Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 6 november 2012
Zaaknummer: HV 200.110.670/01
Zaaknummer eerste aanleg: 113902 / FA RK 12-126
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.H.J. Plass,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. J.I.L. Laumans.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 2 mei 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2012, heeft [appellante] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 september 2012 heeft [verweerster] verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] niet ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Plass;
- [verweerster], bijgestaan door mr. Laumans;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam;
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het faxbericht d.d. 6 augustus 2012 van mr. Y.L.L. van Zutphen, de advocaat van [verweerster] in eerste aanleg;
- de brief van de raad d.d. 6 augustus 2012;
- de brief met bijlagen (producties 1 tot en met 4) van de advocaat van [verweerster] d.d. 13 september 2012.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 26 september 2008 met elkaar gehuwd.
Binnen het huwelijk van partijen is geboren [Z.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats]. [appellante] is de biologische moeder van [dochter].
3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de adoptie van [dochter] door [verweerster] uitgesproken.
3.3. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
[appellante] stelt vooreerst dat zij ontvankelijk is in haar verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft haars inziens ten onrechte niet ambtshalve inhoudelijk getoetst of de adoptie in het belang is van [dochter]. De rechtbank is uitsluitend afgegaan op de inhoud van het inleidend verzoekschrift van [verweerster], zonder partijen nader te hebben gehoord.
In het kader van de inhoudelijke behandeling van het adoptieverzoek voert [appellante] aan dat haars inziens de adoptie van [dochter] door [verweerster] niet in het belang is van [dochter], althans dat zij niet inziet welk belang [dochter] nog heeft bij de adoptie door [verweerster]. [appellante] is er op enig moment mee bekend geraakt dat [verweerster] (reeds vóór de adoptiebeschikking) een relatie heeft gekregen met een ander. Sinds mei 2012 wonen partijen apart en inmiddels is ook een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt. De onderlinge relatie is sinds mei 2012 ernstig verslechterd. Volgens [appellante] is sprake van agressie en intimidatie zijdens [verweerster]. Op verzoek van [appellante] is de tussen partijen afgesproken ruime omgangsregeling tussen [verweerster] en [dochter] door de voorzieningenrechter teruggebracht tot een weekendregeling. Het was volgens [appellante] de bedoeling om in het gezin een zekere gelijkwaardigheid tussen partijen te creëren ten aanzien van [dochter], hetgeen het doel van het adoptieverzoek was. Nu [dochter] niet wordt opgevoed in een gezinsverband tussen partijen is volgens [appellante] de grondgedachte achter de adoptie en het belang van [dochter] daarbij komen te vervallen.
[appellante] stelt dat, indien zij had geweten dat [verweerster] een relatie had met een ander, zij haar toestemming voor de adoptie zou hebben ingetrokken. [appellante] voelt zich misleid ten aanzien van de reden waarom partijen besloten hadden de adoptie aan te vragen.
Tot slot voert [appellante] aan dat bij een vernietiging van de adoptie de mogelijkheid wordt opengehouden voor partneradoptie door een eventuele (toekomstige) nieuwe partner van [appellante].
Zowel in het kader van de ontvankelijkheidskwestie als in het kader van de inhoudelijke toets van het adoptieverzoek verwijst [appellante] naar de beschikking van dit hof d.d. 5 april 2012 (LJN: BW1034).
3.4. [verweerster] voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
[verweerster] stelt dat [appellante] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep. Bij het in eerste aanleg overgelegde adoptieverzoek was een verklaring van [appellante] gevoegd, inhoudende dat [appellante] akkoord gaat met de adoptie van [dochter] door [verweerster]. Volgens [verweerster] had een mondelinge behandeling naar aanleiding van het inleidend verzoekschrift niets toegevoegd. Zoals [appellante] volgens [verweerster] in haar beroepschrift ook heeft verklaard, heeft zich eerst nadat de rechtbank de adoptie had uitgesproken een wijziging van omstandigheden voorgedaan. Volgens [verweerster] kent de wet geen mogelijkheid om een adoptiebeschikking te vernietigen op grond van een wijziging van omstandigheden na de adoptiebeschikking.
[verweerster] is van mening dat [appellante] niets heeft aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de adoptie van [dochter] door [verweerster] kennelijk niet in het belang van [dochter] is. Het feit dat partijen gaan scheiden laat volgens [verweerster] onverlet dat het in het belang van [dochter] is en blijft om twee ouders te hebben. Voorts is het in het belang van [dochter] dat er een familierechtelijke band gaat ontstaan tussen haar en de familie van [verweerster].
[verweerster] meent dat de uitspraak van dit hof d.d. 5 april 2012, waar [appellante] naar heeft verwezen, niet analoog van toepassing is op onderhavige kwestie. [verweerster] wil, anders dan in genoemde uitspraak, niet bij nader inzien afzien van de adoptie en [verweerster] heeft, eveneens anders dan in genoemde uitspraak wel contact met de minderjarige [verweerster] stelt dat, als zij een man zou zijn geweest, zij reeds door het huwelijk met de moeder van [dochter] de juridische ouder van [dochter] zou zijn geweest. Een scheiding had daaraan niets veranderd. [verweerster] is van mening dat zij ongelijk wordt behandeld, waar zij grote moeite mee heeft. [verweerster] voert verder nog aan dat partijen samen hebben besloten dat zij kinderen wilden krijgen. [verweerster] stelt dat zij [appellante] heeft gesteund tijdens haar zwangerschap, aanwezig was tijdens de bevalling op [geboortedatum] 2011, aangifte van de geboorte heeft gedaan en uit naam van partijen geboortekaartjes heeft verzonden. Partijen hebben gedurende een half jaar in gezinsverband met elkaar en met [dochter] geleefd, waarbij de zorg voor [dochter] gezamenlijk werd gedragen. Na het verbreken van de relatie tussen partijen heeft er steeds contact tussen [verweerster] en [dochter] plaatsgevonden, is het gezamenlijk gezag ongewijzigd voortgezet en heeft [verweerster] ook in financieel opzicht haar verantwoordelijkheid jegens [dochter] genomen.
Tot slot heeft [verweerster] aangevoerd dat een adequate (identiteits)ontwikkeling van [dochter] vereist dat zij bekend is, dan wel raakt met haar ontstaansgeschiedenis. Hiervoor dient duidelijkheid te ontstaan over de positie van [verweerster] ten aanzien van [dochter].
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het hof stelt voorop dat [dochter] is geboren binnen het huwelijk van partijen en dat zij tengevolge van kunstmatige donorbevruchting als bedoeld in artikel 1, onder c van de Wet Donorgegevens kunstmatige bevruchting is verwekt. Onder de stukken bevindt zich een verklaring als bedoeld in artikel 3a van genoemde wet.
Een verzoek tot adoptie als het onderhavige wordt op grond van artikel 1:227 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) toegewezen, tenzij de adoptie kennelijk niet in het belang van het kind is, of niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:228 BW .
Niet gesteld of gebleken is dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:228 BW .
De ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep
3.5.2. Het hof stelt dat [appellante] in eerste aanleg heeft ingestemd met de door [verweerster] verzochte adoptie van [dochter], op welke instemming [appellante] thans wenst terug te komen. Nu [appellante] niet als verzoekster in eerste aanleg kan worden aangemerkt, ziet het hof geen beletsel voor het instellen van hoger beroep door [appellante], zodat zij zal worden ontvangen in haar verzoek.
3.5.3. Het hof laat in het midden of in eerste aanleg een ambthalve inhoudelijke toets van het adoptieverzoek heeft plaatsgevonden – het hof kan dit uit de bestreden beschikking niet opmaken – aangezien het hof in hoger beroep zelfstandig dient te beoordelen of het adoptieverzoek kan worden toegewezen.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek in hoger beroep
3.5.4. Het hof stelt voorop dat als wettelijk uitgangspunt geldt dat een kind dat in het huwelijk van zijn biologische ouder en diens – in onderhavig geval – echtgenote wordt geboren tengevolge van kunstmatige donorbevruchting zoals omschreven in het hiervoor genoemde artikellid, er belang bij heeft om door deze echtgenote te worden geadopteerd gelet op de familierechtelijke afstammingsrelatie die als gevolg van deze adoptie tussen het kind en de echtgenote tot stand komt. In zoverre wordt geen onderscheid gemaakt tussen de situatie van een kind dat wordt geboren in een huwelijk van twee personen van verschillend geslacht en de situatie van een kind dat wordt geboren binnen het huwelijk van twee personen van gelijk geslacht.
Het hiervoor genoemde wettelijke uitgangspunt kan slechts uitzondering lijden indien – voor zover thans van belang – de adoptie van het kind kennelijk niet in zijn of haar belang wordt geacht.
3.5.6. Het hof overweegt dat partijen binnen hun huwelijk gezamenlijk hebben besloten een kind te laten verwekken door middel van kunstmatige donorbevruchting en dat zij samen hebben besloten, dat [appellante] degene zou zijn die hun (eerste) kind zou dragen. [verweerster] was nauw betrokken bij de zwangerschap van [appellante] en rondom de geboorte van [dochter] op [geboortedatum] 2011. Partijen hebben vervolgens tezamen met [dochter] tot mei 2012 in familieverband gewoond en gezamenlijk voor [dochter] gezorgd. Ook na het uiteengaan van partijen heeft [verweerster] een aandeel gehad in de zorg voor [dochter] , aanvankelijk in de vorm van co-ouderschap, thans in de vorm van een ‘gewone’ weekendregeling. Voorts draagt [verweerster] bij in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] met een bedrag van € 66,- per maand. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de feitelijke relatie tussen [dochter] en [verweerster] (in sociale zin) geen andere is dan de relatie tussen een kind dat wordt geboren in een huwelijk van twee personen van verschillend geslacht en zijn of haar vader.
3.5.7. [appellante] stelt dat zij niet inziet welk belang [dochter] (nog) zou hebben bij de adoptie door [verweerster]. Het hof stelt voorop, dat dit belang van [dochter] bij de adoptie door [verweerster] op grond van de wet verondersteld wordt aanwezig te zijn. Een verzoek tot adoptie wordt alleen afgewezen, indien deze kennelijk niet in het belang is van de minderjarige.
In meergenoemde beschikking van dit hof van 5 april 2012 was van enige sociale band tussen het kind en de adoptant geen sprake. Voorts was het de adoptant zelf die bij nader inzien van de adoptie wilde afzien en hadden partijen terzake eenzelfde zienswijze, te weten dat adoptie kennelijk niet in het belang van de minderjarige was. De situatie van genoemde beschikking is derhalve in het geheel niet vergelijkbaar.
Het feit dat de relatie tussen [appellante] en [verweerster] is verbroken, partijen niet langer in gezinsverband wonen en de communicatie tussen partijen sindsdien (ernstig) is verslechterd, vormt naar het oordeel van het hof geen grond om [verweerster] het juridisch ouderschap door adoptie te onthouden, zoals dat evenmin in de situatie van gescheiden ouders van verschillend geslacht een grond kan zijn om de vader het juridisch ouderschap te ontnemen.
Tot slot overweegt het hof dat het openhouden van de mogelijkheid voor de (toekomstige) nieuwe partner van [appellante] om [dochter] te adopteren geen argument kan vormen om het verzoek van [verweerster] af te wijzen, aangezien [dochter] na de adoptie door [verweerster] twee ouders heeft die geschikt, in staat en bereid zijn de ouderlijke verantwoordelijkheden voor [dochter] te dragen.
3.6. Het hof stelt op grond van al het voorgaande vast dat niet gesteld of gebleken is dat de adoptie van [dochter] door [verweerster] kennelijk niet in haar belang zou zijn. Nu van de in artikel 1:227 lid 4 BW genoemde uitzonderingssituatie geen sprake is, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Roermond van 2 mei 2012;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.J. van Laarhoven, J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.