Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om herziening. In hetgeen door verzoeker bij het verzoek om herziening is aangevoerd, heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden.

Uitspraak



16/765 AW

Datum uitspraak: 22 december 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 januari 2016, 15/126 AW

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

de Stichting Openbaar Primair Onderwijs-Regio Alphen aan den Rijn (stichting)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 21 januari 2016, 15/126 AW (ECLI:NL:CRVB:2016:240).

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek om herziening is behandeld ter zitting van 10 november 2016. Verzoeker is verschenen. De stichting heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Verzoeker was sinds 1975 werkzaam bij de (rechtsvoorganger van) de stichting als groepsleerkracht. Bij besluit van 5 februari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

20 mei 2010, heeft de stichting verzoeker met ingang van 1 maart 2010 ontslag verleend, primair wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie anders dan wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid en subsidiair wegens redenen van gewichtige aard.

1.2.

De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 16 mei 2011, 10/4349, het beroep tegen het besluit van 20 mei 2010 ongegrond verklaard.

1.3.

Na een tussenuitspraak van 14 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1277 heeft de Raad bij uitspraak van 14 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2442, de onder 1.2 bedoelde uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 20 mei 2010 gegrond verklaard voor zover het de primaire ontslaggrond betreft, dat besluit in zoverre vernietigd, en het besluit van 5 februari 2010 herroepen voor zover het de primaire ontslaggrond betreft. Verder heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 20 mei 2010, voor zover het de subsidiaire ontslaggrond betreft, ongegrond verklaard. De Raad heeft het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen. Daartoe is overwogen dat het verzoek tot betaling van een letselvergoeding buiten de beoordeling van het ontslag valt en dat verzoeker zich met een dergelijk verzoek kan wenden tot de stichting.

1.4.

Verzoeker heeft bij brief van 30 november 2013 de stichting verzocht om schadevergoeding. Verzoeker heeft gesteld dat hij door gebruikmaking van een scheidsrechtersfluit tijdens het geven van gymlessen gehoorschade heeft opgelopen waardoor hij na verloop van tijd zijn werk niet meer kon verrichten. Dit is jarenlang genegeerd door de stichting. Voorts is verzoeker na een ziekteverlof zonder re-integratie door een onjuiste ontslaggrond zijn baan in het onderwijs voorgoed kwijtgeraakt. Dit heeft geleid tot psychische en lichamelijke schade. Bij besluit van 2 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 maart 2014, is dit verzoek afgewezen.

2. Bij de uitspraak van 21 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:240, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2014, 14/207, ECLI:NL:RBDHA:2014:15807, bevestigd. De Raad heeft hiertoe overwogen dat verzoeker een causaal verband tussen de werkomstandigheden en de gezondheidsschade niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft verzoeker geen medische stukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat de gehoorschade het gevolg is van het gebruik van een scheidsrechterfluit tijdens de gymlessen die hij twee uur per week gaf. De enkele overtuiging van verzoeker dat zijn gehoorschade het gevolg moet zijn geweest van gebruik van een scheidsrechtersfluit, mede gelet op het feit dat hij al op relatief jonge leeftijd een gehoorapparaat nodig had en van een familiegeschiedenis in dat opzicht geen sprake is, is daartoe onvoldoende. Voorts heeft de Raad overwogen dat de rechtmatigheid van het ontslag wegens gewichtige redenen is komen vast te staan met de onder 1.3 bedoelde uitspraak van de Raad van 14 november 2013, waarin is overwogen dat de stichting voorafgaand aan het ontslagbesluit blijk heeft gegeven van voldoende inspanningen om verzoeker te re-integreren.

3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Raad heeft niet meegewogen de schade aan zijn gezondheid als gevolg van het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen door de stichting tijdens zijn ziekteverlof gedurende twee jaar voorafgaand aan het ontslag. De oorzaak van de gehoorschade is niet medisch vast te stellen, maar het gebruik van de scheidsrechtersfluit kan met een voldoende mate van waarschijnlijkheid na jarenlang gebruik in een afgesloten ruimte wel leiden tot gehoorschade. Verzoeker heeft bij zijn verzoek om herziening een brief van 6 november 2015 van zijn behandelend psycholoog overgelegd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.2.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3798) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.

4.3.

In hetgeen door verzoeker bij het verzoek om herziening is aangevoerd, heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. Verzoeker heeft in zijn verzoek - ten betoge dat de uitspraak waarvan hij herziening vraagt onjuist is - eerder aangevoerde argumenten herhaald. Die argumenten treffen, gelet op wat in 4.2 is overwogen, echter geen doel. De brief van 6 oktober 2015 van de behandeld psycholoog had hij destijds kunnen inbrengen en bevat overigens ook geen nieuwe feiten of omstandigheden die, waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van

21 januari 2016 moet worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter, in tegenwoordigheid van

J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2016.

(getekend) E.J.M. Heijs

(getekend) J. Smolders

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature