Uitspraak
Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/700038-12
Datum vonnis: 2 november 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] in [geboorteplaats],
wonende in [postcode] [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. F. Aarts, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2012, al dan niet samen met anderen, in hennep heeft gedeald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 31 januari 2012, in de gemeente Almelo, althans in het arrondissement Almelo
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) gro(o)t(e) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het tenlastegelegde bewezen te verklaren en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zesendertig dagen waarvan dertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht onder de bijzondere voorwaarde van Reclasseringstoezicht ook als dat een behandeltraject bij Tactus Instelling voor Verslavingszorg en bij Victorie Hulp en Dienstverlening inhoudt.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5.1 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op 14 december 2011 telefonisch contact met hem heeft opgenomen. [medeverdachte 1] vroeg verdachte of hij voor hem wiet wilde verkopen. [medeverdachte 1] zou 50 gram wiet voor hem regelen. Verdachte moest naar [locatie] komen en [medeverdachte 1] had een witte tas bij zich waar de wiet in zat. Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] hem zei dat hij naar de woning van [medeverdachte 2] moest gaan om het daar klaar te maken. Verdachte heeft verklaard dat hij met ‘klaarmaken’ bedoelde dat de wiet in kleine zakjes verdeeld moest worden. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij bij [medeverdachte 2] in de woning de wiet heeft verdeeld over 85 zakjes. [medeverdachte 2] had een weegschaal en verdachte heeft de weegschaal gebruikt voor het verdelen van de wiet. Per zakje deed verdachte 0,8 gram wiet in een zakje. Verdachte moest per zakje tien euro vragen en [medeverdachte 2] heeft de volgende dag twee zakjes van verdachte gekocht, zo heeft verdachte verklaard.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij binnen drie à vier weken door de zakjes heen was. Toen hij alles had verkocht had verdachte een bedrag van ongeveer € 880,00. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft gebeld en dat hij hem bij [locatie] het geld heeft gegeven.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een paar keer wiet heeft verkocht aan [medeverdachte 3]. Ook [medeverdachte 3] betaalde tien euro voor een zakje. Ook aan [medeverdachte 4] heeft verdachte een paar keer wiet verkocht voor tien euro per zakje. Zij belden verdachte dan op en hij bracht het dan naar de [straat], want daar woont [medeverdachte 3], zo heeft verdachte verklaard.
Getuige [medeverdachte 2] heeft verklaard dat op 14 december 2011 een telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden. Ook heeft zij verklaard dat verdachte in haar woning een klein beetje wiet heeft klaargemaakt en dat hij haar weegschaal heeft gebruikt. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij drie zakjes aan verdachte heeft gevraagd en dat zij die heeft gekregen.
De verklaring van zowel verdachte als getuige [medeverdachte 2] wordt nog ondersteund door tapgesprek 280406008, inhoudende een beschrijving van een telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 14 december 2011, waarin wordt gesproken over het verwerken van de wiet in de woning van [medeverdachte 2] .
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, namelijk dat verdachte zich in de periode van
14 december 2011 tot en met 31 januari 2012 meermalen schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van hennep.
5.2 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2011 tot en met 31 januari 2012, in de gemeente Almelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet en
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende twee maanden schuldig gemaakt aan handel in hennep. Verdachte heeft dit naar eigen zeggen gedaan vanuit geldelijk gewin. Hennep is een schadelijke stof en het in omloop brengen van een dergelijk middel vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Door de handel in hennep heeft verdachte zijn afnemers bewust blootgesteld aan het gevaar van verdovende middelen. Dit neemt de rechtbank verdachte dan ook kwalijk.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het bewezen verklaarde zijn geen oriëntatiepunten opgesteld.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte een first offender op het gebied van overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank houdt er rekening mee dat geen sprake is van een alleen opererende dader, maar van medeplegen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte het feit heeft bekend en ten voordele van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte op eigen initiatief hulp heeft gezocht bij Victorie Hulp- en Dienstverlening, een zorgaanbieder die zich richt op het thuis begeleiden van mensen die als gevolg van psychische, sociale of financiële problemen de grip op hun leven kwijt zijn. Sinds mei 2012 wordt verdachte door Victorie begeleidt op basis van een opgesteld zorg- en begeleidingsplan. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur behoort te worden opgelegd, waarbij de rechtbank de proeftijd zal bepalen op twee jaren. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, nu verdachte al langere tijd op diverse leefgebieden met succes wordt begeleidt door Victorie.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. H. Bloebaum en
mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2012.
Mr. Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.