Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810466-10
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 13 november 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 30 oktober 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 16 juni 2006 tot en met 1 juli 2010, in elk geval in de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 juli 2010, te [plaats delict], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand [plaats delict]) (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (in de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 juli 2010) (ongeveer) 803 hennepplanten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
zij op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 16 juni 2006 tot en met 1 juli 2010, te [plaats delict], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld , te weten de opbrengst van de hennepkwekerij, die in de genoemde periode in werking was in de woning op het adres [plaats delict], zijnde het woonadres van verdachte en/of welke hennepkwekerij door verdachte's partner [V1] en/of door [V2] werd gedreven en/of uitgebaat, voordeel heeft getrokken,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk het op bovenomschreven wijze verkregen geld aangewend voor de kosten van levensonderhoud en/of woonlasten en/of de aanschaf van (luxe)goederen en/of bouwmaterialen;
art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 16 juni 2006 tot en met 1 juli 2010, te [plaats delict], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand [plaats delict], (telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) de weg te nemen elektriciteit onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of haar mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of haar medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het haar tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. M. Kappeyne van de Coppello acht hetgeen is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tegen verdachte onrechtmatig is verkregen, wat tot bewijsuitsluiting moet leiden. Dit beroep is onderbouwd met de daartoe in de pleitnota van de raadsman opgenomen gronden.
Kort samengevat komt het verweer van de verdediging er op neer dat op basis van één enkele anonieme melding (MMA) onvoldoende grond bestond voor een redelijk vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van verdachte(n) en dat daarom niet terecht is binnengetreden in de woning.
Voor zover de rechtbank voorbijgaat aan het verweer van de verdediging, heeft de verdediging een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
Vrijspraak
De verdachte dient van het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het proces-verbaal van de Politie Drenthe, district Zuidwest, unit recherche Zuidwest met nummer PL033E 2010039778, sluitingsdatum 17 mei 2011, blijkt dat op 25 juni 2010 via Melding Misdaad Anoniem (MMA) een melding binnenkwam inhoudende:
“Hennepkwekerij. [plaats delict]. In deze boerderij wordt al jaren hennep gekweekt. De planten staan op de zolder van de deel. De politie heeft al eerder controle gedaan maar toen geen hennep aangetroffen. De bewoners van dit pand leven in luxe. Dure auto’s, een duur verbouwde boerderij en luxe vakanties een paar maal per jaar. Een betaalde baan hebben zij niet. Hun inkomsten komen uit de hennepteelt. In week 26 gaat er geknipt worden.”
Uit GBA-onderzoek bleek vervolgens dat op het adres [plaats delict] staan ingeschreven verdachte [], haar echtgenoot [V1] en hun twee (minderjarige) kinderen.
Voorts bleek uit de politiesystemen dat in november 2004 een MMA melding is geweest over voormeld adres en dat naar aanleiding van die melding op 7 november 2004 onderzoek in de woning heeft plaatsgevonden waarbij niets bijzonders is aangetroffen.
Op grond van voormelde informatie werd door een hulpofficier van justitie ingevolge artikel 9 van de Opiumwet een machtiging afgegeven om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning van verdachte, aan voornoemd adres, voor doorzoeking en voor de inbeslagneming van alle materialen en voorwerpen die onderdeel uitmaken of behoren tot een inrichting waarin verdovende middelen worden verbouwd dan wel geproduceerd.
Hierna is krachtens die machtiging binnengetreden in de woning van verdachte. Verdachte was tijdens het binnentreden in de woning aanwezig. Op de zolder boven de deel van de woning is een hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven MMA-melding onvoldoende concreet en niet genoegzaam getoetst is om op zichzelf de grondslag te kunnen vormen voor een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet . De rechtbank stelt vast dat -behoudens een adrestoetsing- geen nader onderzoek is verricht, om de betrouwbaarheid van de informatie te toetsen. Gelet op de omstandigheid dat een onderzoek in de woning naar aanleiding van een eerdere MMA melding niets had opgeleverd, was nu extra reden om terughoudendheid te betrachten en nader onderzoek te verrichten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, bij gebreke van een redelijk vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van verdachte het binnentreden in de woning door de politie onrechtmatig was.
Bij de beslissing welk gevolg aan het onrechtmatig binnentreden moet worden verbonden heeft de rechtbank op de voet van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Nu het in de woning aangetroffen bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en naar het oordeel van de rechtbank door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift en rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, dient dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door het onrechtmatig binnentreden het huisrecht van verdachte is geschonden. Omdat al het overige bewijsmateriaal, waaronder de verklaringen van de medeverdachten [V1] en [V2] bij de politie betreffende het aantreffen van de hennepkwekerij, een rechtstreeks resultaat zijn van dat onrechtmatig binnentreden, dient ook dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen haar is tenlastegelegd.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, en mrs. M.C. Fuhler en H. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 november 2012, zijnde mr. De Wit buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.