

4.11

Het staat vast dat belanghebbende de aangifte voor 2006 niet tijdig, na aanmaning, heeft gedaan. Het Hof acht de door de Inspecteur in verband daarmee opgelegde verzuimboete van € 113 in dit geval passend en geboden.

De heffingsrente

4.12

Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5 Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 17 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts)

(J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 februari 2015

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature