Uitspraak
parketnummer: 23-001759-10
datum uitspraak: 28 april 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 8 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-840101-09 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 maart 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 juli 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, in elk geval in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, onder meer omdat het hof tot een andere straf komt.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld nu geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen moment aan te wijzen waaruit zou kunnen blijken dat de verdachte het voornemen heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. De zaak laat zich meer typeren als een incident of een uit de hand gelopen dronkenmansruzie. Het feit dat de verdachte vanuit huis een mes heeft meegenomen, waarvoor hij een aannemelijke verklaring heeft afgelegd, is onvoldoende om de voorbedachte raad te kunnen construeren.
De wetgever heeft bij het begrip voorbedachte raad voor ogen gehad dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht over, en zich rekenschap heeft gegeven van, zijn voornemen. De enkele vaststelling dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad zijn voornemen te overdenken, welk criterium zich in de jurisprudentie heeft ontwikkeld, is derhalve onvoldoende. In de onderhavige zaak moet worden aangenomen dat de aanval van het slachtoffer in het huis waarin hij met de verdachte en anderen verbleef, bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt die is blijven voortduren tot het moment waarop hij het slachtoffer stak met het mes, zodat de doodslag moet worden geacht te zijn gepleegd in een opwelling en niet met voorbedachte raad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding een ander criterium toe te passen dan dit volgens de Hoge Raad toepasselijke criterium.
Het hof leidt uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
De verdachte woonde met [H.] en het latere slachtoffer [slachtoffer] in een woning aan de Rijnlanderweg in Hoofddorp. In de woning is op de dag van het misdrijf onenigheid ontstaan tussen genoemde huisgenoten, geïnitieerd door [slachtoffer]. Nadat de verdachte hem had aangesproken op zijn onheuse gedrag ten opzichte van [H.], heeft [slachtoffer] meermalen met een stok of knuppel op het hoofd van de verdachte geslagen, waardoor deze onder meer een bloedende hoofdwond heeft opgelopen. De stok is daarbij in drie stukken gebroken. De verdachte heeft verklaard dat hij de wonden niet heeft verzorgd. [slachtoffer] heeft daarna in de tuin een tas in brand gestoken en is vervolgens te voet weggegaan. [H.] heeft naar eigen zeggen eerst nog een glas alcoholhoudende drank gedronken en is vervolgens op de fiets achter [slachtoffer] aan gegaan. Ongeveer vijf minuten later is de verdachte te voet eveneens achter [slachtoffer] aan gegaan, nadat hij een groot mes bij zich had gestoken.
De fatale steekpartij heeft plaatsgevonden op een -halverwege een trap naar een bushalte gelegen- plateau waarop zich [H.] en [slachtoffer] bevonden. De afstand tussen de woning aan de Rijnlanderweg en deze trap bedroeg, berekend naar de kortste route, ruim 600 meter. De verdachte heeft verklaard dat hij deze afstand in een rustig wandeltempo heeft afgelegd en dat hij daarover ruim 7 minuten heeft gedaan.
Volgens [H.], die de verdachte zag komen aanlopen, is de verdachte de trap op gerend en vervolgens op [slachtoffer] afgerend. [Getuige 1], die ter plaatse aanwezig was, heeft verklaard dat de verdachte op de tweede traptrede een groot mes pakte, door liep naar het slachtoffer en in diens richting stekende bewegingen maakte. [Getuige 2] heeft dit bevestigd en heeft verklaard dat de verdachte op de trap een voorwerp uit zijn broeksband pakte, dat hij met grote passen de trap opliep, waarbij hij treden oversloeg, en dat hij vrijwel direct nadat hij op het plateau was aangekomen, het slachtoffer stak. Blijkens het sectierapport heeft [slachtoffer] daarbij een steekwond opgelopen van de borst tot op de wervelkolom met een lengte van 15 cm.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden genoegzaam vaststaat dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, in het bijzonder gelet op de tijd die is verstreken tussen het moment waarop hij, gewapend met een mes, het huis verliet om [slachtoffer] te zoeken en het moment waarop hij met het mes stak, het tussentijdse rustige wandeltempo van de verdachte en de doelgerichtheid waarmee hij [slachtoffer] heeft gestoken. Hieruit moet worden afgeleid dat de verdachte zich moet hebben beraden op zijn besluit [slachtoffer] van het leven te beroven.
De door de verdachte aangevoerde redenen voor het meenemen van het mes toen hij [slachtoffer] ging zoeken, te weten dat hij bezorgd was dat het slachtoffer zichzelf iets zou aandoen en dat hij zelf bang was voor het slachtoffer, schuift het hof terzijde. Het is in het algemeen niet aannemelijk dat iemand zich om die redenen met een mes bewapent en dat is ook in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden. Ten aanzien van de tweede reden overweegt het hof voorts dat het veeleer in de rede ligt de persoon voor wie men bang is, uit de weg te gaan dan deze op te zoeken.
Voorts stroken de getuigenverklaringen niet met de stelling van de verdachte dat hij en [slachtoffer ] op het plateau eerst aan elkaar zijn gaan trekken voordat de verdachte zijn mes gebruikte.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer dat de verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging in een opwelling heeft gehandeld, wordt verworpen.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer] met een mes in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychiater I. Maksimovic heeft in zijn rapport van 20 december 2009 geadviseerd de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Weliswaar is zijn inziens bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een depressieve stoornis, maar hiervan was nog geen sprake ten tijde van het tenlastegelegde feit. Toen was de verdachte volgens de psychiater wel onder invloed van alcohol, maar er was geen sprake van een psychiatrische stoornis waardoor hij niet in staat zou zijn geweest om mogelijke negatieve gevolgen van zijn alcoholgebruik te overzien.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat het feit de verdachte geheel kan worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zelfs indien moord bewezen wordt verklaard, een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, gelet op de na te noemen omstandigheden van het geval, een te hoge straf is. De verdachte heeft oprecht spijt getoond en heeft zichzelf bij de politie gemeld. In de strafmaat dient verdisconteerd te worden dat de verdachte na het uitzitten van zijn straf in Nederland wordt overgeleverd aan Polen om daar een nog openstaand strafrestant uit te zitten. Dit zal er toe leiden dat de opgelegde straf hoger is dan in Nederland in overeenkomstige gevallen gebruikelijk is, omdat de verdachte zijn volledige straf moeten uitzitten. Tevens wordt de detentie door de verdachte als zeer zwaar ervaren omdat hij de Nederlandse taal nauwelijks beheerst, geen bezoek ontvangt in het huis van bewaring en hij hierdoor in een sociaal isolement is geraakt. Al deze factoren in ogenschouw nemend, verzoekt de raadsman het hof een lagere gevangenisstraf op te leggen dan 12 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een huisgenoot, die hem beschouwde als een ‘grote broer’, op brute wijze het leven ontnomen. De verdachte heeft naar aanleiding van, en enige tijd na afloop van, een ruzie met een mes op het slachtoffer ingestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Door deze moord is van deze pas 21-jarige man zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke daad draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De moord vond plaats op een openbare plaats op klaarlichte dag, als gevolg waarvan een relatief groot aantal mensen getuige is geweest van de gruwelijke gebeurtenis. Ook deze getuigen waren blijkens hun verklaringen zeer geschokt en kunnen nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen zij hebben waargenomen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 april 2011 is de hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict, veroordeeld.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte rekening met het feit dat hij berouw heeft getoond, hetgeen op het hof oprecht is overgekomen, en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad door zichzelf bij de politie te melden. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat de straf voor de verdachte feitelijk hoger zal uitvallen dan in Nederland in overeenkomstige gevallen gebruikelijk is, nu de verdachte na het uitzitten van zijn straf in Nederland aan Polen zal worden overgeleverd om daar een strafrestant uit te zitten. De verdachte komt niet in aanmerking voor een penitentiair programma of verlof en zal in beginsel zijn straf dus volledig moeten uitzitten. Het hof houdt eveneens rekening met het feit dat de verdachte de Nederlandse taal nauwelijks machtig is, aan een depressieve stoornis lijdt en als gevolg daarvan in een sociaal isolement is geraakt, hetgeen naar redelijke verwachting de detentieperiode voor de verdachte zal verzwaren.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij ]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a (oud) van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b (oud) van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering, te weten € 3861,-, is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich gevoegd met een vordering ten bedrage van
€ 3861,-, het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade tot het gevorderde bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te Horyniec Podkarpackie (Polen), een bedrag van € 3.861,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld , groot € 3.861,00 (drieduizend achthonderdeenenzestig euro .
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 77 (zevenenzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 april 2011.
Mr. Bulsing is buiten staat dit arrest te ondertekenen