Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging tot doodslag (met mes steken) vergezeld en voorafgegaan van afpersing en gepleegd met het oogmerk om de afpersing gemakkelijk te maken

Uitspraak



arrestnummer:

parketnummer: 23-005080-08 (PROMIS)

datum uitspraak: 3 juni 2009

TEGENSPRAAK

ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-467220-08 van het openbaar ministerie tegen

[Verdachte ],

geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],

adres: [woonplaats],

thans verblijvende in PI.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 september 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2009.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 september 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging, te weten (kort gezegd:) dat hij op of omstreeks 19 april 2008 te Amsterdam heeft gepoogd [[slachtoffer] van het leven te beroven, welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van afpersing en/of diefstal en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

De vaststaande feiten

Op 19 april 2008 heeft er een steekpartij plaatsgevonden in een woning aan de [adres] te Amsterdam . Daar aangekomen treffen verbalisanten een zwaargewonde man aan, [slachtoffer], die verklaart: “Ik ben net neergestoken in de woning op nummer 19, door ene [dader]. Hij heeft mijn porte[verdachte]nnee”. Ter plaatse worden verbalisanten aangesproken door [getuige 2], die verklaart: “Ze zijn op nummer [nr] naar binnen bij [betrokkene]. Kijk, ze komen nu uit de woning en lopen weg”. Verbalisanten hebben daaropvolgend de achtervolging ingezet en op het Lupineplein te Amsterdam verdachte [medeverdachte] aangehouden en op de Heimansweg verdachte [verdachte]. Bij de veiligheidsfouillering van verdachte wordt in de linkerbinnenzak van zijn jas een mes aangetroffen en in de rechterbuitenzak van zijn jas een porte[verdachte]nnee met de id-kaart van [slachtoffer] . Het mes dat bij de verdachte is aangetroffen zat in een wit lederen foedraal .

Verklaringen van slachtoffer en getuigen, medische verklaring

Slachtoffer [slachtoffer] verklaarde dat hij op 19 april 2008 te Amsterdam samen met een meisje naar een woning in Amsterdam-Noord is gegaan. Dit meisje is op een gegeven [verdachte]ment weggegaan en is na ongeveer 15 minuten teruggekomen met [verdachte] (het hof begrijp: verdachte), de man die hem later heeft gestoken. [slachtoffer] zat op de bank in de woonkamer en [verdachte] stond tegenover hem. [slachtoffer] zag dat [verdachte] vanachter zijn rug een mes pakte, dit voor het gezicht van [slachtoffer] hield en zei: “Portemonnee en telefoon op tafel”.Voordat [slachtoffer] zijn spullen kon pakken, werd hij zonder enige aanleiding door [verdachte] twee maal met het mes gestoken in zijn onderbuik. [slachtoffer] pakte zijn portemonnee uit zijn zak en legde deze voor zich op tafel. Hierna zei [verdachte] dat [slachtoffer] moest zitten en haalde [verdachte] met het mes tot twee keer toe uit naar het gezicht van [slachtoffer]. [verdachte] raakte [slachtoffer] onder zijn neus en op zijn wang. [slachtoffer] stond op en rende in de richting van de keuken. [verdachte] kwam achter hem aan. In de keuken probeerde [verdachte] [slachtoffer] wederom te steken. [slachtoffer] probeerde zich te beschermen en deed zijn armen voor zijn gezicht, waardoor hij de messteken opving met zijn linkerarm en daar ook twee steekwonden kreeg. [slachtoffer] heeft geprobeerd het mes van [verdachte] af te pakken, maar dit is niet gelukt. De Surinaamse jongen die ook in de woning aanwezig was (het hof begrijpt: getuige [getuige 3]) zei in de woonkamer dat de voordeur open was, waarna [slachtoffer] de straat op is gevlucht .

Getuige [getuige 4] verklaarde dat zij ten tijde van de steekpartij op 19 april 2008 in de woning aan de [woonadres] te Amsterdam aanwezig was samen met haar vriend [getuige 3], [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) en een Turkse man, het latere slachtoffer (het hof begrijpt: [slachtoffer]). [medeverdachte] ging weg omdat “die Marokkaan” zat te wachten. Na ongeveer tien minuten kwam [medeverdachte] terug met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). [verdachte] vroeg meteen of hij een pof kon krijgen. De Turkse man gaf [verdachte] een pof. [verdachte] vroeg om meer cocaïne. De Turkse man gaf dit aan [verdachte]. De Turkse man wilde gaan pinnen om meer cocaïne te halen. Getuige zag dat [verdachte] plotseling een mes trok vanonder zijn jas vandaan. Ze zag dat [verdachte] direct de Turkse man in zijn linkerzijde tussen zijn ribben stak. Ze zag dat [verdachte] begon te lachen. Ze hoorde [verdachte] lachend zeggen: “Geef me een pof, geef me die pinpas”. Getuige vluchtte naar de badkamer, maar ze hoorde [verdachte] zeggen dat ze terug moest komen anders zou hij de Turkse man afmaken. Getuige zag een portemonnee op de tafel in de huiskamer. [medeverdachte][medeverdachte] duwde de Turkse man de voordeur uit. Getuige moest van [verdachte] gaan zitten. [verdachte] hield een mes voor zich in haar richting en vroeg of [medeverdachte] nog coke had. Getuige hoorde [verdachte] lachend zeggen dat hij vergeten was de pincode te vragen. Daarna zei [verdachte]: “Ik word zo opgepakt, dus geef me nog een pof”. [medeverdachte] begon zijn basepijp te schrapen, zodat [verdachte] nog een keer kon roken. Toen kwam de politie en zei [verdachte] tegen [medeverdachte] en getuige: “Jullie hebben niets gezien”. [verdachte] heeft, volgens getuige, De Turkse man uit het niets gestoken zonder een kik te geven. [verdachte] stond er zelfs bij te lachen .

Getuige [getuige 3] verklaarde vrijwillig te zijn gekomen, omdat het te gruwelijk is wat er is gebeurd. [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) heeft die man voor een beetje cocaïne bijna dood gemaakt. Getuige verklaarde dat hij op 19 april 2008 met [getuige] (het hof begrijpt: [getuige 4]) in de woning aan de [woonadres] te Amsterdam was. Er kwam een meisje genaamd (het hof begrijpt: [medeverdachte]) en een Turkse man (het hof begrijpt: [slachtoffer]). [medeverdachte] ging weg en stond later voor de deur met [verdachte]. Getuige kent [verdachte] al 25 jaar. Hij verklaarde dat toen de Turkse man op wilde gaan staan, [verdachte] onder zijn jas een mes vandaan haalde en dat [verdachte] zonder iets te zeggen de Turkse man twee keer heel hard in zijn buik stak. [verdachte] zei zoiets als: “Je bankpas, je portemonnee”. Nadat de Turkse man was gestoken, gooide hij zijn portemonnee op tafel. Hierna probeerde [verdachte] hem nog een aantal keer te steken. De Turkse man vluchtte vervolgens weg in de richting van de keuken, waarbij [verdachte] wederom op hem instak met het mes. [verdachte] maakte met het mes stekende c.q. zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht van de Turkse man en raakte de Turkse man daarbij ook. Getuige heeft de Turkse man naar buiten geduwd. [verdachte] zei tegen de getuige: “Geef me een pofje” en daarna zei [verdachte] tegen iedereen: “Jullie hebben niets gezien ”.

[slachtoffer] is naar het ziekenhuis gebracht. Uit een medische verklaring blijkt dat hij wegens steekverwondingen in zijn buik met spoed is geopereerd aan twee miltverwondingen en een maagperforatie. Voorts had hij steekverwondingen aan zijn rechterduim, linker onderarm en aan de borst, links. Er was sprake van ernstig bloedverlies en shock .

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2009 betoogd dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft verklaard zich te kunnen vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank en de motivering daarvan. Wat betreft de strafoplegging is de advocaat-generaal van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.400,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de verdediging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2009 verklaard dat hij op 19 april 2008 aanwezig is geweest in de woning aan de [woonadres] te Amsterdam en dat er een steekpartij heeft plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer]. De verdachte heeft echter betoogd dat hij het slachtoffer is in deze steekpartij en dat het [slachtoffer] is geweest die hém heeft gestoken. Verdachte stelt dat hij de woning binnenkwam, dat [slachtoffer] zei dat hij niet welkom was en dat [slachtoffer] hem daarna stak met een mes. [slachtoffer] heeft verdachte geraakt onder het oog, bij zijn hart en in zijn dijbeen. Verdachte probeerde zichzelf hierbij te verdedigen en toen verwondde [slachtoffer] zichzelf. [slachtoffer] was met het mes aan het zwaaien in de richting van de verdachte, waarbij hij zichzelf raakte. Verdachte heeft geprobeerd het mes van [slachtoffer] af te pakken, hetgeen is gelukt. [slachtoffer] is op een gegeven moment naar buiten gegaan. De portemonnee van [slachtoffer] met daarin zijn id-kaart, lag op tafel in de woonkamer. Verdachte heeft de portemo miljoen nnee meegenomen, omdat hij aangifte tegen [slachtoffer] wilde doen.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2009 aangevoerd dat de verdachte vanaf zijn eerste verhoor door de politie gelijkluidende verklaringen heeft afgelegd, terwijl de verklaringen van [slachtoffer] en van de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] tegenstrijdigheden bevatten, zoals het moment waarop de verdachte [slachtoffer] zou hebben gestoken en de plek in de woning waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. Voorts heeft de raadsman betoogd dat uit het letsel van [slachtoffer] niets is af te leiden over de manier waarop het mes in zijn lichaam zou zijn gegaan en of daar kracht voor nodig is geweest. De verdachte heeft bij de steekpartij verwondingen opgelopen veroorzaakt door een mes. De verdachte is hiervoor behandeld door de GGD ter plaatse en de GGD heeft hem vervolgens doorverwezen naar het ziekenhuis. Voorts was de setting van de steekpartij dusdanig, dat alle aanwezigen de hele nacht door cocaïne hadden gebruikt, waardoor iedereen “van de wereld” was, hetgeen de herinnering van de betrokkenen kan hebben vertroebeld.

De raadsman heeft op grond van het voorgaande betoogd dat de verdachte primair van het hem tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken en subsidiair dat de thans door de advocaat-generaal gevorderde strafverhoging willekeurig is en dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een hogere straf rechtvaardigen. Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.

Het oordeel van het hof

Verdachte heeft steeds – in grote lijnen – dezelfde verklaring afgelegd over hetgeen op 19 april 2008 in de woning aan de [woonadres] te Amsterdam is gebeurd. Het hof acht op grond van het hiernavolgende de verklaring van de verdachte evenwel niet geloofwaardig.

Verdachte heeft gesteld dat niet hij, maar [slachtoffer] plotseling een mes trok in de woning en dat hij, verdachte, dit mes uiteindelijk van [slachtoffer] heeft afgepakt, waarna het door de politie is gevonden. Bij de aanhouding van de verdachte vlak na de steekpartij is bij de veiligheidsfouillering echter niet alleen dit mes aangetroffen, maar ook een bij het mes behorend wit lederen foedraal.

Verdachte heeft voorts verklaard dat hij is gestoken onder het oog, in de hartstreek en in zijn dijbeen. Het letsel bij het oog is ook door de rechter-commissaris geconstateerd. Van enig ander letsel is echter niet gebleken. Verdachte heeft geen letselverklaring kunnen overleggen, hoewel hij wel in het ziekenhuis is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij is geraakt in zijn gezicht, hart en dijbeen, maar dat afgezien van de verwonding in zijn gezicht in het ziekenhuis geen verwondingen zijn gevonden. Er is tevens onderzoek verricht aan de broek en het t-shirt van verdachte. Er zijn geen beschadigingen ten gevolge van een steek van een mes aangetroffen.

Verdachte heeft eveneens gesteld dat [slachtoffer] zichzelf heeft gestoken. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2009 verklaard dat [slachtoffer] met het mes aan het zwaaien was in de richting van de verdachte, waarbij hij, [slachtoffer], zichzelf zou hebben geraakt. Ter terechtzitting is aan de verdachte gevraagd of hij wilde of kon voordoen hoe [slachtoffer] zichzelf in de buik zou hebben gestoken. Verdachte kon of wilde dit niet voordoen, terwijl hij naar eigen zeggen de hele tijd bij de steekpartij aanwezig is geweest en alles heeft gezien, tot het moment waarop [slachtoffer] de woning aan de[straat] heeft verlaten en verdachte in de woning achterbleef. Het hof is van oordeel dat uit het feit dat [slachtoffer] met het mes aan het zwaaien was en daarbij zichzelf zou hebben geraakt, niet valt af te leiden dat hij zichzelf dergelijke ernstige snij- dan wel steekwonden als in het ziekenhuis geconstateerd zou hebben toegebracht terwijl dit overigens evenmin valt af te leiden uit de andere zich in het dossier bevindende verklaringen.

Ook voor het overige zijn de door verdachte gestelde feiten niet aannemelijk geworden.

Tegenover de verklaring van de verdachte staan de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en de getuigen [getuige 4] en [getuige 3]. Deze verklaringen komen in grote lijnen met elkaar overeen. Het hof volgt het betoog van de raadsman niet dat deze verklaringen zodanig van elkaar verschillen, dat hier niet vanuit mag worden gegaan. Getuige [getuige 4] heeft op onderdelen een andere verklaring afgelegd dan getuige [getuige 3], maar [getuige 4] heeft verklaard dat zij, op het [verdachte]ment dat verdachte begon te steken, naar de badkamer is gevlucht.

Het hof is van oordeel dat er weliswaar verschillen in de verklaringen zijn aan te geven, maar dat deze van ondergeschikt belang zijn en dat daarin geen aanleiding wordt gevonden die getuigenverklaringen niet te gebruiken. Bovendien hebben [getuige 4] en [getuige 3] geen mes in handen van [slachtoffer] gezien en betoogd dat verdachte [slachtoffer] aanviel en niet andersom.

Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte op 19 april 2008 heeft getracht het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven. Het letsel, zoals hiervoor beschreven, was zodanig ernstig dat bij niet tijdig medisch ingrijpen [slachtoffer] als gevolg van bloedverlies zou zijn overleden. Voorts leidt het hof uit het voorgaande af dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft afgeperst, waarbij deze zijn portemonnee heeft afgegeven.

Het hof acht, net als de advocaat-generaal, het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert het bewijs op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2009 en op de processen-verbaal en het aanvraagformulier medische indicatie genoemd in de voetnoten 1 tot en met 7.

Bewezenverklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 19 april 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet op die [slachtoffer] is toegelopen, waarna hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen met een mes in de buik en in de borst en in het gezicht en in de arm en in de duim heeft gestoken en/of gesneden, welke vorenomgeschreven poging tot doodslag werd vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten afpersing en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert op:

Poging tot doodslag vergezeld en voorafgegaan van afpersing en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een voorwerp onttrokken verklaard aan het verkeer en de teruggave van een aantal voorwerpen gelast.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.400,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag met het oogmerk om afpersing van het slachtoffer gemakkelijk te maken. Verdachte heeft het slachtoffer onder bedreiging van een mes gesommeerd diens portemonnee en telefoon op tafel te leggen en heeft vervolgens, voordat het slachtoffer dat kon doen, het slachtoffer uit het niets twee maal met een mes diep in de buik gestoken. Nadat het slachtoffer de portemonnee op tafel had gelegd, heeft verdachte het slachtoffer nog meermalen met het mes gestoken. Toen het slachtoffer naar de keuken wilde vluchten, is verdachte achter hem aangegaan om hem nog meer steekwonden toe te brengen. Terwijl hij op het slachtoffer instak, stond verdachte te lachen. Verdachte had gedronken en had cocaïne gebruikt. Verdachte wilde niet meewerken aan psychologisch onderzoek. Het hof houdt het er onder die omstandigheden voor dat verdachte door aldus te handelen er blijk van heeft gegeven geen respect te hebben voor het leven van anderen en voor andermans bezittingen. Hij heeft een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is door het handelen van verdachte zwaargewond geraakt, was in shock en heeft in het ziekenhuis een spoedoperatie moeten ondergaan. De omstan¬digheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van verdachte is te danken. Het merendeel van de littekens die het slachtoffer heeft overgehouden aan de door verdachte toegebrachte verwondingen, zal altijd zichtbaar blijven, zodat het slachtoffer voor de rest van zijn leven aan dit misdrijf herinnerd zal worden. Bovendien brengen feiten als deze gevoelens van onveiligheid, angst en onrust in de samenleving teweeg.

Het hof heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 mei 2009, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van het plegen van soortgelijke geweldsdelicten is veroordeeld, hetgeen hem er echter niet van heeft weerhouden het thans bewezenverklaarde feit te plegen.

Het hof is op grond van bovenstaande en op grond van het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep door zijn ontkennende houding er geen enkele blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in zijn handelen en in de gevolgen daarvan en geen enkel inlevingsvermogen ten aanzien van het letsel van [slachtoffer] heeft betoond, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De op te leggen straf heeft mede tot doel om de samenleving tegen verdachte te beveiligen.

Beslissing ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen

Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.

Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 4.400,00 zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.

De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.

Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit betreft de immateriële schade. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.

Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de materiële schade (kleding), niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.

Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: nummer 6: mes in foedraal.

Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

nummer 7: portefeuille

nummers 8 t/m 13: kledingstukken

nummer 14: telefoon Samsung

nummer 15: sleutelbos.

Gelast de teruggave aan [medeverdachte] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

nummers 1 t/m 5: kledingstukken.

Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

nummers 16 t/m 19: kledingstukken.

Gelast de teruggave aan [rechthebbende] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

nummer 20: notitieblok.

Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

nummer 21: Roemeens paspoort.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Amsterdam, rekeningnummer 501976507, een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering voor een bedrag van € 400,00 (vierhonderd) ter zake van materiële schade en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld , groot € 4.000,00 (vierduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].

Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.

Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.

Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. W.M.C. Tilleman en mr. B.W.M. van der Lugt, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juni 2009.

Mr. Van der Lugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature