Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 25 september 2012
Zaaknummer: 200.105.900/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 184214/FA RK 11-2691
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. de Groot te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 25 april 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Haarlem van 31 januari 2012 met kenmerk 184214/FA RK 11-2691.
1.3. De vrouw heeft bij brief van 13 juni 2012 nadere stukken ingediend.
1.4. Bij faxbericht van 25 juli 2012 heeft de advocaat van de man het hof bericht dat van de zijde van de man niemand ter zitting zal verschijnen en dat de man zich refereert aan het oordeel van het hof met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep.
1.5. De zaak is op 16 augustus 2012 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7. De man en de advocaat van de man zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1. De vrouw heeft op 25 april 2012 haar beroepschrift ingediend. Derhalve had op grond van artikel 3 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) het griffierecht uiterlijk op 23 mei 2012 op de bankrekening van het hof moeten zijn bijgeschreven danwel ter griffie moeten zijn gestort. De betaling van het griffierecht heeft plaatsgevonden op 4 juni 2012. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de vrouw het door haar verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald.
2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 282a lid 2 Wetboek van de Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dat ingevolge artikel 362 Rv ook ook in hoger beroep van toepassing is, wordt de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. Op basis van het vierde lid van artikel 282a Rv kan de rechter deze bepaling echter buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing hiervan gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. De advocaat van de vrouw stelt dat de vrouw het bedrag van het griffierecht tijdig heeft betaald aan de advocaat, doch dat als gevolg van het samenvallen van vakantie van de advocaat en ziekte van haar boekhouder, betaling van het griffierecht aan het hof te laat heeft plaatsgevonden. De advocaat stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van het hof ’s-Gravenhage van 19 oktober 2011 (LJN BU6058), dat de vrouw evenwel ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat zij anders onevenredig wordt geschaad. In haar brief van 13 juni 2012 en ter zitting voert zij daartoe aan dat de vrouw door handelen van de man arbeidsongeschikt is geraakt en met twee kinderen moet rondkomen van een WIA-uitkering terwijl de man draagkracht heeft de verzochte bijdrage voor de kinderen te betalen.
2.4. De man refereert zich aan het oordeel van het hof.
2.5. Het hof dient te beoordelen of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep en overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat betaling van het griffierecht te laat heeft plaatsgevonden als gevolg van een misverstand tussen de advocaat en haar boekhouder. Het hof is - in lijn met de beschikking van de Hoge Raad van 20 januari 2012 (LJN BU9210) - van oordeel dat deze omstandigheid, hoe onfortuinlijk ook, geheel voor rekening van de advocaat, en daarmee van haar cliënt komt. Deze omstandigheid kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat toepassing van artikel 282a lid 2 Rv leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hetgeen de vrouw en haar advocaat in haar brief van 13 juni 2012 en ter zitting hebben gesteld over de moeilijke financiële omstandigheden van de vrouw en de omstandigheden van de man, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, zodat ook haar beroep op de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 19 oktober 2011 haar niet kan baten. De vrouw zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
2.2. Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012.