Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Werkstraffen voor uitlokking en schending ambtsgeheim

Twee privédetectives en een gepensioneerde politieagent zijn veroordeeld tot werkstraffen van 70 tot 160 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één of twee maanden, voor het uitlokken van het schenden van het ambtsgeheim door twee ambtenaren. De twee ambtenaren, een politie- en belastingambtenaar, kregen een werkstraf van 50 uur en 80 uur voor schending van hun ambtsgeheim. Eén politieambtenaar die werd verdacht van het schenden van het ambtsgeheim is vrijgesproken.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Zitting houdende te Utrecht

Sector strafrecht

parketnummer: 16-710366-09 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1958] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres].

Raadsman: mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 3 en 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1 primair:

in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 maart 2009 zich als belastingambtenaar heeft laten omkopen door [medeverdachte 1] teneinde in strijd met zijn geheimhoudingsplicht financiële en/of persoonlijke gegevens aan anderen te verstrekken;

Feit 1 subsidiair:

in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in vereniging telkens zijn geheimhoudingsplicht als belastingambtenaar heeft geschonden door voormelde gegevens te verstrekken aan [medeverdachte 1] en/of anderen.

3 De voorvragen

3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging ter terechtzitting betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging is omdat geen van de in de tenlastelegging genoemde personen een klacht heeft ingediend, terwijl artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een absoluut klachtdelict is.

De rechtbank overweegt als volgt.

Hoewel de informatie die verdachte aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt gegevens over individuele personen betreft, heeft deze informatie vooral betrekking op de publieke taak van de Belastingdienst waar verdachte als ambtenaar werkzaam was. De Belastingdienst beschikt over vertrouwelijke informatie over personen om haar publieke taak te kunnen uitvoeren. Verdachte diende als belastingambtenaar uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift vertrouwelijk en integer met deze informatie om te gaan. Nu het met name een publieke zaak betreft is er geen klacht vereist als bedoeld in artikel 272, lid 2, Sr , zodat de rechtbank het verweer verwerpt.

Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zal de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk verklaren in de vervolging.

3.2 De overige voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De Vrijspraak

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde

De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken nu niet vast is komen te staan dat [medeverdachte 1] hem geldbedragen heeft betaald met het oogmerk om verdachte financiële en/of persoonlijke gegevens van de in de ten laste gelegde genoemde personen uit de computersystemen van de Belastingdienst te laten halen en aan [medeverdachte 1] te laten verstrekken.

4.3.2 De bewijsmiddelen

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde

Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij ambtsgeheimen aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt. [medeverdachte 1] heeft hem verteld dat het om gevallen ging waarbij partners uit elkaar gingen en de ene ex partner in luxe leefde maar geen alimentatie aan de andere ex partner wilde betalen . Bij de rijksrecherche heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] juist hem belde met de vraag om informatie omdat hij bij de Belastingdienst werkzaam was en kon beschikken over de gevraagde informatie. Verdachte werkte de informatie uit in een word document dat hij telkens in een enveloppe in de brievenbus van [medeverdachte 1] deed. Verdachte deed dit op de laptop van de Belastingdienst en printte alles op het kantoor. Hij heeft de informatie verkregen via de hem ter beschikking staande computersystemen, voornamelijk BVR en RENS . Verdachte weet dat hij als belastingambtenaar regelgeving over het omgaan met vertrouwelijke informatie heeft geschonden . In de computerbestanden op genoemde laptop van verdachte staat bijna alle informatie die hij aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt. Verdachte begreep dat het geheim moest blijven . Verdachte heeft ter terechtzitting de verklaringen bevestigd die hij bij de rijksrecherche en de rechter-commissaris heeft afgelegd. Verdachte zocht de gegevens op waar [medeverdachte 1] om vroeg .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij, nadat hij van verdachte had gehoord dat hij bij de Belastingdienst werkte, tegen hem heeft gezegd: “Dat is nou net informatie waar ik bij bepaalde onderzoeken wat mee kan”. [medeverdachte 1] heeft meer dan tien keer informatie aan verdachte gevraagd .

Zaak 8: [A] en [B]

Uit een afgeluisterd telefoongesprek gevoerd op 5 januari 2009, tussen [medeverdachte 1] en verdachte blijkt dat [medeverdachte 1] de namen, geboortedata en adres van [A] en [B] aan verdachte doorgeeft . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd wat er binnenkomt en wat er op de rekening staat van [B]. Hij vroeg deze gegevens aan verdachte omdat het bedrijfssysteem van de Belastingdienst up to date is .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst, in gebruik bij verdachte is in het mapje “jaar 2009” opgeslagen onder privé een document aangetroffen met de naam “[naam]”. In dit document wordt een opsomming gegeven van de werkgevers en jaarinkomens 2006 en 2007 en banksaldi per ultimo 2006 en 2007 van [A] en [B]. Er staat ook in vermeld dat [A] samenwoont met [B] en dat [A] een kind heeft uit een eerdere relatie met [Z] . Verdachte heeft verklaard dat hij dergelijke gegevens in een enveloppe bij [medeverdachte 1] in de bus deed. Uit een afgeluisterd telefoongesprek van [medeverdachte 1] met diens opdrachtgever blijkt dat [medeverdachte 1] de beschikking heeft over de verstrekte gegevens .

Zaak 9: [C] en [D]

Uit een afgeluisterd telefoongesprek gevoerd op 5 januari 2009 tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 1] aan verdachte de personalia van mevrouw [C] doorgeeft . [medeverdachte 1] heeft verdachte in hetzelfde telefoongesprek gevraagd om de banksaldi en loonopgaven van genoemde mevrouw [C] aan hem te verstrekken. Verdachte heeft uitvoering gegeven aan voormeld verzoek van [medeverdachte 1] en de gevraagde informatie in een word document in een enveloppe aan [medeverdachte 1] afgegeven. Verdachte heeft documenten opgemaakt met daarin de looninkomsten en de banksaldi van een aantal jaren van mevrouw [C] en haar partner. Hij heeft daarbij ook hun werkgevers vermeld. Verdachte heeft de computersystemen BVR en RENS gebruikt om deze informatie op te zoeken .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst, in gebruik bij verdachte, is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” en in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In deze documenten wordt een opsomming gegeven van de werkgevers en jaarinkomens 2005 tot en met 2007 van [C] en [D], alsmede de banksaldi per ultimo 2005 tot en met 2007 .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de rijksrecherche financiële gegevens en gegevens over het inkomen van mevrouw [C] in zijn woning heeft aangetroffen. [medeverdachte 1] is sinds december 2008 of januari 2009 in het bezit van deze gegevens. Verdachte heeft hem deze gegevens verstrekt. Het ging om geheime ambtelijke informatie. [medeverdachte 1] heeft verdachte om deze informatie gevraagd .

Zaak 13: [E]

Verdachte heeft op 29 november 2008 een sms-bericht van [medeverdachte 1] ontvangen met de tekst: “[adres], [woonplaats]” . Op 1 december 2009 heeft verdachte telefonisch aan [medeverdachte 1] de ontvangst van dit sms-bericht bevestigd en aan [medeverdachte 1] gevraagd wat de bedoeling was met [E]. [medeverdachte 1] wilde weten wie er op voornoemd adres wonen. Daarnaast wilde hij de financiële gegevens van die man hebben. Verdachte heeft de gevraagde gegevens aan [medeverdachte 1] verstrekt .

In de computersystemen van de Belastingdienst is naar de volgende informatie gezocht over [E], bsn [nummer]:

- print BVR raadplegen persoon algemeen;

- print BVR selectie raadplegen adres;

- print BVR raadplegen persoonrelaties;

- print Fibase 2006 en 2007;

- print Rentebase 2006 en 2007 .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst die in gebruik bij verdachte was is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van gegevens van [E], voornoemd, inhoudende diens persoonlijke gegevens, diens werkgever, zijn aandeelhouderschap in [F]’s Automobiel- en Motorenbedrijf, zijn belastbaar inkomen in 2005 en 2006, en diens looninkomsten in 2006 en 2007. [E] woont op het adres [adres] te [woonplaats] .

Zaak 14: [G] en [H]

[medeverdachte 1] heeft op 1 december 2008 telefonisch aan verdachte de namen [G] en [H], hun geboortedata, het adres en de namen van ieders bedrijf aan verdachte doorgegeven . Verdachte heeft de verzochte informatie aan [medeverdachte 1] verschaft .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in een telefoongesprek van 1 december 2008 met . verdachte de inkomensgegevens en banktegoeden van [G], geboren op [1965], en haar echtgenote van [H], geboren op [1960], wilde weten. [medeverdachte 1] heeft deze financiële gegevens van verdachte gekregen. Verdachte deed dit soort gegevens in altijd bij [medeverdachte 1] in de brievenbus. Op 9 december 2008 heeft [medeverdachte 1] telefonisch aan verdachte gevraagd wat [G] en [H], voornoemd, in 2007 op hun bankrekeningnummer hadden staan .

In de computersystemen van de Belastingdienst is naar de volgende informatie gezocht over [G], bsn [nummer]:

- print BVR raadplegen persoon algemeen;

- print BVR raadplegen economische activiteit;

- print Fibase 2006 en 2007;

- RIS: geen renteopgaven/

Tevens is in de computersystemen van de Belastingdienst naar de volgende informatie gezocht over [H], bsn [nummer]:

- print BVR raadplegen economische activiteit;

- print Fibase 2006 en 2007;

- print Rentebase 2007 .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst die in gebruik was bij verdachte is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van gegevens van [G] en [H], inhoudende hun persoonlijke gegevens, hun looninkomsten in 2006 en 2007 en een inschrijving voor het aanvragen van een starterskrediet via de UWV-regeling ten name van [H] .

Zaak 15: [I] en [J]

Op 9 december 2008 heeft [medeverdachte 1] een sms-bericht aan verdachte gestuurd met de tekst: “[J] (geb. [J]), [1969]” . [medeverdachte 1] wilde met dit sms-bericht weten waar deze persoon woont, wie er nog meer op het adres wonen en de inkomensgegevens van deze persoon. Verdachte heeft deze gegevens aan [medeverdachte 1] verstrekt .

De rijksrecherche heeft op 21 april 2009 in de woning van [medeverdachte 1] een uitdraai van de Belastingdienst van [I] en [J] aangetroffen . Verdachte heeft over deze uitdraai verklaard dat hij dit stuk heeft opgemaakt. Hij heeft persoonsgegevens, sofinummers, inkomensgegevens en banksaldi van de heer [I] en mevrouw [J] aan [medeverdachte 1] verstrekt. Verdachte kopieerde deze informatie in een word document en deed dit document in een enveloppe bij [medeverdachte 1] in de brievenbus .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zo kan zijn dat hij verdachte de informatie “[J] (geb. [J]), [1969]” heeft gestuurd voor het verkrijgen van financiële informatie over deze persoon .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst die in gebruik bij verdachte was is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van gegevens van de werkgevers en jaarinkomens van 2007 van [I] en [J], banksaldi per ultimo 2007, alsmede gegevens over de gezinssamenstelling van deze personen .

Zaak 19: [K] en [L]

Op 19 januari 2009 heeft [medeverdachte 1] verdachte gebeld over [K], met de vraag of hij in gemeenschap van goederen is getrouwd ,waarna hij op 23 januari 2009 per sms de gegevens, “[K] [1946]” aan [verdachte] heeft gestuurd . Verdachte heeft de inkomstenbronnen van deze persoon aan [medeverdachte 1] gegeven. Indien verdachte hier iets over aan [medeverdachte 1] heeft meegedeeld is dit te vinden in zijn computer. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat het kan kloppen dat hij informatie over [L] uit [woonplaats] heeft verstrekt aan [medeverdachte 1] .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 23 januari 2009 een sms-bericht naar verdachte heeft gestuurd met daarin de personalia van [K] met de bedoeling financiële gegevens van verdachte te verkrijgen .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst die in gebruik bij verdachte was is in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van persoonsgegevens, gezinssamenstelling, aandeelhouderschap in twee bedrijven, werkzaamheden, winst uit vennootschapsbelasting over 2006 en 2007, en looninkomsten over 2006 en 2007 met betrekking tot [K]. Tevens staat hierin weergegeven een aandeelhouderschap in twee bedrijven en werkzaamheden van [L] .

Zaak 23: [M] en [N]

[Y] heeft verdachte verzocht om gegevens over de vriend van zijn ex-partner .

Verdachte heeft ten aanzien van een document, genummerd [nummer], dat in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen verklaard dat dit document van hem afkomstig is. Het document gaat over de heer [M] en betreft informatie over diens werkgevers 2006 en 2007, zijn inkomensgegevens over 2006 en 2007, het adres van deze persoon en zijn banksaldi. De informatie is afkomstig uit de computersystemen van de Belastingdienst .

[medeverdachte 1] heeft met betrekking tot document [nummer] verklaard dat verdachte hem informatie heeft geleverd met betrekking tot werkgevers, inkomen, banksaldi en woongegevens van de heer [M] over de jaren 2006 en 2007 .

Op de harde schijf van de laptop van de Belastingdienst die in gebruik was bij verdachte is in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van inkomensgegevens over 2006 en 2007 van [M] en [N], alsmede bedrijfsgegevens en gezinssamenstelling van deze personen .

4.3.3 De bewijsoverwegingen

Pleegplaatsen

Ten aanzien van het 1 subsidiair ten laste gelegde gaat de rechtbank er vanuit dat de telefonische contacten en sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en verdachte in Nederland hebben plaatsgevonden. Verdachte was werkzaam bij de Belastingdienst te [vestigingsplaats] en heeft aldaar de gegevens van de in de tenlastelegging genoemde personen opgezocht .

Ambtsgeheim

Een geheim in de zin van artikel 272, lid 1, Sr is een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt meegedeeld. Voor een goed functionerend overheidsapparaat is het noodzakelijk dat de in de tenlastelegging genoemde gegevens geheim blijven. Verdachte was als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst. Uit hoofde van zijn ambt was hij ertoe gehouden de gegevens die hij aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt geheim te houden. De geheimhoudingsplicht van verdachte leidt de rechtbank eveneens af uit wetgeving, te weten artikel 67, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , onder meer inhoudende dat het een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990. In het strafdossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor enige uitzonderingsgevallen die in voornoemde wet worden genoemd.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

subsidiair

op tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in Nederland telkens een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als ambtenaar bij de Belastingdienst te [vestigingsplaats], verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, telkens gericht in de computersystemen van de Belastingdienst gezocht naar financiële en/of persoonlijke gegevens, betreffende informatie over onder andere werkgevers en/of jaarinkomens en/of banksaldi en/of gegevens over eigen bedrijven en/of adresgegevens en/of gegevens over de gezinssamenstelling en/of inkomens- en winstgegevens, van de volgende personen:

- [A] en [B] (zaak 8), en

- [C] en [D] (zaak 9), en

- [E] (zaak 13), en

- [G] en [H] (zaak 14), en

- [I] en [J] (zaak 15), en

- [K] en [L] (zaak 19), en

- [M] en [N] (zaak 23),

en vervolgens telkens die gegevens verstrekt aan [medeverdachte 1].

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:

Enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:

- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren;

- een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de rechtbank bij de eventuele strafoplegging rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is ontslagen na ruim 30 jaar bij de Belastingdienst werkzaam te zijn geweest. Daardoor is hij in financiële problemen gekomen en heeft hij zijn woning moeten verkopen. Verdachte heeft psychisch een grote klap te verwerken gehad als gevolg van de onderhavige zaak. Daarnaast is zijn echtgenote in augustus 2012 plotseling komen te overlijden.

Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat tot strafvermindering dient te worden overgegaan omdat de redelijke termijn is geschonden.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich zeven keer schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Hij heeft als belastingambtenaar privé gegevens in het computersysteem van de Belastingdienst opgezocht en aan [medeverdachte 1] verstrekt. Hiermee heeft verdachte de integriteit van het overheidsapparaat geschonden. Een burger moet er vanuit kunnen gaan dat met dit soort gegevens vertrouwelijk wordt omgegaan door medewerkers van de Belastingdienst.

In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van het door hem begane feit en dat hij hiervoor berouw heeft getoond. Verdachte heeft zich bij het plegen van het feit laten leiden door [medeverdachte 1] die hem voorhield dat hij geheime informatie over diverse personen nodig had om mensen te helpen die zich in een schrijnende financiële situatie bevonden. Bovendien heeft verdachte vanaf het begin openheid van zaken gegeven over het ten laste gelegde.

De rechtbank zal bij de strafoplegging ook rekening houden met de verslechterde persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals door de raadsman aangevoerd onder 6.2.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2012 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.

De rechtbank zal bij de straftoemeting in aanmerking nemen dat de redelijke termijn is geschonden.

De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM) is op 27 april 2009 met de inverzekeringstelling van verdachte aangevangen, hetgeen als het moment moet worden beschouwd waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het proces-verbaal van de rijksrecherche in deze zaak is op 21 december 2009 gesloten. Vervolgens is de dagvaarding tegen verdachte op 8 maart 2011 in persoon aan verdachte betekend, waarna op 29 maart 2011 een eerste (regie)zitting bij de rechtbank plaatsvond. Hierna is de zaak ter terechtzitting van 31 oktober 2011 aangehouden, gelet op de samenhang met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer 16-711661-08) welke zaak werd aangehouden teneinde onderzoek te laten verrichten aan een laptop die bij een verhoor van [medeverdachte 1] is gebruikt. Op 3 en 4 oktober 2012 vindt ten slotte de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting plaats. Er wordt op 18 oktober 2012 uitspraak in deze zaak gedaan. Uit het voorgaande volgt dat de procedure 3 jaren, 5 maanden en 1 week heeft geduurd.

De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg binnen 2 jaren dient te zijn afgerond. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, van de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld en de invloed van de verdediging op het procesverloop.

De rechtbank is van oordeel dat het na de eerste terechtzitting op 29 maart 2011 te lang, te weten zeven maanden, heeft geduurd tot de daarop volgende terechtzitting plaatsvond op 31 oktober 2011. Vervolgens heeft het 11 maanden geduurd voordat de inhoudelijke behandeling op 3 en 4 oktober 2012 heeft plaatsgevonden. Binnen die 11 maanden heeft nader onderzoek naar voormelde laptop in de zaak tegen [medeverdachte 1] plaatsgevonden welk onderzoek op 3 april 2012 is afgerond.

Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn met 1 jaar, 5 maanden en 1 week is geschonden. De rechtbank zal om deze reden tot strafvermindering overgaan.

De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen.

Gelet op de omstandigheid dat verdachte inzicht en berouw heeft getoond ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten, acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet gepast.

De rechtbank acht ten aanzien van de door verdachte gepleegde feiten oplegging van een werkstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis gerechtvaardigd. De rechtbank vermindert deze straf echter tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis in verband met de schending van de redelijke termijn als hiervoor overwogen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Voorvragen

- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Subsidiair: Enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;

- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2012.

Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature