Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 30 september 2010 heeft het college geweigerd [appellant] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en vergroten van de woning op het perceel [lcoatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Uitspraak



201200040/1/A1.

Datum uitspraak: 17 oktober 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Tilburg,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 november 2011 in zaak nr. 11/3554 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2010 heeft het college geweigerd [appellant] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en vergroten van de woning op het perceel [lcoatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 7 juli 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 september 2010 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering daarvan.

Bij uitspraak van 17 november 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning door het bouwen van een kap op de garage aan de woning. In de te realiseren ruimte zijn een badkamer en een berging voorzien.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Enschot 2008" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen-2".

Ingevolge artikel 1, onderdeel 3, van de planvoorschriften, wordt onder aanbouw verstaan: uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Ingevolge artikel 16.1. 1 zijn de op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen, met dien verstande dat er sprake is van grondgebonden woningen;

b. bouwwerken van algemeen nut.

Ingevolge artikel 16.2. 3, aanhef en onder a en b, geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover thans van belang, dat deze uitsluitend binnen het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf mogen worden gebouwd en dat deze uit maximaal één bouwlaag mogen bestaan.

Ingevolge artikel 16.2. 3, aanhef en onder d, onder 3, voor zover thans van belang, mag de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap ten hoogste 3 meter bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 meter waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank met het oordeel dat geen sprake is van een aanbouw maar van een vergroting van het hoofdgebouw, buiten de omvang van het geding is getreden, nu tussen partijen niet in geschil is dat het bouwwerk een aanbouw betreft.

3.1. Het betoog slaagt. Nu het college zich in het besluit van 7 juli 2011 uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat het bouwwerk een aanbouw betreft en [appellant] zich blijkens zijn beroepschrift aan dit standpunt heeft geconformeerd, verschilden partijen hierover in beroep niet van mening. Dit volgt tevens uit het verweerschrift van het college in beroep. Door desalniettemin te oordelen dat het bouwplan geen aanbouw is en het college derhalve een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, is de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten de grens van het geding getreden. Anders dan het college stelt, leidt hetgeen blijkens het proces-verbaal ter zitting van de rechtbank is verhandeld, niet tot een ander oordeel.

4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 7 juli 2011 ingestelde beroep behandelen.

5. Het bouwplan is, naar niet in geschil is, in strijd met het bestemmingsplan, reeds omdat ingevolge artikel 16.2. 3, aanhef en onder d, onder 3, van de planvoorschriften, de bouwhoogte van de aanbouw ten hoogste 4,5 m mag bedragen en deze volgens de bouwtekening 6,63 m is.

In dit verband kan dan ook de stelling van [appellant], dat de aanbouw na voltooiing van het bouwplan niet bestaat uit twee bouwlagen, maar slechts uit één, onbesproken blijven.

Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals deze luidden ten tijde hier van belang, ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, teneinde het bouwplan mogelijk te maken.

6. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren. Hij voert daartoe aan dat de weigering onvoldoende is gemotiveerd, nu een stedenbouwkundige onderbouwing ontbreekt en het bouwplan volgens hem goed past in de omgeving. Daarnaast heeft het college ten onrechte belangen van omwonenden, zoals verlies aan uitzicht en zonlicht, laten prevaleren boven zijn belang dat de aanbouw hem in staat stelt om langer zelfstandig in de woning te kunnen blijven wonen. Dit temeer, nu schending van die belangen van omwonenden door het bouwplan zich niet voordoet, aldus [appellant].

6.1. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met hetgeen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen is geregeld in de "Plansystematiek bestemmingsplannen 2010, versie 1". Deze zogenoemde plansystematiek vormt een bijlage bij het "Handboek digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen" en is, tezamen met dit Handboek, bij besluit van het college van 17 mei 2010 vastgesteld als beleidsregel voor de toepassing van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 3.23 Wro , gelezen in verbinding met artikel 4.1.1 van het Bro . Deze beleidsregels zijn als zodanig gepubliceerd in "De Tilburgse koerier" van 16 september 2010.

In deze beleidsregels is voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen in stedelijk gebied bepaald dat de goothoogte indien een schuin dak wordt toegepast zoals hier aan de orde, maximaal 3 m mag bedragen en de bouwhoogte 4,5 m. In het besluit van 7 juli 2011 heeft het college hierover vermeld dat de bouwhoogte bewust wordt beperkt tot 4,5 m, omdat daarmee wordt voorkomen dat op de verdieping van aan- en bijgebouwen verblijfsruimten kunnen worden gemaakt, wat uit oogpunt van privacy problemen kan geven voor omwonenden. Volgens het college zijn andere motieven om de goot- en bouwhoogte beperkt te houden, het behoud van zonlicht en uitzicht voor omwonenden en het behoud van de bebouwingskarakteristiek met halfvrijstaande woningen.

Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college met het voorgaande zijn besluit om ontheffing te weigeren onvoldoende heeft gemotiveerd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, waaronder zijn argument omtrent het duurzaam wonen, zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het college aanleiding hadden moeten geven om daarvan af te wijken.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt voorts dat het college door de ontheffing te weigeren heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst daartoe op de percelen Pieter de Hooghlaan 10 en Jeroen Boschlaan 64 te Berkel-Enschot, voor welke percelen hetzelfde bestemmingsplan geldt en waar volgens hem voor vergelijkbare bouwwerken wel bouwvergunning is verleend.

7.1. Het college heeft niet weersproken gesteld dat voor de bouwwerken op de genoemde percelen in het jaar 1999 bouwvergunning is verleend. Op dat moment gold voor die percelen een ander bestemmingsplan dan het bestemmingsplan "Enschot 2008", dat op 17 juli 2009 in werking is getreden en waaraan het bouwplan van [appellant] dient te worden getoetst. Reeds daarom is, anders dan [appellant] stelt, geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen door het college. Hiermee is immers niet aangetoond dat het college in de genoemde gevallen, in tegenstelling tot in het geval van [appellant], (wel) ontheffing van het bestemmingsplan "Enschot 2008" heeft verleend voor de desbetreffende bouwwerken.

In het aangevoerde is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat het college de ontheffing niet in redelijkheid heeft mogen weigeren.

Het betoog faalt.

8. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 7 juli 2011 is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

10. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 november 2011 in zaak nr. 11/3554;

III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank tegen het besluit van 7 juli 2011 van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Bolleboom

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012

641.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature