Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 12/00024
uitspraakdatum: 30 oktober 2012
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Enschede (hierna: de Ambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
X N.V. te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 december 2011, nummer AWB 11/220 LEGGW AQ1 A, in het geding tussen belanghebbende en de Ambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 30 juni 2010 een aanslag leges (aanslagnummer 10205252) opgelegd ten bedrage van € 89,90.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 december 2011 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Ambtenaar in de proceskosten veroordeeld en beslist dat het door belanghebbende betaalde griffierecht wordt vergoed.
1.4 De Ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigden van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar. De gemachtigden hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 14 december 2009, gepubliceerd op 30 december 2009 in de weekkrant ‘Huis aan Huis Enschede’, heeft de raad van de gemeente Enschede – gelet op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, aanhef en letter b van de Gemeentewet – de ‘Verordening op de heffing en invordering van leges’ voor het jaar 2010 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Ingevolge artikel 2 van de Verordening worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel. De bij de Verordening behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Hoofdstuk 3 Ruimtelijke regelgeving
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:
(…)
3.2 Het tarief bedraagt voor het op verzoek verstrekken van fotokopieën en afschriften van de in deze rubriek bedoelde plannen, schetsen, visies en nota’s indien het verzoek betrekking heeft op:
(…)
b. tekstueel tot en met 360 pagina’s inclusief plankaart € 89,90”
2.2 Belanghebbende heeft met dagtekening 7 januari 2010 bij de gemeente Enschede, Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer, een verzoek ingediend voor het verkrijgen van een exemplaar van het thans geldende bestemmingsplan voor de adressen a-straat 1, 2, 3, 4 en 5.
Belanghebbende heeft in dit verzoek geschreven:
“Volgens één van uw medewerkers zou dit gaan om het bestemmingsplan “A”. Ik ontvang graag het volledige bestemmingsplan (plankaart, planvoorschriften en plantoelichting). Ook ontvang ik graag de bouwvergunningen en eventueel verleende vrijstellingen voor bouwwerken aan genoemde adressen. (…) De kosten die met mijn verzoek verband houden, kunt u uiteraard ten laste van mijn kantoor in rekening brengen.”
2.3 Op 30 juni 2010 is de onderhavige aanslag opgelegd waarbij onder ‘omschrijving’ is opgenomen “leges verstrekken kopieen 20100137; a-straat”.
2.4 Bij brief van 12 juli 2010 heeft belanghebbende aan de gemeente Enschede geschreven:
“Recentelijk ontving ik van u een aanslagbiljet voor leges voor het verstrekken van kopieën van een bestemmingsplan ter hoogte van € 89,90. De door u gestuurde kopieën zijn echter op grond van de Wet openbaarheid van bestuur opgevraagd, zodat in dit geval geen leges zijn verschuldigd. Ik wijs u in dat kader op een uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 28 april 2010 (LJN: BM4074).”
2.5 Het door belanghebbende opgevraagde bestemmingsplan en bijbehorende informatie (hierna: het bestemmingsplan) was ten tijde van het opvragen kosteloos in te zien op het stadhuis van de gemeente Enschede.
2.6 De Rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB), dat de Ambtenaar in beginsel leges mocht heffen, maar dat het gelijkheidsbeginsel daaraan in de weg staat. Naar het oordeel van de Rechtbank is het niet gerechtvaardigd bij het heffen van leges onderscheid te maken tussen het geval waarin voldaan wordt aan een WOB-verzoek door kopieën te verstrekken en het geval waarin de gevraagde informatie in kopie wordt verstrekt zonder dat daaraan voorafgaand een WOB-verzoek is gedaan.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de Ambtenaar aan belanghebbende leges in rekening mocht brengen. Daartoe moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, letter b, van de Gemeentewet . De Ambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend. Belanghebbende heeft in haar incidenteel hoger beroep de stelling ingenomen dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar verzoek geen WOB-verzoek is.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat het incidentele hoger beroep van belanghebbende wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.4 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Ambtenaar in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de in geding zijnde leges te heffen. De Ambtenaar heeft dat oordeel in hoger beroep bestreden en belanghebbende onderschrijft dit standpunt van de Ambtenaar. Niet in geschil is derhalve dat de in geding zijnde aanslag niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
4.2 Op grond van bestendige jurisprudentie (vgl. HR 7 mei 1997, nr. 31 845, LJN: AA2090, BNB 1997/208, HR 17 april 2009, nr. 43 351, LJN: BIl253, BNB 2009/149 en HR 9 september 2011, nr. 10/04967, LJN: BQ4105, BNB 2011/257) kunnen door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden slechts als dienst worden aangemerkt indien die werkzaamheden rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.
4.3 Belanghebbende heeft gesteld dat haar verzoek een WOB-verzoek betreft en dat het verstrekken van de gevraagde kopieën reeds daarom niet kan worden aangemerkt als een dienst. De Ambtenaar is van mening dat ongeacht of sprake is van een WOB-verzoek het verstrekken van de kopieën moet worden aangemerkt als een dienst vanwege het overheersend individualiseerbare belang dat kan worden toegekend aan het feitelijke bezit van de kopieën.
4.4 Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van een WOB-verzoek, overweegt het Hof als volgt.
4.4.1 Artikel 7 van de WOB luidt (voor zover hier van belang) als volgt:
“1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
2. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
(…)”
4.4.2 De WOB schrijft niet dwingend voor dat de verzochte informatie moet worden verstrekt in de vorm van kopieën van documenten. Indien het bestuursorgaan de in het kader van de WOB gevraagde informatie reeds op een andere manier dan door het verstrekken van kopieën van documenten - zoals in de onderhavige zaak door kennisneming van de inhoud toe te staan door het bestemmingsplan kosteloos op het stadhuis in te kunnen zien - openbaar heeft gemaakt, dan heeft zij op de juiste wijze aan de haar – met het oog op de behartiging van het algemeen belang – opgelegde verplichting voldaan. Indien het bestuursorgaan daarnaast ten behoeve van een verzoeker om informatie op grond van de WOB kopieën van documenten vervaardigt en aan de verzoeker verstrekt, kan naar het oordeel van het Hof van die handelingen en verstrekkingen niet worden gezegd dat deze geschieden met het oog op het behartigen van het algemeen belang. Gelet hierop kan het verstrekken van de verzochte informatie in de vorm van kopieën van het bestemmingsplan naar het oordeel van het Hof worden aangemerkt als een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, letter b, van de Gemeentewet en is het heffen van leges in beginsel toegestaan. Voorzover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Ambtenaar verplicht was haar op de inzagemogelijkheid te wijzen, kan het Hof belanghebbende daarin niet volgen. Van een belangstellende mag worden verlangd dat hij zich van de gangbare wijzen van het openbaar maken van de door hem gewenste informatie vergewist. Naar het oordeel van het Hof is een inzagemogelijkheid op het stadhuis een gangbare wijze van het openbaar maken van een bestemmingsplan en voldoet deze wijze van bekendmaken aan het bepaalde in artikel 7, tweede lid, letter b, van de WOB . Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de Ambtenaar, gelet op de in 2.2 van deze uitspraak genoemde brief, geenszins ervan op de hoogte hoefde te zijn dat belanghebbende om naar haar mening niet eerder openbaar gemaakte informatie verzocht.
4.5 Belanghebbendes stelling dat de WOB een lex specialis is, die aan gemeenten niet de mogelijkheid biedt op grond van de Gemeentewet leges in rekening te brengen voor het verstrekken van kopieën, is onjuist gelet op het bepaalde in artikel 12 in samenhang met artikel 14 van de WOB . Artikel 12 van de WOB geeft de centrale overheid de mogelijkheid om voor de door haar te behandelen WOB-verzoeken regels te stellen met betrekking tot het in rekening brengen van een vergoeding voor het vervaardigen van kopieën van documenten en uittreksels of samenvattingen daarvan. Voor de WOB-verzoeken aan de lagere overheden is het stellen van regels voor het in rekening brengen van vergoedingen aan die overheden zelf overgelaten. Artikel 14, aanhef en letter b, van de WOB bepaalt dat het gemeentebestuur nadere regels kan stellen omtrent de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde. In het onderhavige geval heeft de Ambtenaar leges in rekening gebracht op grond van de Verordening en de Tarieventabel. Beide berusten op de bevoegdheid die de gemeente daarvoor heeft ingevolge artikel 229 van de Gemeentewet .
4.6 Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat uit de tekst van hoofdstuk 3 van de Tarieventabel niet is op te maken of leges worden geheven voor het ‘in behandeling nemen van een aanvraag om’ kopieën te verstrekken, dan wel voor het verstrekken van de kopieën als zodanig. De Ambtenaar heeft verklaard dat het belastbare feit het feitelijk verstrekken van de kopieën betreft. Het Hof gaat, gelet op de tekst van hoofdstuk 3 - aanhef en onderdeel 3.2 - van de Tarieventabel, in samenhang met de in de aanslag opgenomen omschrijving van de verrichte dienst – zoals weergegeven onder 2.3 van deze uitspraak –, ervan uit dat leges zijn geheven voor het verstrekken van de kopieën als zodanig.
4.7 Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de in rekening gebrachte leges in geen enkele verhouding tot de verrichte werkzaamheden staan. Gelet daarop stelt belanghebbende zich op het standpunt dat een buitensporig tarief is gehanteerd. Het Hof verwerpt dat standpunt, nu tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband is vereist (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43 120, LJN BI1943, BNB 2009/276 en HR 24 december 1997, nr. 32 569, LJN AA3345, BNB 1998/70). De stelling van belanghebbende dat ingevolge artikel 7 van het Verdrag van Troms ø (hierna: het Verdrag) niet meer dan de daadwerkelijke kosten van de kopieën - door belanghebbende berekend op € 24 - in rekening mogen worden gebracht, treft geen doel, aangezien Nederland het Verdrag niet heeft geratificeerd en Nederland derhalve niet bindt. In een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) aan de Tweede Kamer van 31 mei 2011 heeft deze aangegeven dat het zijn bedoeling is de WOB meer in overeenstemming te brengen met het Verdrag in die zin dat alleen de werkelijke kosten worden doorbelast. Belanghebbendes stelling dat het Verdrag, omdat het als uitgangspunt wordt genomen door de Minister ter invulling van een toekomstige wetswijziging van de WOB, reeds daarom werking heeft, is onjuist en kan daarom niet slagen. Het Verdrag noch het voornemen van de Minister kan iets afdoen aan de hiervoor gegeven oordelen van het Hof, die uitsluitend zijn gebaseerd op geldende wet- en regelgeving en rechtspraak.
4.8 De Ambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat het incidentele hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het belanghebbende niet in een gunstigere positie kan brengen. Het Hof acht het standpunt van de Ambtenaar onjuist. Dat belanghebbende ook zonder het instellen van incidenteel hoger beroep had kunnen persisteren bij haar stellingen, brengt niet mee dat het op die stellingen gebaseerde ingestelde incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk is bij gebrek van belang daarbij (vgl. HR 6 januari 2012, nr. 10/03676, LJN: BR0676, r.o. 3.6). Het incidentele hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
4.9 Hetgeen belanghebbende in haar incidentele hoger beroep aanvoert, zoals opgenomen onder 3.1 van deze uitspraak, kan echter niet tot een ander oordeel leiden, gelet op het feit dat het Hof veronderstellenderwijs ervan is uitgegaan dat sprake is van een WOB-verzoek.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.
5. Kosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
De griffier heeft vóór het doen van deze uitspraak aan de gemeente Enschede een nota griffierecht verstuurd ten bedrage van € 454, welke nota is betaald. Deze heffing van griffierecht is in strijd met artikel 27l, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen . Nu de uitspraak van de Rechtbank door het Hof wordt vernietigd, zal het Hof de griffier gelasten het betaalde griffierecht van € 454 terug te betalen.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het beroep bij de Rechtbank ongegrond;
– gelast dat de griffier het in verband met de behandeling van het hoger beroep door de gemeente Enschede betaalde griffierecht, te weten € 454, terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 30 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.