Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.078-12
RK nummer: 12/2161
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 september 2010 door the Circuit Court of Zielona Góra (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1988],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 mei 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te ’s Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, om de verdediging tot uiterlijk midden juli 2012 in de gelegenheid te stellen de door de verdediging gevraagde informatie uit Polen af te wachten.
De rechtbank heeft op de zitting van 25 mei 2012 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd en heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden van beide verlengingen is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijnen uitspraak te doen.
Op de openbare zitting van 20 juli 2012 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing op 25 mei 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een:
I default judgment of December 29, 2008, by the District Court of Zary, varied by
the judgment of April 2, 2009, by the Circuit Court of Zielona Góra (reference VI K 326/08) en een decision of September 25, 2009, by the District Court of Zary, to enforce the custodial sentence;
II judgment of May 22, 2007, by the District Court of Zary (reference II K 201/07)
en een decision of June 8, 2009, by the District Court of Zary, to enforce the
custodial sentence;
III judgment of February 27, 2008, by the District Court of Zary (reference VI K
359/07) en een decision of February 18, 2009, by the District Court of Zary, to
enforce the custodial sentence;
IV court order of May 19, 2008, by the District Court of Zary (reference VI K
114/08) en een decision of January 19, 2009, by the District Court of Zary to
replace the 12 months personal liberty restriction penalty with 180 days
imprisonment and enforce it .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
I twee jaren,
II een jaar,
III een jaar en zes maanden,
IV 180 dagen,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB - onder meer - strekt tot de tenuitvoerlegging van de vonnissen I, II en IV, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot die vonnissen hebben geleid.
Vonnis I (reference VI K 326/08)
Ten aanzien van dit vonnis heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een kopie van rubriek d) van het EAB, zoals deze rubriek met ingang van 1 augustus 2011 in Nederland luidt, als volgt ingevuld:
(…)
[X] 3.3. the person was served with the decision on 15.01.2012 and was
expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
the person expressly stated that he or she does not contest this decision;
OR
[X] the person did not request a retrial or appeal within the applicable timeframe;
(…)
4. If you have ticked the box under points 3.1b, 3.2 or 3.3 above, please provide information about how the relevant condition has been met.
The default judgment by the District Court of Zary (ref. no. VI K 326/08) was passed in the situation when [opgeëiste persoon] did not reside at the address he had informed the court of – nor did he inform the court of this new one. A copy judgment was too sent to that address. Thus, the summons and the copy judgment were considered served on him properly, because, under Art. 139 § 1 of the Code of Penal Procedure, “any process sent to the person’s usual address of which the court has been informed by the person, is recognised as served on the person – even if the person does not reside at this address or has changed the address without informing the court of having done so”. The default judgment was appealed against by the District Prosecutor of Zary. (…) The default judgment came into force on April 2, 2009 and at the moment it cannot be normally appealed against (…).
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis moet worden geweigerd. Onder verwijzing naar Rb. Amsterdam 13 maart 2012, LJN BV9399, heeft hij daartoe aangevoerd dat een betekening overeenkomstig artikel 13 9 § 1 Code of Penal Procedure niet een betekening in persoon oplevert.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 12 sub c OLW, anders dan artikel 12 sub d OLW, niet spreekt van betekening in persoon, dat de uitvaardigende justiti ële autoriteit onderdeel 3.3 van rubriek d) heeft ingevuld en dat daaruit blijkt dat het vonnis naar Pools recht op de juiste wijze is betekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit acht de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder c OLW van toepassing. Artikel 12 sub c OLW stelt niet de eis dat het vonnis in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank ziet op de vraag of sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub a OLW en is dus niet van toepassing op een geval als het onderhavige.
De rechtbank concludeert dat zich ten aanzien van dit vonnis de in artikel 12 sub c OLW bedoelde omstandigheid voordoet, zodat de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Vonnis II (reference II K 201/07)
Ten aanzien van dit vonnis heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een kopie van rubriek d) van het EAB, zoals deze rubriek met ingang van 1 augustus 2011 in Nederland luidt, als volgt ingevuld:
(…)
[X] 3.1b. the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial;
(…)
4. If you have ticked the box under points 3.1b, 3.2 or 3.3 above, please provide information about how the relevant condition has been met.
The default judgment by the District Court of Zary (ref. no. II K 201/07), was passed in [opgeëiste persoon]’s absence after he was properly informed of the date of the hearing, the summons having been collected by his mother at the address he had indicated for service of process. A copy judgment was, too, sent to that address – however, there is no acknowledgedment of its receipt. The judgment came in force on April 2, 2009 and is now enforceable, (…). At the moment it cannot be normally appealed against (…).
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor dit vonnis moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het zeer de vraag is of de opgeëiste persoon bekend is geraakt met de dagvaarding.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op de wijze van kennisgeving van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting het recht van de uitvaardigende lidstaat van toepassing is, dat uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens blijkt dat de dagvaarding “properly” aan de moeder van de opgeëiste persoon is betekend, dat de opgeëiste persoon wist van de voorgenomen terechtzitting en dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen de uitvaardigende justitiële autoriteit in onderdeel 4 heeft aangevoerd niet, althans niet zonder meer, dat is voldaan aan de condition van punt 3.1b. De enkele omstandigheid dat de moeder van de opgeëiste persoon de dagvaarding heeft opgehaald op het door de opgeëiste persoon aan de Poolse rechtbank opgegeven adres, brengt immers niet (zonder meer) mee dat “op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting”, als bedoeld in artikel 12 sub a OLW. Nu de officier van justitie al tweemaal om aanvullende gegevens over - onder meer - dit vonnis heeft gevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het EAB nogmaals aan te houden voor het stellen van nadere vragen.
De rechtbank concludeert dat ten aanzien van vonnis II niet is gebleken van de in artikel 12 sub a tot en met d OLW genoemde omstandigheden, zodat zij de overlevering voor dit vonnis zal weigeren.
Vonnis IV (reference VI K 114/08)
Ten aanzien van dit vonnis heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een kopie van rubriek d) van het EAB, zoals deze rubriek met ingang van 1 augustus 2011 in Nederland luidt, als volgt ingevuld:
(…)
[X] 3.3. the person was served with the decision on May 30, 2008 and was
expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has
the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh
evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being
reversed, and
the person expressly stated that he or she does not contest this decision;
OR
[X] the person did not request a retrial or appeal within the applicable timeframe;
(…)
4. If you have ticked the box under points 3.1b, 3.2 or 3.3 above, please provide information about how the relevant condition has been met.
(…) Besides a copy judgment was served on him on May 30, 2008. Het did not appeal against it.(…)
Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 april 2012 houdt ten aanzien van dit vonnis nog in:
He himself collected a copy order on May 30, 2008 – along with the information about how and when to lodge an appeal (…).
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor dit vonnis moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken van een uitreiking in persoon van het vonnis.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit zo leest, dat het vonnis in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het verweer faalt reeds, omdat het feitelijke grondslag mist. Uit de mededelingen van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt immers dat de opgeëiste persoon het vonnis zelf heeft opgehaald, hetgeen noodzakelijkerwijs betekent dat hij het vonnis in persoon heeft ontvangen.
De rechtbank concludeert dat zich ten aanzien van dit vonnis de in artikel 12 sub c OLW bedoelde omstandigheid voordoet, zodat de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die aan de vonnissen I, III en IV ten grondslag liggen (hierna: de feiten I, III en IV) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.
Strafbaarheid en strafbedreiging naar Pools recht
Alle feiten zijn naar Pools recht strafbaar. Op al deze feiten staat in Polen telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden.
Strafbaarheid en strafbedreiging naar Nederlands recht
Alle feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar.
Voor zover feit IV betrekking heeft op “possession” van 0,52 gram cannabis, is dit feit weliswaar naar Nederlands recht strafbaar, maar is daarop niet een gevangenisstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. Op grond van artikel 11, zesde lid, van de Opiumwet is artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet immers niet van toepassing op het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep of hasjiesj van ten hoogste dertig gram. Op dergelijke feiten is op grond van artikel 11, eerste lid, van de Opiumwet slechts hechtenis van ten hoogste één maand gesteld (vgl. HR 31 mei 1994, NJ 1994, 674, r.o. 7.2.1-7.3). De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit weigeren.
De rechtbank stelt vast dat op de feiten I, III en IV, voor zover dit feit betrekking heeft op “possession” van 1,58 gram amfetamine, in Nederland telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van de feiten I en III:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit IV, voor zover dit feit betrekking heeft op “possession” van amfetamine:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Verzoek aanhouding behandeling
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de behandeling van het EAB aan te houden in afwachting van de beslissing van de Poolse rechter op de ingediende verzoeken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon in alle vier zaken een verzoek om uitstel van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen heeft ingediend en daarnaast in de zaken I en II verzoeken om een nieuwe termijn voor hoger beroep. Op deze verzoeken is nog niet definitief beslist. Mede gelet op de onduidelijkheden rond de verstekvonnissen, moet de opgeëiste persoon de kans worden gegeven om het eindoordeel van de Poolse rechter in Nederland af te wachten. Desgevraagd heeft de raadsman meegedeeld dat hij niet kan inschatten hoe lang het zal duren voordat definitief op de verzoeken zal zijn beslist.
De officier van justitie heeft zich tegen inwilliging van het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB verzet. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, zoals blijkt uit de door de raadsman overgelegde e-mailberichten, de Poolse rechter al in twee zaken het verzoek om uitstel van de tenuitvoerlegging heeft afgewezen, dat niet duidelijk is binnen welke termijn de Poolse rechter zal beslissen op de verzoeken en op het hoger beroep tegen de afwijzing van die twee verzoeken en dat het niet waarschijnlijk lijkt dat de verzoeken zullen worden ingewilligd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij het onderzoek op de zitting van 25 mei 2012 al voor een termijn van twee maanden heeft geschorst om de beslissing op de verzoeken af te wachten. Nu deze termijn inmiddels is verstreken en twee van de zes verzoeken - in elk geval in eerste aanleg - zijn afgewezen, terwijl de raadsman geen zicht heeft kunnen bieden op een spoedige eindbeslissing op alle verzoeken, ziet zij geen aanleiding voor een nadere schorsing van het onderzoek. Voor wat betreft de gestelde onduidelijkheid over de toepasselijkheid van artikel 12 OLW , verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 3. 1 heeft overwogen.
De rechtbank wijst dan ook het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB af.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten I, III en IV, voor zover dit feit betrekking heeft op “possession” van 1,58 gram amfetamine, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW , en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de voor feit IV opgelegde vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van het deel van dat feit waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet .
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Circuit Court of Zielona Góra (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
- de vrijheidsstraf opgelegd wegens de feiten I en III;
- het gedeelte van de vrijheidsstraf, dat is opgelegd wegens feit IV, voor zover dit feit betrekking heeft op “possession” van 1,58 gram amfetamine;
een en ander te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
- de vrijheidsstraf opgelegd wegens de feiten II.1 en II.2 (vonnis van 22 mei 2007, reference II K 201/07);
- het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens feit IV (vonnis van 19 mei 2008, reference VI K 114/08), voor zover dit feit betrekking heeft op “possession” van 0,52 gram cannabis.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en H.T. Masmeyer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2012.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C