Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Incidentele vordering gedaagden tot verstrekken afschriften administratie toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat wanneer bestuurders en commissarissen van een gefailleerde vennootschap op grond van artikel 2:138 respectievelijk 2:149 BW worden aangesproken op kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en in het bijzonder vanwege schending van de administratieplicht, zij over de administratie van die vennootschap moeten kunnen beschikken om op basis daarvan verantwoording over het gevoerde beleid en het toezicht daarop te kunnen afleggen en zich op adequate wijze te kunnen verweren tegen de verwijten van de curatoren.

Incidentele vordering ex artikel 843a Rv curatoren deels afgewezen. Vordering tot het verstrekken van afschriften is ten aanzien van een aantal verzochte stukken onvoldoende bepaald, rechtmatig belang ontbreekt dan wel niet is komen vast te staan dat gedaagden over de betreffende stukken beschikken.

De rechtbank geeft instructies in de hoofdzaak om verdere (onnodige) vertraging van de procedure te voorkomen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 177687 / HA ZA 11-113

Vonnis in incident van 10 oktober 2012 (bij vervroeging)

in de zaak van

1. MR. MARCEL WINDT,

wonende te Rotterdam,

en

2. MR. DRS. ELZE TJEERD MEIJER,

wonende te Rotterdam,

in hun beider hoedanigheid van curator in de navolgende faillissementen:

1. de naamloze vennootschap

KPNQWEST N.V.,

gevestigd te Haarlemmermeer, kantoorhoudende te Hoofddorp,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST IP SERVICES B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST SERVICES INTERNATIONAL B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST ASSETS INTERNATIONAL B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST EBONE HOLDING B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

EBONE (NEDERLAND) B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende op de Luchthaven Schiphol,

7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST CARRIER SERVICES B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST OPERATIONS B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST CORPORATE DEVELOPMENT B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST SERVICES NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST ASSETS NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Hoofddorp,

12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GLOBAL TELESYSTEMS EUROPE B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende op de Luchthaven Schiphol,

13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GLOBAL TELESYSTEMS EUROPE HOLDINGS B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende op de Luchthaven Schiphol,

14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KPNQWEST COMMUNICATION SERVICES B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eisers in de hoofdzaak,

verweerders in incident I,

eisers in incident II,

advocaat mr. drs. B.T.M. van der Wiel te ’s-Gravenhage,

tegen

1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging

QWEST COMMUNICATIONS INTERNATIONAL INCORPORATED,

gevestigd te Denver, Colorado (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. M. Das te Amsterdam,

2. de naamloze vennootschap

KONINKLIJKE KPN N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,

advocaat mr. drs. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam,

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk te Amsterdam,

4. [gedaagde sub 4],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,

5. [gedaagde sub 5],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,

6. [gedaagde sub 6],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,

7. [gedaagde sub 7],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,

8. [gedaagde sub 8],

wonende te [woonplaats], (India),

advocaat mr. M.W. Josephus Jitta te Amsterdam,

9. [gedaagde sub 9],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. M.A.L.M. Willems te Amsterdam,

10. [gedaagde sub 10],

wonende te [woonplaats], (Verenigde Staten van Amerika),

advocaat mr. M.A.L.M. Willems te Amsterdam,

11. [gedaagde sub 11],

wonende op een geheim adres in het arrondissement Rotterdam,

advocaat mr. M.W. Josephus Jitta te Amsterdam,

12. [gedaagde sub 12],

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. M.W. Josephus Jitta te Amsterdam,

13. [gedaagde sub 13],

wonende te [woonplaats], (Duitsland),

advocaat mr. M.W. Josephus Jitta te Amsterdam,

14. [gedaagde sub 14],

wonende te [woonplaats],

advocaat mr. M.W. Josephus Jitta te Amsterdam,

gedaagden in de hoofdzaak,

eisers in incident I,

verweerders in incident II.

Partijen zullen hierna “de curatoren” en “gedaagden” genoemd worden. De failliete vennootschappen zullen hierna gezamenlijk “KPNQwest” worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de op 28 september 2010 uitgebrachte dagvaarding

- de incidentele conclusie van gedaagden d.d. 13 april 2011 houdende een vordering tot openlegging van de administratie (hierna: incident I)

- de conclusie van antwoord van de curatoren d.d. 29 februari 2012 in incident I, tevens houdende een incidentele vordering tot het verschaffen van een afschrift van bescheiden (hierna: incident II)

- de gezamenlijke conclusie van antwoord van gedaagden d.d. 9 mei 2012 in incident II

- de akte van gedaagden d.d. 29 augustus 2012 ten behoeve van pleidooi in incident I

- de antwoordakte van de curatoren d.d. 12 september 2012, tevens houdende wijziging van de vordering in incident II, tevens houdende akte in het geding brengen van producties in beide incidenten

- het proces-verbaal van de pleidooien in de incidenten d.d. 21 september 2012.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2. De feiten in de hoofdzaak

2.1. Op 31 mei 2002 is KPNQwest N.V., een joint venture van KPN en Qwest, in staat van faillissement verklaard. Kort daarna zijn de Nederlandse dochtermaatschappijen van KPNQwest N.V. ook gefailleerd.

2.2. Gedaagden sub 1 en 2, KPN en Qwest, waren ten tijde van het faillissement grootaandeelhouders van KPNQwest. Gedaagde sub 3, [gedaagde sub 3], was statutair bestuurder en de overige gedaagden waren lid van de Raad van Commissarissen van KPNQwest.

3. Het geschil in de hoofdzaak

3.1. De curatoren vorderen – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van het tekort in het faillissement van KPNQwest, begroot op bijna € 4,2 miljard.

4. Het geschil in incident I

4.1. Gedaagden vorderen – samengevat – in het incident dat de rechtbank de curatoren beveelt om:

primair

a. gedaagden onbeperkt inzage te geven in de administratie van KPNQwest, met het recht daarvan kopieën te maken;

subsidiair

b. gedaagden onbeperkt inzage te geven in de tot de administratie van KPNQwest behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in de zin van artikel 3:15j BW, met het recht om daarvan kopie ën te maken;

c. gedaagden een afschrift van de Referentiegegevens te verstrekken;

d. gedaagden een afschrift van de Database van de Items en de Database van de Digitale bestanden te verstrekken;

e. [gedaagde sub 3] onbeperkt inzage te geven in de administratie van KPNQwest, met het recht om daarvan kopieën te maken;

primair en subsidiair

dat de rechtbank:

f. bepaalt dat gedaagden alle redelijke kosten aan de curatoren zullen voldoen tegen overlegging door de curatoren van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten;

g. de curatoren veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan het hiervoor bedoelde bevel of de hiervoor bedoelde bevelen te voldoen;

h. bepaalt dat tegen het vonnis in dit incident tussentijds in hoger beroep kan worden gegaan en dat een dergelijk hoger beroep schorsende werking zal hebben ten aanzien van de hoofdzaak;

i. de curatoren hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit incident, de nakosten daaronder begrepen.

4.2. De curatoren voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Het geschil in incident II

5.1. Na wijziging van hun vordering vorderen de curatoren – samengevat – in het incident dat de rechtbank:

a. gedaagden beveelt om een afschrift te verstrekken van alle e-mailberichten, inclusief de voorafgaande, onder die e-mailberichten weergegeven berichten en de bijlagen, die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

? het bericht is verstuurd of ontvangen door [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 7], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 8], [A], [B], [C], [D], [E], [gedaagde sub 3], [F], [G], [H] of [I];

? het bericht is verzonden van of naar e-mailadressen die aan voornoemde personen door KPN of Qwest ter beschikking zijn gesteld;

? het bericht is niet tevens verstuurd door of aan medewerkers van KPNQwest op hun KPNQwest e-mailadres;

? het bericht is niet tevens verstuurd door of aan een door betrokkene geraadpleegde advocaat of andere verschoningsgerechtigde naar Nederlands recht;

? het bericht is verstuurd in de periode die in de dagvaarding centraal staat (van 1 april 1999 tot 1 juni 2002);

? het bericht heeft betrekking op KPNQwest;

b. gedaagden primair beveelt een afschrift te verstrekken van de in productie 10.9 genoemde stukken en voor wat betreft het in productie 10.9 genoemde stuk 54 subsidiair, indien het verstrekken van een afschrift van dit stuk niet kan worden toegewezen, de in het “Memo KPN Geheim” genoemde (delen van) notulen van de Raad van Bestuur van KPN;

c. bepaalt dat de curatoren gehouden zijn de redelijke kosten die hiermee gemoeid zijn aan gedaagden te vergoeden tegen overlegging van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten;

d. gedaagden veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan het bevel van de rechtbank te voldoen;

e. bepaalt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en geen hoger beroep openstaat;

f. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van beide incidenten.

5.2. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6. De beoordeling in incident I

Inzage administratie

6.1. Blijkens de ter gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitaantekeningen baseren gedaagden hun vordering tot inzage in de administratie van KPNQwest primair op artikel 2:138 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en subsidiair op de artikelen 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 3:15 j BW.

6.2. De rechtbank is van oordeel dat wanneer bestuurders en commissarissen van een gefailleerde vennootschap op grond van artikel 2:138 respectievelijk 2:149 BW worden aangesproken op kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en in het bijzonder vanwege schending van de administratieplicht, zij over de administratie van die vennootschap moeten kunnen beschikken om op basis daarvan verantwoording over het gevoerde beleid en het toezicht daarop te kunnen afleggen en zich op adequate wijze te kunnen verweren tegen de verwijten van de curatoren. Dit geldt te meer indien – zoals in het onderhavige geval – de beweerde onbehoorlijke taakvervulling zich uitstrekt over een periode van meerdere jaren en jaren geleden heeft plaatsgevonden. Van de bestuurders en commissarissen kan niet verwacht worden dat zij tien jaar na de gewraakte taakvervulling hun verweer grotendeels op basis van herinneringen voeren en evenmin dat zij op basis van hun herinneringen de voor hun verweer relevante stukken uit de administratie moeten opvragen, temeer niet nu door de gefailleerde vennootschappen grote, internationaal opererende ondernemingen werden gedreven. In het licht van het vorenstaande hebben de bestuurder en de commissarissen voldoende aannemelijk gemaakt dat een eerlijk proces in dit geval vereist dat zij voor hun verweer inzage moeten krijgen in de gehele administratie van KPNQwest zoals die zich thans bij de curatoren bevindt.

6.3. De curatoren hebben aangegeven geen principieel bezwaar te hebben tegen inzage in de administratie door gedaagden, maar wilden daar (onder meer) geen toestemming voor geven zolang gedaagden op hun beurt de curatoren de in incident II gevorderde afschriften weigeren. De incidentele vordering van de curatoren houdt echter geen juridisch relevant verband met de door gedaagden gevorderde inzage in de administratie en dient los daarvan op haar eigen merites te worden beoordeeld. Het oordeel over die vordering heeft dan ook geen implicaties voor het voorgaande.

6.4. Verder is door de curatoren nog aangevoerd dat rechtmatige belangen van anderen zich ertegen verzetten dat gedaagden onbeperkt inzage krijgen in de gehele veiliggestelde administratie, omdat deze privacygevoelige gegevens bevat, in diverse documenten geheimhoudingsbedingen zijn opgenomen, dan wel daarop een (afgeleid) verschoningsrecht van toepassing is. Dit laatste is door gedaagden betwist en door de curatoren vervolgens onvoldoende nader toegelicht. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij. Wat betreft de privacy en de geheimhoudingsbedingen geldt dat in dit geval de belangen van derden die mogelijk worden geschonden door inzage van gedaagden in de administratie niet opwegen tegen het belang van gedaagden om adequaat verweer te kunnen voeren in deze procedure. Daartoe is vooral van belang dat het gaat om gegevens van oudere datum, waardoor de mogelijke inbreuk op de privacy dan wel een geheimhoudingsbeding in het algemeen van een afnemend gewicht moet worden geacht, terwijl het belang van gedaagden bij de inzage van de administratie als gevolg van hun aansprakelijkstelling voor het boedeltekort van KNPQwest zeer groot valt te achten. De rechtbank zal om die reden de inzage van gedaagden in de administratie niet beperken. Wel ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding te bepalen dat gedaagden de administratie waarover zij op grond van dit vonnis de beschikking krijgen alleen ten behoeve van deze procedure mogen gebruiken.

6.5. De curatoren hebben gewezen op het gevaar van aanzienlijke vertraging van de procedure indien gedaagden onbeperkt inzage in de administratie wordt gegeven. De rechtbank zal aan dit bezwaar tegemoetkomen door, zoals nader in rechtsoverweging 9.1 wordt uiteengezet, een datum vast te stellen waarop gedaagden hun conclusie van antwoord in de hoofdzaak dienen te nemen.

6.6. Nu beide partijen in hun incidentele conclusies geen onderscheid hebben gemaakt tussen de verschillende gedaagden en de curatoren op dit punt ook geen verweer hebben gevoerd, zal de rechtbank dat onderscheid ook niet maken en de primaire vordering ten aanzien van alle gedaagden op de hiervoor in rechtsoverweging 6.2 vermelde grond toewijzen. De rechtbank zal het recht tot inzage van gedaagden echter wel beperken tot de door de curatoren veilig gestelde fysieke administratie alsmede de veiliggestelde digitale administratie. De curatoren hebben onweersproken gesteld dat zij niet over (toegang tot) meer administratie beschikken en zij kunnen dan ook niet worden bevolen daar inzage in te geven.

Dwangsom

6.7. Gelet op het feit dat de curatoren hebben aangegeven zich aan een veroordelend vonnis te zullen houden, ziet de rechtbank geen aanleiding de door gedaagden gevorderde dwangsom toe te wijzen.

Kosten

6.8. Gedaagden vorderen te bepalen dat zij alle redelijke kosten die gemoeid zijn met de inzage in en het kopiëren van (delen van) de administratie aan de curatoren dienen te vergoeden tegen overlegging door de curatoren van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen.

6.9. De curatoren zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van incident I worden veroordeeld, de nakosten daaronder begrepen.

7. De beoordeling in incident II

7.1. De curatoren vorderen op grond van artikel 843a Rv afschrift van – kort gezegd –

een groot aantal e-mails, alsmede diverse in productie 10.9 nader omschreven stukken.

7.2. De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv vier cumulatieve voorwaarden verbindt aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van stukken: 1) degene die de vordering doet, dient op het moment dat hij de vordering doet een rechtmatig belang te hebben, 2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, 3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en 4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben.

E-mails

7.3. De curatoren stellen een rechtmatig belang te hebben bij het verkrijgen van een afschrift van alle e-mails die voldoen aan de in rechtsoverweging 5.1 onder a. vermelde criteria, omdat deze e-mails nodig zijn ter nadere onderbouwing van hun vordering. Meer in het bijzonder kan met behulp van de e-mails worden aangetoond 1) dat KPN, Qwest en de leden van de raad van commissarissen wetenschap hadden van de gang van zaken binnen KPNQwest, meer in het bijzonder van de tegenvallende opbrengsten en de (boekhoudkundige verwerking van de) IRU-overeenkomsten, 2) dat KPN en Qwest onrechtmatig hebben gehandeld door (schijn)transacties aan te gaan met KPNQwest en 3) dat KPN, Qwest en de leden van de raad van commissarissen ten onrechte hebben nagelaten in te grijpen, aldus de curatoren.

7.4. Met gedaagden is de rechtbank van oordeel dat de e-mails waarvan de curatoren een afschrift wensen onvoldoende bepaald zijn omschreven en dat voorts het rechtmatig belang bij inzage daarvan niet is gebleken. De door de curatoren opgestelde criteria zijn niet specifiek genoeg en hebben betrekking op een grote verzameling e-mails waarvan onvoldoende is onderbouwd waarom de inhoud daarvan relevant is om de in rechtsoverweging 7.3 vermelde stellingen aan te tonen of te onderbouwen. Blijkens de toelichting bij dit onderdeel van de vordering beschikken de curatoren over e-mail discussies die abrupt eindigen of lacunes vertonen en bestaat op grond daarvan het vermoeden dat de discussies via andere e-mailadressen zijn voortgezet. Het had dan ook op de weg van de curatoren gelegen op basis van die informatie meer specifiek aan te geven van welke e-mails zij afschrift wensen. De criteria zoals de curatoren die thans hebben geformuleerd zijn zo ruim dat de rechtbank niet anders kan concluderen dan dat sprake is van een zogenoemde ‘fishing expedition’. De rechtbank zal de vordering van de curatoren met betrekking tot hetgeen zij vorderen onder 5.1 sub a dan ook geheel afwijzen.

Stukken omschreven in productie 10.9

Stukken 1-48

7.5. De curatoren vorderen voorts afschriften van 47 e-mails en 2 memo’s. Gedaagden voeren als meest verstrekkend verweer tegen deze vordering aan dat de curatoren de gevorderde stukken vrijwel allemaal tot hun beschikking hebben gekregen tijdens ‘discovery proceedings’ in de Verenigde Staten met als gevolg dat deze stukken zijn onderworpen aan een ‘protective order’. Op grond van die ‘protective order’ mogen de curatoren de verkregen stukken niet in een andere procedure gebruiken en informatie uit de stukken niet aan anderen verspreiden. Door in productie 10.9 een beschrijving van de (inhoud van) de stukken te geven, hebben de curatoren in strijd met de ‘protective order’ gehandeld en de rechtbank dient deze inbreuk niet te honoreren, zo menen gedaagden. Bovendien hebben de curatoren geen rechtmatig belang bij de gevorderde afschriften, omdat zij deze krachtens de ‘protective order’ toch niet in de onderhavige procedure mogen gebruiken. Dit verbod mag niet worden omzeild door middel van een vordering ex artikel 843a Rv. Het bestaan van de ‘protective order’ levert een gewichtige reden op als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv die in de weg staat aan toewijzing van de vordering met betrekking tot de gevraagde stukken, aldus gedaagden.

7.6. De rechtbank stelt voorop dat de ‘protective order’ weliswaar het gebruik verbiedt van de desbetreffende stukken door de curatoren in andere procedures, maar geenszins de mogelijkheid uitsluit dat gedaagden zelf in een andere procedure nogmaals afschriften (moeten) verstrekken van die stukken. Die door gedaagden te verstrekken afschriften vallen dan uiteraard niet onder de ‘protective order’ en kunnen door de curatoren in die andere procedure worden gebruikt. Of er een grondslag bestaat gedaagden in de onderhavige procedure te bevelen opnieuw afschriften van eerder in de Verenigde Staten verstrekte stukken af te geven, dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 843a Rv . De door gedaagden opgeworpen vraag of de curatoren de ‘protective order’ hebben geschonden door ter onderbouwing van hun incidentele vordering een beschrijving te geven de gewenste stukken, zal moeten worden beantwoord door de Amerikaanse rechter die de ‘order’ heeft uitgevaardigd. Het is niet aan de rechtbank daarover te oordelen. Het enkele feit dat de opgevraagde stukken in de Verenigde Staten aan de curatoren zijn verstrekt onder een ‘protective order’ levert geen gewichtige reden op als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv .

7.7. Nu het beroep van gedaagden op de ‘protective order’ niet slaagt, komt de vraag aan de orde of de vordering van de curatoren tot het verstrekken van afschriften van de stukken 1 tot en met 48 voldoet aan de voorwaarden die artikel 843a lid 1 Rv stelt. De curatoren hebben van alle 47 e-mails en 2 memo ’s waarvan zij afschriften vorderen aangegeven wie de afzender en de ontvanger zijn en wat de (verzend)datum is. De vordering is hiermee voldoende bepaald. Voorts hebben de curatoren van alle e-mails en memo’s kort de inhoud omschreven en toegelicht ter onderbouwing van welke stelling het betreffende stuk kan dienen. Het rechtmatige belang bij de stukken is hiermee voldoende onderbouwd. Anders dan gedaagden stellen is immers niet vereist dat op grond van de inhoudsomschrijving reeds nu moet kunnen worden bepaald of de stukken daadwerkelijk tot bewijs van de stellingen kunnen dienen. Voldoende is dat wordt aangegeven waarom verwacht wordt dat de stukken relevant zijn voor de vordering en dat aannemelijk is dat de stukken een nadere onderbouwing kunnen opleveren voor een relevant punt van het debat. Daaraan is voldaan. Het verweer van gedaagden dat de curatoren niettemin geen rechtmatig belang hebben bij afschrift van de stukken, omdat zij daar op grond van de ‘discovery proceedings’ reeds over beschikken, faalt. Niet in geschil is dat de eerdere beschikbaarheid van die stukken onder het bereik van de ‘protective order’ valt en deze stukken daarom niet zomaar door de curatoren in de onderhavige procedure mogen worden ingebracht. De curatoren hebben om die reden wel degelijk belang bij het verkrijgen van afschriften van de stukken in deze procedure. De curatoren betwisten de stelling van gedaagden dat diverse

e-mails waarvan afschrift wordt gevorderd deel uitmaken van de administratie en dus reeds in het bezit van de curatoren moeten zijn. Nu gedaagden deze stelling niet nader hebben onderbouwd, moet het er voor worden gehouden dat de curatoren de e-mails niet reeds in de administratie hebben kunnen aantreffen, zodat zij belang hebben bij afschriften daarvan. Nu tot slot niet is betwist dat de stukken waarvan afschrift wordt gevorderd betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de curatoren partij zijn en Qwest heeft aangegeven de betreffende stukken in haar bezit te hebben, voldoet de vordering van de curatoren aan alle voorwaarden van artikel 843a Rv . De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de stukken 1 tot en met 48 dan ook toewijzen en Qwest, die de stukken kennelijk onder zich heeft, bevelen daarvan afschrift te verstrekken.

Stukken 49-52

7.8. De curatoren vorderen verder afschriften van diverse IRU-overeenkomsten die Qwest heeft gesloten met Cable & Wireless, Flag en Global Crossing. Deze overeenkomsten zijn voldoende concreet omschreven en de curatoren hebben bovendien voldoende onderbouwd dat zij rechtmatig belang hebben bij afschriften van de overeenkomsten. De curatoren verwijten gedaagden in de dagvaarding onder meer dat Qwest en KPNQwest schijntransacties met derden zijn aangegaan en dat zij hebben geprobeerd het ruilkarakter van de transacties te verhullen. Volgens de curatoren zijn de genoemde overeenkomsten nodig om deze stelling nader te kunnen onderbouwen. Met deze toelichting hebben de curatoren voldoende gemotiveerd waarom de genoemde IRU-overeenkomsten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil. Anders dan gedaagden stellen hoeft in het kader van het rechtmatig belang niet te worden toegelicht op welke wijze de inhoud van de verzochte bescheiden kan bijdragen aan het bewijs. Nu gedaagden niet hebben betwist dat de vordering betrekking heeft op stukken aangaande een rechtsbetrekking waarbij de curatoren (in hun hoedanigheid) partij zijn en Qwest heeft aangegeven de stukken in haar bezit te hebben, is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 843a Rv . De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de stukken 49 tot en met 52 dan ook toewijzen en Qwest bevelen afschrift daarvan te verstrekken. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat de curatoren de stukken waarover zij op grond van dit vonnis de beschikking krijgen alleen ten behoeve van deze procedure mogen gebruiken.

Stukken 53 en 57

7.9. De curatoren vorderen afschrift van de belgegevens/telefoonlogs van werknemers van KPNQwest die tevens in dienst waren bij Qwest of KPN. Qwest en KPN hebben aangegeven niet over deze gegevens te (kunnen) beschikken. Bij deze stand van zaken had het op de weg van de curatoren gelegen nader toe te lichten op grond waarvan zij menen dat KPN en Qwest (thans nog) over de verzochte belgegevens/telefoonlogs (kunnen) beschikken. Nu zij dat hebben nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat de verzochte gegevens niet (meer) beschikbaar zijn, althans niet door gedaagden kunnen worden verstrekt. De vordering zal reeds op die grond worden afgewezen.

Stuk 54 en de subsidiaire vordering gebaseerd op het “Memo KPN Geheim”

7.10. De curatoren vorderen voorts afschrift van de notulen van de Raad van Bestuur van KPN over de periode van 1 augustus 2000 tot mei 2002 (stuk 54 genoemd in productie 10.9), onder meer omdat zij inschatten dat die notulen kunnen dienen als onderbouwing van de stelling dat de KPN-commissarissen in de Raad van Commissarissen van KPNQwest in een gezagsverhouding met KPN stonden, alsmede van de stelling dat de Raad van Bestuur van KPN wist wat er speelde binnen KPNQwest en heeft nagelaten in te grijpen. Met KPN is de rechtbank van oordeel dat de curatoren in deze fase van de procedure geen rechtmatig belang hebben bij de verzochte afschriften. De verwijten die de curatoren KPN in dit verband maken, komen immers pas aan de orde indien in de procedure komt vast te staan dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur bij KPNQwest. De vordering van de curatoren is in dit opzicht derhalve prematuur en zal reeds om die reden worden afgewezen. Voor zover de verstrekking van afschrift van de in het “Memo KPN Geheim” genoemde (delen van) notulen van de Raad van Bestuur van KPN wordt gevraagd om de hiervoor genoemde stellingen nader te onderbouwen, zal dit om dezelfde reden worden afgewezen.

7.11. De curatoren hebben verder aangevoerd dat de notulen van de Raad van Bestuur van KPN in de periode van 1 augustus 2000 tot mei 2002 (stuk 54) kunnen dienen ter nadere onderbouwing van de stelling dat KPN tijdelijk geld aan KPNQwest heeft geleend vlak voor het opmaken van de balans. Hiervoor geldt dat de curatoren, naar aanleiding van het verweer van KPN dat de notulen hier niet voor nodig zijn omdat dit - als het al zo zou zijn - ook uit de administratie van KPNQwest zou moeten blijken, hebben nagelaten nader toe te lichten waarom zij de notulen toch nodig hebben. Gelet hierop hebben de curatoren onvoldoende gemotiveerd dat zij belang hebben bij deze notulen. Voor zover de verstrekking van afschrift van de in het “Memo KPN Geheim” genoemde (delen van) notulen van de Raad van Bestuur van KPN wordt gevraagd ter onderbouwing van de stelling van de curatoren dat KPN en KPNQwest hun onderlinge financiële verhoudingen ieder kwartaal zo regelden dat de kaspositie van KPNQwest vlak voor het opmaken van de balans hoog uitviel, is de rechtbank met KPN van oordeel dat uit de “Memo KPN Geheim” niet valt af te leiden dat de bedoelde notulen relevante informatie daaromtrent bevatten. Bij die stand van zaken moet het verzoek worden aangemerkt als een ‘fishing expedition’.

7.12. Het voorgaande leidt ertoe dat bij de huidige processuele stand van zaken de vorderingen betreffende de notulen van de Raad van Bestuur van KPN zullen worden afgewezen.

Stuk 55

7.13. De curatoren vorderen afschrift van twee brieven van [J] aan [gedaagde sub 5] gedateerd 2 oktober 2000 en 3 november 2000. Gedaagden hebben aangegeven niet te beschikken over de eerste brief. Nu de curatoren niet op die betwisting zijn ingegaan, gaat de rechtbank er vanuit dat de bewuste brief niet (meer) ter beschikking van gedaagden is. De vordering tot afschrift van de brief van 2 oktober 2000 zal reeds om die reden worden afgewezen.

7.14. De curatoren voeren ter onderbouwing van het rechtmatig belang bij een afschrift van de brief van 3 november 2000 aan dat deze brief naar hun inschatting kan dienen als onderbouwing voor de stelling dat de KPN-commissarissen in een gezagsverhouding met KPN stonden, alsmede dat KPN op het hoogste niveau op de hoogte was van KPNQwest. Zoals de rechtbank eerder in rechtsoverweging 7.10 heeft overwogen, wordt aan deze stellingen pas toegekomen indien komt vast te staan dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur bij KPNQwest. In deze fase van de procedure is reeds daarom van een rechtmatig belang bij afschrift van de brief van 3 november 2000 nog geen sprake, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.

Stuk 56

7.15. Tot slot vorderen de curatoren een afschrift van briefings die zouden zijn opgesteld ten behoeve van de KPN-commissarissen in de Raad van Commissarissen van KPNQwest. KPN voert echter aan niet over deze briefings te beschikken en anders dan de curatoren is de rechtbank van oordeel dat deze stelling niet ongeloofwaardig is. Nu niet vaststaat dat gedaagden over de briefings beschikken, moet de vordering tot het verstrekken van een afschrift daarvan reeds om die reden worden afgewezen.

Dwangsom

7.16. Het vorenstaande betekent dat Qwest zal worden veroordeeld tot het verstrekken van afschriften van de stukken 1 tot en met 52 als omschreven in productie 10.9 bij de incidentele conclusie van de curatoren. Gelet op het feit dat gedaagden hebben aangegeven naar beste kunnen te zullen voldoen aan een veroordelend vonnis, ziet de rechtbank geen aanleiding de door de curatoren gevorderde dwangsom toe te wijzen.

Kosten

7.17. De curatoren vorderen te bepalen dat zij alle redelijke kosten die gemoeid zijn met het verstrekken van de afschriften dienen te vergoeden aan gedaagden tegen overlegging door gedaagden van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.

7.18. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van incident II worden veroordeeld.

8. Tussentijds hoger beroep en uitvoerbaarheid bij voorraad

8.1. Gedaagden vorderen te bepalen dat tegen dit vonnis in incident zowel wat betreft incident I – indien hun vordering zou worden afgewezen – als II – als de vordering van de curatoren geheel of gedeeltelijk zou worden toegewezen – tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld met schorsende werking ten aanzien van de hoofdzaak. De curatoren voeren hiertegen verweer.

8.2. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep van de ze tussenuitspraak toe te staan. Daartoe is van belang dat gedaagden in hun eigen incidentele vordering in het gelijk worden gesteld, zodat aan de door hen gestelde voorwaarde voor openstelling van tussentijds appel niet is voldaan. Het (resterend) belang van gedaagden bij tussentijds appel tegen de – gedeeltelijk – toewijzende beslissing op de vordering van de curatoren is onvoldoende. Van onomkeerbare gevolgen, zoals door gedaagden aangevoerd, is geen sprake, aangezien de curatoren feitelijk reeds de beschikking hebben over de toegewezen stukken en aan het gebruik daarvan in deze procedure voorwaarden worden verbonden. Mede gelet op het feit dat een tussentijds appel tot aanzienlijke – verdere – vertraging van de procedure zal leiden en de rechtbank dient te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure, zal geen hoger beroep worden toegelaten.

9. Instructie in de hoofdzaak

9.1. De rechtbank constateert dat de dagvaarding in de onderhavige zaak is uitgebracht op 28 september 2010 en dat gedaagden ruim twee jaar later nog altijd niet van antwoord hebben gediend. Dat is niet alleen aan gedaagden te wijten, maar ook aan de curatoren. In de afgelopen twee jaar hebben beide partijen meerdere malen om uitstel van proceshandelingen in de onderhavige incidenten verzocht en is de procedure op verzoek van beide partijen enige tijd op de parkeerrol geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vertraging gedeeltelijk onnodig geweest. Om verdere vertraging tegen te gaan zal daarom in dit vonnis een datum voor de conclusie van antwoord worden bepaald. Bij het bepalen van de termijn waarbinnen deze conclusie moet worden genomen, houdt de rechtbank rekening met de omvang van de zaak en de omvangrijke administratie die gedaagden mogen inzien, maar evenzeer met de omstandigheid dat gedaagden al lange tijd weten dat zij hun conclusie van antwoord moeten indienen en dat zij ook zonder inzage in de administratie al het nodige werk hebben kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gedaagden uit hoofde van hun vroegere functie(s) bij KPNQwest en het kennisniveau dat dit mee brengt in staat moeten worden geacht binnen na te noemen termijn hun verweer inhoud te kunnen geven. Alles afwegende is rechtbank van oordeel dat een termijn van 6 maanden voor het indienen van de conclusie van antwoord voldoende is om in deze fase van de procedure verweer te kunnen voeren, te meer nu de rechtbank voorziet dat daarna op de voet van artikel 132 Rv de gelegenheid zal worden geboden om van conclusie van repliek en dupliek te dienen, omdat de zaak op voorhand niet geschikt lijkt om een comparitie te gelasten. De rechtbank wijst gedaagden erop dat uitstel van voormelde termijn slechts op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden zal worden toegestaan.

9.2. Ten aanzien van de in het vervolg van de procedure in het geding te brengen stukken merkt de rechtbank op dat deze rechtszaak in het Nederlands wordt gevoerd en dat beide partijen dientengevolge gehouden zijn door beëdigde vertalers opgestelde vertalingen over te leggen van de in andere talen opgestelde stukken waarop zij zich willen beroepen, tenzij partijen eensluidend zijn over de inhoud van die stukken.

10. De beslissing

De rechtbank

in incident I

10.1. beveelt de curatoren om gedaagden uiterlijk binnen 10 werkdagen na het wijzen van dit vonnis tot de dag waarop in de hoofdzaak een onherroepelijke einduitspraak over alle onderdelen van het gevorderde is gegeven onbeperkt inzage te geven in de veiliggestelde fysieke en digitale administratie van KPNQwest met het recht daarvan kopieën te maken,

10.2. bepaalt dat gedaagden de administratie waarover zij op grond van dit vonnis de beschikking krijgen enkel ten behoeve van deze procedure mogen gebruiken,

10.3. bepaalt dat gedaagden aan de curatoren alle redelijke kosten dienen te vergoeden die met de inzage en het kopiëren van de administratie gemoeid zijn tegen overlegging door de curatoren van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten,

10.4. veroordeelt de curatoren in de kosten van het incident, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de achtste dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,

10.5. veroordeelt de curatoren in de nakosten, aan de zijde van gedaagden bepaald op

€ 131,00 voor nasalaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,00 voor nasalaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze nakosten met ingang van de achtste dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,

10.6. wijst af het meer of anders gevorderde,

in incident II

10.7. beveelt Qwest om binnen 30 dagen na dagtekening van dit vonnis aan de curatoren een afschrift te verstrekken van de stukken 1 tot en met 52 zoals genoemd in productie 10.9 van de incidentele vordering van de zijde van de curatoren,

10.8. bepaalt dat de curatoren de stukken waarover zij op grond van dit vonnis de beschikking krijgen enkel ten behoeve van deze procedure mogen gebruiken,

10.9. bepaalt dat de curatoren aan Qwest alle redelijke kosten dienen te vergoeden die met het verstrekken van de onder 10.7 vermelde afschriften gemoeid zijn tegen overlegging door gedaagden van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten,

10.10. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van het incident, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op € 904,00,

10.11. wijst af het meer of anders gevorderde,

in de hoofdzaak

10.12. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 10 april 2013 voor conclusie van antwoord,

10.13. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse, mr. W.S.J. Thijs en mr. H.J.M. Burg en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature