Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Werkstraffen voor uitlokking en schending ambtsgeheim

Twee privédetectives en een gepensioneerde politieagent zijn veroordeeld tot werkstraffen van 70 tot 160 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één of twee maanden, voor het uitlokken van het schenden van het ambtsgeheim door twee ambtenaren. De twee ambtenaren, een politie- en belastingambtenaar, kregen een werkstraf van 50 uur en 80 uur voor schending van hun ambtsgeheim. Eén politieambtenaar die werd verdacht van het schenden van het ambtsgeheim is vrijgesproken.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Zitting houdende te Utrecht

Sector strafrecht

parketnummer: 16-710967-09 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1946] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres].

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 3 en 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

in de periode van 1 juni 2007 tot en met 28 januari 2009

Feit 1 primair:

politieambtenaren [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft uitgelokt tot het schenden van hun ambtsgeheim door die [verdachte] en [medeverdachte 1] geheime gegevens/informatie over diverse personen en een kenteken aan hem en/of derden te verstrekken;

Feit 1 subsidiair

in vereniging met die politieambtenaren [verdachte] en [medeverdachte 1] hun ambtsgeheim heeft geschonden;

in de maand januari 2009

Feit 2 primair:

[medeverdachte 3] heeft uitgelokt die vervolgens belastingambtenaar [medeverdachte 2] heeft uitgelokt tot het schenden van zijn ambtsgeheim door geheime financiële en/of persoonlijke gegevens/informatie over een persoon aan [medeverdachte 3] te verstrekken waarop [medeverdachte 3] deze gegevens/informatie aan verdachte heeft verstrekt;

Feit 2 subsidiair:

in vereniging met belastingambtenaar [medeverdachte 2] dat ambtsgeheim heeft geschonden.

3 De voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

4.2 Het standpunt van de verdachte

De verdachte heeft betoogd dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten aangezien [medeverdachte 1] noch [verdachte] ooit geheime gegevens aan hem heeft verstrekt.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De vrijspraak

Deelvrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde

Zaak 33: [A]

Zaak 36: [B]

Zaak 37: [C]

Zaak 38: [D]

Zaak 39: [E]

Nu niet vast is komen te staan dat [verdachte] in deze zaken namen heeft bevraagd in de computersystemen van de politie en die gegevens vervolgens aan verdachte en/of anderen heeft verstrekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van uitlokking van schending van het ambtsgeheim met betrekking tot de personen [A], [B], [C], [D] en [E].

4.3.2 De bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde

Verdachte heeft bij de rijksrecherche verklaard dat hij vier of acht keer informatie bij [medeverdachte 1] heeft opgevraagd. Het ging wel eens om een kenteken en ook wel eens om een naam. [medeverdachte 1] heeft de namen in de bestanden van de politie nagetrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij de informatie mondeling van [medeverdachte 1] kreeg . Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de rijksrecherche de waarheid heeft verklaard .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte hem namen en kentekens gaf welke [medeverdachte 1] in de politiesystemen heeft nagetrokken . [medeverdachte 1] heeft informatie over personen en kentekens uit geheime politiesystemen aan verdachte verstrekt, waarover hij als burger niet zou mogen beschikken .

Zaak 31: [F]

Zaak 32: [G]

Een kenosleutel bestaat uit de eerste vier letters van de achternaam, de eerste letter van de voornaam en de laatste twee cijfers van het geboortejaar .

Zaak 31: [F]

Op 14 maart 2008 te 13.31 uur heeft de mobiele telefoon in gebruik bij verdachte gedurende 5 minuten en 7 seconden contact gehad met de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] .

Vervolgens is negen minuten later op dezelfde datum, te 13.40 uur, met de inloggegevens van [medeverdachte 1] gezocht op de kenosleutel [code] in de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, waartoe [medeverdachte 1] geautoriseerd was .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij [F], geboren op [1960], heeft opgevraagd in het systeem . Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij in 2008 vertrouwelijke gegevens over [F] in de politiesystemen heeft geraadpleegd .

Zaak 32: [G]

Op 14 maart 2008 te 13.31 uur heeft de mobiele telefoon in gebruik bij verdachte gedurende 5 minuten en 7 seconden contact gehad met de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] .

Vervolgens is elf minuten later op dezelfde datum met de inloggegevens van [medeverdachte 1] gezocht op de kenosleutel [code] in de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, waartoe [medeverdachte 1] geautoriseerd was .

Zaak 40: kenteken [kenteken]

Op 7 augustus 2008 te 21.45 uur heeft de mobiele telefoon in gebruik bij verdachte gedurende 2 minuten en 13 seconden contact gehad met de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] .

Op 7 augustus 2008 te 22.10 uur is met de inloggegevens van [medeverdachte 1] gezocht op het kenteken [kenteken] in de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, waartoe [medeverdachte 1] geautoriseerd was .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij de tenaamstelling van het kenteken [kenteken] aan verdachte heeft verstrekt .

Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde

Zaak 19: [H]

Op 18 januari 2009 heeft verdachte [medeverdachte 3] gebeld en aan hem gegevens over [H] en [I] doorgegeven .

Op 19 januari 2009 heeft [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] gebeld en aan hem informatie heeft gevraagd over [H] , met de vraag of hij in gemeenschap van goederen is getrouwd, waarna hij op 23 januari 2009 per sms de gegevens, “[H] [1946]” aan [medeverdachte 2] heeft gestuurd . [medeverdachte 2] heeft de inkomstenbronnen van deze persoon aan verdachte gegeven. Indien [medeverdachte 2] hier iets over aan [medeverdachte 3] heeft meegedeeld is dit te vinden in zijn computer. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] verklaard dat het kan kloppen dat hij informatie over [I] uit [woonplaats] heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] verdachte .

[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij op 23 januari 2009 een sms-bericht naar [medeverdachte 2] heeft gestuurd met daarin de personalia van [H] met de bedoeling financiële gegevens van [medeverdachte 2] te verkrijgen .

Op de harde schrijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 2] is in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[code]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van persoonsgegevens, gezinssamenstelling, aandeelhouderschap in twee bedrijven, werkzaamheden, winst uit vennootschapsbelasting over 2006 en 2007, en looninkomsten over 2006 en 2007 met betrekking tot [H]. Tevens staat hierin weergegeven een aandeelhouderschap in twee bedrijven en werkzaamheden van [I] .

Verdachte heeft verklaard dat hij de gegevens over [H] van [medeverdachte 3] op een papiertje heeft gekregen .

4.3.3 De bewijsoverwegingen

Pleegplaatsen

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde gaat de rechtbank er vanuit dat de telefonische contacten tussen [medeverdachte 1] en verdachte in Nederland hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat [medeverdachte 1] de vertrouwelijke gegevens in de computersystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland heeft opgevraagd zodat ook deze gedragingen in Nederland hebben plaatsgevonden.

Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde gaat de rechtbank er vanuit dat de telefonische contacten en sms-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in Nederland hebben plaatsgevonden. [medeverdachte 2] was werkzaam bij de Belastingdienst te [vestigingsplaats] en heeft aldaar de gegevens van [H] opgezocht . De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat verdachte de vertrouwelijke gegevens over [H] in Nederland aan verdachte heeft gegeven.

Ambtsgeheim

Een geheim in de zin van artikel 272, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht is een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt meegedeeld. Voor een goed functionerend overheidsapparaat is het noodzakelijk dat de in de tenlastelegging genoemde gegevens geheim blijven. [medeverdachte 2] was als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst. [medeverdachte 1] was werkzaam als politieambtenaar. Uit hoofde van hun ambt waren zij ertoe gehouden de gegevens die zij, al dan niet via [medeverdachte 3], aan verdachte hebben verstrekt geheim te houden. De geheimhoudingsplicht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] leidt de rechtbank eveneens af uit wetgeving, te weten respectievelijk:

- artikel 7, lid 1, van de Wet politiegegeven, onder meer inhoudende dat een ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld verplicht is tot geheimhouding daarvan, en

- artikel 67, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , onder meer inhoudende dat het een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990.

In het strafdossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het van toepassing zijn van enige uitzonderingsbepaling die in voornoemde twee wetten wordt genoemd.

Verschoningsrecht

Verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij op 8 september 2011 tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet is gewezen op het verschoningsrecht met betrekking tot zijn zus [verdachte].

De rechtbank overweegt als volgt.

Verdachte is op 8 september 2011 niet als verdachte maar als getuige gehoord in de strafzaak tegen zijn zus [verdachte] (parketnummer 16-710917-09). De verklaring die verdachte bij dit verhoor heeft afgelegd maakt om deze reden onderdeel uit van het strafdossier in de zaak tegen [verdachte] doch niet van het strafdossier van verdachte. Deze verklaring is aldus noch in belastende noch in ontlastende zin van belang in de zaak tegen verdachte.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1 primair

[medeverdachte 1] op tijdstippen in de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 augustus 2008 in Nederland telkens een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als politieambtenaar bij de Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [medeverdachte 1] telkens in de computersystemen van de politie en/of via die computersystemen in andere daaraan gelinkte te bevragen overheidscomputersystemen gezocht naar informatie/gegevens over:

- [F], geboren in 1960 (zaak 31), en

- [G], geboren in 1974 (zaak 32), en

- het kenteken [kenteken] (zaak 40),

en vervolgens telkens die informatie/gegevens verstrekt aan verdachte,

welk feit hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 augustus 2008 in Nederland telkens opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft verdachte telkens aan die [medeverdachte 1] beperkte gegevens/informatie zoals personalia van diverse personen en een kentekengegeven doorgegeven met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie over die personen en dat kenteken;

2 primair

[medeverdachte 2] op tijdstippen in de maand januari 2009 te [woonplaats] een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als ambtenaar bij de Belastingdienst te [vestigingsplaats], verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [medeverdachte 2] gericht in de computersystemen van de Belastingdienst gezocht naar financiële en persoonlijke gegevens betreffende informatie over onder andere gegevens over eigen bedrijven en gegevens over de gezinssamenstelling en inkomens- en winstgegevens van [H], en vervolgens die gegevens verstrekt aan [medeverdachte 3],

welk feit, gepleegd door [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] op tijdstippen in de maand januari 2009 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft die [medeverdachte 3] aan die [medeverdachte 2] beperkte gegevens/informatie te weten de personalia van die [H] doorgegeven met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie over die [H],

welk feit, door [medeverdachte 3] gepleegd, verdachte, in de maand januari 2009 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft verdachte aan die [medeverdachte 3] beperkte gegevens, te weten de personalia van voormelde [H], doorgegeven met als doel het verzamelen van aanvullende gegevens over die [H].

(zaak 19)

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.

Feit 1 primair:

Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden,meermalen gepleegd;

Feit 2 primair:

Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren opzettelijk schenden.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:

- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren;

- een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

6.2 Het standpunt van de verdachte

De verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich vier keer schuldig gemaakt aan uitlokking van schending van een ambtsgeheim. Hij heeft politieambtenaar [medeverdachte 1] ertoe aangezet om privé gegevens in computersystemen van de politie op te zoeken en aan hem te verstrekken. Daarnaast heeft hij [medeverdachte 3] uitgelokt om [medeverdachte 2] aan te zetten om dergelijke informatie op te vragen in het computersysteem van de Belastingdienst en via [medeverdachte 3] aan hem, verdachte, te verstrekken. Hiermee heeft verdachte de integriteit van het overheidsapparaat geschonden. Een burger moet er vanuit kunnen gaan dat met dit soort gegevens vertrouwelijk wordt omgegaan door medewerkers van de politie.

Verdachte heeft ter terechtzitting geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van het door hem begane feit. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat er omstandigheden zijn waaronder hij het zo weer zou doen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2012 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.

De rechtbank zal bij de straftoemeting in aanmerking nemen dat de redelijke termijn is geschonden.

De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM) is op 27 april 2009 met de inverzekeringstelling van verdachte aangevangen, hetgeen als het moment moet worden beschouwd waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het proces-verbaal van de rijksrecherche in deze zaak is op 21 december 2009 gesloten. Vervolgens is de dagvaarding tegen verdachte op 10 maart 2011 in persoon aan verdachte betekend, waarna op 29 maart 2011 een eerste (regie)zitting bij de rechtbank plaatsvond. Hierna is de zaak ter terechtzitting van 31 oktober 2011 aangehouden, gelet op de samenhang met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 3] (parketnummer 16-711661-08) welke zaak werd aangehouden teneinde onderzoek te laten verrichten aan een laptop die bij een verhoor van [medeverdachte 3] is gebruikt. Op 3 en 4 oktober 2012 vindt ten slotte de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting plaats. Er wordt op 18 oktober 2012 uitspraak in deze zaak gedaan. Uit het voorgaande volgt dat de procedure 3 jaren, 5 maanden en 1 week heeft geduurd.

De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg binnen 2 jaren dient te zijn afgerond. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, van de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld en de invloed van de verdediging op het procesverloop.

De rechtbank is van oordeel dat het na de eerste terechtzitting op 29 maart 2011 te lang, te weten zeven maanden, heeft geduurd tot de daarop volgende terechtzitting plaatsvond op 31 oktober 2011. Vervolgens heeft het 11 maanden geduurd voordat de inhoudelijke behandeling op 3 en 4 oktober 2012 heeft plaatsgevonden. Binnen die 11 maanden heeft nader onderzoek naar voormelde laptop in de zaak tegen [medeverdachte 3] plaatsgevonden welk onderzoek binnen een maand is afgerond.

Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn met 1 jaar, 5 maanden en 1 week is geschonden. De rechtbank zal om deze reden tot strafvermindering overgaan.

Van de zijde van verdachte is forse kritiek geuit over de wijze waarop verdachte is gedagvaard en opgeroepen voor de behandelingen ter terechtzitting. Zo zou de dagvaarding per fax, en derhalve voor een ieder zichtbaar, zijn verzonden aan het politiebureau waar verdachte nota bene niet meer werkzaam was. Ook de nadere oproepingen om te verschijnen ter terechtzitting zouden in een open enveloppe op deze adressen (mede) zijn bezorgd dan wel uitgereikt.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting haar excuses voor deze wijze van dagvaarden en oproepen aangeboden maar heeft gesteld dat hier geen rechtsgevolgen aan dienen te worden verbonden.

De rechtbank acht de geschetste gang van zaken in strijd met een goede procesorde. Artikel 587 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat uitreiking van het gerechtelijk schrijven geschiedt door de post. Slechts in spoedeisende gevallen kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Van een dergelijk geval is de rechtbank niet gebleken.

Weliswaar vindt de behandeling van de strafzaak waar verdachte voor is gedagvaard plaats in het openbaar waardoor in beginsel ieder kennis kan nemen van het verwijt dat verdachte

wordt gemaakt, zulks neemt niet weg dat de dagvaarding en/of oproeping om ter terechtzitting te verschijnen louter ter kennis van verdachte dient te worden gebracht zonder dat anderen daarvan kennis (kunnen) nemen. Het is immers niet bij voorbaat uitgesloten dat een behandeling ter openbare terechtzitting niet plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer een bezwaarschrift tegen de dagvaarding zou worden gehonoreerd of de officier van justitie reden ziet de dagvaarding alsnog in te trekken.

De rechtbank zal op grond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van bovenvermeld onherstelbaar vormverzuim zal worden verlaagd.

De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van de volgende straffen passend en geboden:

- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren;

- een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straffen, die lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, feit 1 primair ten aanzien van de personen [A], [B], [C], [D]en [E] niet wettig en overtuigend bewezen.

Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij het onder omstandigheden zo weer zou doen, acht de rechtbank de kans op recidive aanwezig. Om deze reden zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

De rechtbank acht ten aanzien van de door verdachte gepleegde feiten oplegging van onder meer een werkstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis gerechtvaardigd. De rechtbank vermindert deze straf echter tot een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis in verband met de schending van de redelijke termijn en het onherstelbaar vormverzuim als hiervoor overwogen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van:

- de uitlokking tot schending van haar ambtsgeheim door [verdachte] over de volgende personen die onder het 1 primair ten laste gelegde worden genoemd: [A], [B], [C], [D] en [E];

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Feit 1 primair: Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;

Feit 2 primair: Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren opzettelijk schenden.

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;

- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 70 uren;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 35 dagen;

- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2012.

Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature