Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4696 WET
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. W. Brussee,
en
het College voor Examens,
verweerder,
gemachtigde mr. R.J. Oskam, vergezeld door E. Kugel.
Procesverloop
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 6 augustus 2012.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2012.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de moeder van verzoeker. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. Inleidende bepaling
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Daarbij zal het belang van verzoeker zwaarder zal wegen als naar het oordeel van de voorzieningenrechter het besluit van verweerder naar verwachting na heroverweging in bezwaar, geen stand zal kunnen houden.
2. Feiten en omstandigheden
2.1. Verzoeker heeft gedurende de schooljaren 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012 voortgezet speciaal onderwijs gevolgd aan het Orion College West te Amsterdam (de school). In overleg met de school heeft verzoeker staatsexamen havo gedaan, gespreid over twee studiejaren. In het studiejaar 2010/2011 heeft verzoeker examen gedaan in de vakken Nederlands, Engels, Maatschappijleer, Geschiedenis en Wiskunde A en in het studiejaar 2011/2012 heeft verzoeker nogmaals examen gedaan in het vak Nederlands en daarnaast in de vakken Aardrijkskunde, Economie, Informatica. Ook het profielwerkstuk is in dit studiejaar afgerond.
2.2. De staatsexamens waaraan verzoeker heeft deelgenomen bestonden uit een college examen en een centraal examen. De resultaten van verzoeker in het studiejaar 2010/2011 zijn als volgt.
Engels centraal examen 6,8 college examen 6,7 Eindcijfer 7
Wiskunde A centraal examen 2,9 college examen 8,2 Eindcijfer 6
Geschiedenis centraal examen 4,1 college examen 5,0 Eindcijfer 5
Maatschappijleer centraal examen n.v.t. college examen 8 Eindcijfer 8
Nederlands centraal examen 4,6 college examen 3,5 Eindcijfer 4
2.3. In overleg met de school heeft verzoeker besloten het vak Nederlands in studiejaar 2011/2012 te herkansen. Het cijfer 5 voor geschiedenis is blijven staan, in de wetenschap dat één vak mag worden afgesloten met het cijfer 5 teneinde in aanmerking te komen voor een havo-diploma. De resultaten van verzoeker in het studiejaar 2011/2012 zijn als volgt.
Aardrijkskunde centraal examen 5,4 college examen 5,8 Eindcijfer 6
Nederlands centraal examen 5,6 college examen 6,0 Eindcijfer 6
Economie centraal examen 5,7 college examen 5,5 Eindcijfer 6
Informatica centraal examen n.v.t. college examen 8 Eindcijfer 8
Profielwerkstuk centraal examen n.v.t. college examen 9 Eindcijfer 9
2.4. Vanaf 1 augustus 2011 zijn de aangescherpte exameneisen voor het voortgezet onderwijs van kracht. De zogenoemde zak/slaagregeling is in die zin aangescherpt dat het gemiddeld centraal examencijfer onafgerond een 5,5 of hoger dient te zijn.
2.5. Verweerder is, gelet op de nieuwe zak/slaagregeling, niet overgegaan tot het verstrekken van een havo-diploma aan verzoeker. Verzoeker voldoet immers niet aan het vereiste dat het gemiddelde voor het centraal examen een 5,5 of hoger moet zijn. De oorzaak daarvan is met name gelegen in de 2,9 die verzoeker in 2011 heeft behaald voor het centraal examen Wiskunde A.
2.6. Verzoeker is primair van mening dat de nieuwe zak/slaagregeling niet op hem van toepassing, nu deze pas in werking is getreden op 1 augustus 2011 terwijl hij al in het jaar daarvoor is gestart met zijn examen. Daarbij komt dat hij in het studiejaar 2010/2011 al een certificaat heeft ontvangen voor het vak Wiskunde A, zodat het niet mogelijk is vak te herkansen. Subsidiair heeft verzoeker aangevoerd dat, als hij had geweten welke consequenties de nieuwe regeling voor hem zou kunnen hebben, hij er alles aan zou hebben gedaan dit cijfer te verbeteren. Verweerder dient in dit geval gebruik te maken van zijn bevoegdheid om van de zak/slaagregeling af te wijken, nu sprake is van ernstige onbillijkheden en verzoeker geen verwijt treft.
3. Juridisch kader
3.1. Op grond van artikel 30, derde lid, van het Staatsexamenbesluit VO (het Besluit VO) draagt het College voor examens er zorg voor dat op grond van de definitieve uitslag aan elke voor het staatsexamen geslaagde kandidaat een diploma wordt uitgereikt waarop het profiel of de profielen zijn vermeld die bij de bepaling van de uitslag zijn betrokken.
3.2. Bij besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o in verband met aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Staatsblad 2010, 332) is artikel 26 van het Besluit VO gewijzigd. Op grond van artikel 26, tweede lid, van het Besluit VO is geslaagd de kandidaat die staatsexamen havo of vwo heeft afgelegd indien het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 is. In het Besluit van 16 juni 2011, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 19 augustus 2010 (Staatsblad 2011, 320) is bepaald dat het wijzigingsbesluit in werking treedt met ingang van 1 augustus 2011.
3.3. Op grond van artikel 36 van het Besluit VO kan het College voor examens bij of krachtens dit besluit vastgestelde voorschriften buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op de bijzondere functie van het staatsexamen mede voor kandidaten die in bijzondere omstandigheden verkeren, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4. Beoordeling
4.1. Bij brief van 26 juli 2012 heeft verzoeker verweerder verzocht een beslissing te nemen over het verstrekken van een havo-diploma aan verzoeker. Bij e-mail van 6 augustus 2012 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat verweerder hierover geen beslissing kan nemen omdat de wet- en regelgeving hiervoor geen ruimte biedt. Verzoeker heeft op 14 september 2012 bezwaar gemaakt tegen de weigering hem een havo-diploma te verstrekken. Op 19 september 2012 heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter merkt de definitieve cijferlijst van
30 augustus 2012 aan als het besluit waarbij verweerder heeft geweigerd verzoeker een havo-diploma uit te reiken. Het verzoek om een voorlopige voorziening en het bezwaar worden geacht gericht te zijn tegen dat besluit.
4.2. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het met ingang van 1 augustus 2011 gewijzigde artikel 26 van het Besluit VO ook voor verzoeker geldt. Nu in de regeling geen uitzondering is gemaakt voor examenresultaten die in een eerder jaar zijn behaald, noch op andere wijze is voorzien in een overgangsregeling voor leerlingen die een deel van hun examen in 2012 al achter de rug hebben, moet ook in het geval van verzoeker het rekenkundig gemiddelde van zijn bij het centraal examen behaalde cijfers ten minste 5,5 zijn om in aanmerking te komen voor een havo-diploma. Ook volgens de Nota van Toelichting heeft de wetgever er voor gekozen de nieuwe eis voor alle eindexamenkandidaten te laten gelden. Bovendien blijkt uit de informatie die vóór de invoering van de nieuwe eis is verspreid via de website www.examenblad.nl van - onder andere - verweerder, dat het in sommige gevallen geraden is om in een vak waarvoor in 2011 een certificaat is afgegeven in 2012 opnieuw examen te doen. Dat niet opnieuw examen kan worden gedaan in een vak waarvoor al een certificaat is afgegeven, blijkt niet uit de regeling. Nu vast staat dat in verzoekers geval het gemiddelde lager is dan 5,5, voldoet verzoeker niet aan de eisen om een havo-diploma uitgereikt te krijgen.
4.3. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte toepassing van de hardheidsclausule achterwege heeft gelaten omdat verzoeker in verband met het staatsexamen in bijzondere omstandigheden verkeert die in zijn geval leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eerst drie weken voor het centraal examen in mei 2012 heeft de school van verzoeker hem op de hoogte gesteld van de omstandigheid dat zijn cijfers voor het centraal examen in 2011 meetellen voor het gemiddelde dat minimaal 5,5 dient te zijn. Voor verzoeker was het toen niet meer mogelijk het centraal examen wiskunde over te doen. Verzoeker stond toen plotseling voor de onmogelijk gebleken opgave om de 2,9 die verzoeker had gehaald voor het centraal examen Wiskunde A in 2011 te compenseren met hoge cijfers voor de vakken waarin hij in 2012 examen ging doen. Daarnaast heeft verzoeker er op gewezen dat hij zijn opleiding aan de Hogeschool van Amsterdam moet afbreken als hij niet vóór 1 oktober 2012 in het bezit is van een havo-diploma.
4.4. Ter zitting heeft verweerder de weigering om de hardheidsclausule op verzoeker toe te passen nader gemotiveerd. Verweerder heeft betoogd, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat de bijzondere omstandigheden in de hardheidsclausule met name zien op omstandigheden waaronder het examen plaatsvindt, zoals op zee, in een ambassade of in het buitenland, waarbij het onbillijk kan zijn het diploma niet uit te reiken terwijl de resultaten van het examen aan de vereisten voldoen. Verweerder houdt geen rekening met bijzondere omstandigheden die als gevolg hebben dat het resultaat niet aan de vereisten voldoet.
4.5. De voorzieningenrechter overweegt dat het al dan niet toepassing geven aan de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, wat impliceert dat hier slechts sprake kan zijn van een terughoudende toets door de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid het belang bij het behalen van de vereiste resultaten zwaarder kunnen laten wegen dan verzoekers belang bij het op dit moment verkrijgen van het havo-diploma. Verweerder is daarmee niet strijd gekomen met enig beginsel van behoorlijk bestuur. De voorzieningenrechter heeft mee laten wegen dat gezien de informatieverstrekking onder meer via www.examenblad.nl, verweerder geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat verzoeker eerst drie weken vóór het examen in mei 2012 op de hoogte raakte van de nieuwe eis.
4.6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van verweerder om verzoeker geen havo-diploma uit te reiken naar verwachting na heroverweging in bezwaar stand zal kunnen houden, zodat geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 september 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB