Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/705527-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Vermeirssen, advocaat te Goes,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2012, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte wordt - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting overeenkomstig artikel 313 Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juli 2011 te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg (de N59),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij, verdachte, wist dat er geen,
dan wel nagenoeg geen, althans onvoldoende, profiel op beide achterbanden
aanwezig was, te rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse
wettelijk toegestane maximale snelheid van 80 kilometer per uur en/of waarbij de
wettelijk toegestane maximale snelheid in ernstige mate werd
overschreden, waarbij verdachte in een slip- en/of slingerbeweging is geraakt
en/of (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op de weghelft voor het
tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, waardoor, althans mede waardoor een
aanrijding of botsing is ontstaan met het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor de
passagier van het hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig
(personenauto)(genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood, en/of waardoor de bestuurder van het hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto) (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten twee, althans één, breuk(en) aan de linker arm en/of meerdere breuken aan het rechter been en/of een gebroken rechter heup en/of twee, althans één, gebroken bekken, en/of twee, althans één, gebroken rib(ben) en/of rugwervel(s), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het primair tenlastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 04 juli 2011 te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Provincialeweg (de N59),
terwijl hij, verdachte, wist dat er geen, dan wel nagenoeg geen, althans
onvoldoende, profiel op beide achterbanden aanwezig was, heeft gereden met een
snelheid die hoger lag dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximale
snelheid van 80 kilometer per uur en/of waarbij de wettelijk toegestane maximale snelheid
in ernstige mate werd overschreden, waarbij verdachte in een slip- en/of
slingerbeweging is geraakt en/of (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op de
weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, waardoor, althans
mede waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan met het door hem,
verdachte, bestuurde motorrijtuig en een hem, verdachte, tegemoetkomend
motorrijtuig,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
art 5 Wegenverkeerswet 1994
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vordering.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte al enige tijd voorafgaand aan de aanrijding met hoge snelheid over de N59 reed en daarbij diverse voertuigen inhaalde. Verdachte heeft geen onbelemmerde doorgang verleend aan het tegemoetkomende verkeer en heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid, alsook de situationeel gepaste snelheid in ernstige mate overschreden. Door de hoge snelheid, de gladde banden en de bruuske wijze van besturen is de auto van verdachte in een slip geraakt, op de verkeerde weghelft terechtgekomen en in aanrijding gekomen met de Audi waarin de beide slachtoffers zaten. Het bij de slachtoffers ontstane dodelijke respectievelijk zwaar lichamelijk letsel is een rechtstreeks gevolg van het door verdachte veroorzaakte ongeval. De officier van justitie is van mening dat de mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 94) voor verdachte moet worden gesteld op de zwaarste vorm: roekeloosheid. Daarbij is tevens van belang dat het niet geven van voorrang, het gevaarlijk inhalen en het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid ook formele strafverzwarende omstandigheden zijn.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, hoewel vaststaat dat verdachte de veroorzaker van het ongeval is, daarmee nog niet kan worden gezegd dat hem ook in strafrechtelijke zin schuld treft aan overtreding van artikel 6 WVW 94. Daarvoor is te weinig bekend over de oorzaak van het ongeval en het rijgedrag van verdachte direct voorafgaand aan het ongeval. De verklaringen van getuigen [getuige 1] [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] zien op het gedrag van verdachte op enkele kilometers vóór de plaats van het ongeval en kunnen om die reden niet bepalend zijn voor het rijgedrag van verdachte in die paar seconden voor het ongeval. De verklaringen van de getuigen [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] doen denken dat verdachte kort voor het ongeval een inhalende beweging zou hebben gemaakt. Op basis van de verklaring van [slachtoffer 2] en het patroon van de remsporen staat echter vast dat verdachte is begonnen met remmen op de eigen weghelft en pas door de slip op de andere weghelft terechtkwam. Niet is gebleken van een bewust inhalende beweging. De oorzaak voor dit slippen is niet bekend, maar een technische oorzaak, waaronder een defect ABS-remsysteem al dan niet in combinatie met gladde achterbanden, is een mogelijkheid. Nu de oorzaak niet bekend is, is twijfel mogelijk over strafrechtelijke schuld van verdachte. De raadsman kan op basis van het dossier overigens niet vaststellen of de banden daadwerkelijk te glad waren.
Daarnaast is op basis van het NFI-rapport geen zekerheid te krijgen over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden kort voor de aanrijding. Gesteld kan worden dat verdachte te hard reed, maar niet hoe hard dit was en of dit een forse overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid was. Hiermee is niet vast te stellen of, en zo ja, in welke mate de verdachte schuld treft.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 4 juli 2011 om 18.41 uur ontving de regiopolitie Zeeland de melding dat een verkeersongeval had plaatsgevonden op de provinciale weg N59, tussen hectometerpaaltjes 3,9 en 4,1, welke plaats is gelegen buiten de bebouwde kom van Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Ten tijde van het ongeval was de weergesteldheid zonnig en droog.
Bij het ongeval waren drie motorvoertuigen betrokken. De personenauto van verdachte, een zilvergrijze Mercedes , komend uit de richting van Serooskerke (Schouwen – Duiveland), was in aanrijding gekomen met de personenauto van slachtoffer [slachtoffer 2], een zwarte Audi, die kwam uit de richting van Zierikzee. Getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 8] en [getuige 6] hebben afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij een Mercedes met hoge snelheid hebben zien rijden, waarna zij vervolgens het ongeval hebben zien gebeuren. [slachtoffer 2] en verdachte liepen daarbij ernstige verwondingen op. De passagier in de personenauto van [slachtoffer 2], slachtoffer [slachtoffer 1], is door dit ongeval zodanig ernstig gewond geraakt dat hij als gevolg van die verwondingen op 5 juli 2011 kwam te overlijden. Het derde motorvoertuig, een Volvo personenauto, bestuurd door de getuige [getuige 6], werd kort voor het ongeval, rijdend in de richting van Zierikzee, gepasseerd door de Mercedes van verdachte en raakte vervolgens beschadigd door rondvliegende onderdelen van de Mercedes en/of de Audi.
Schuldvraag
De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 94. Daartoe komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Op grond daarvan valt volgens de Hoge Raad niet in zijn algemeenheid aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 94. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de tenlastelegging komt naar voren dat verdachte in dat opzicht met name twee verwijten worden gemaakt waarop zijn schuld aan het ongeval zou berusten, namelijk dat hij met (te) gladde banden heeft gereden en dat hij te snel heeft gereden gelet op de ter plaatse geldende situatie.
Gladde banden
Uit het technisch onderzoek en de daarbij gemaakte foto’s komt naar voren dat de achterbanden van de Mercedes van verdachte rondom glad waren en dat de onder het loopvlak van de banden liggende koordlagen zichtbaar waren. Verdachte wist zich nog wel te herinneren dat de achterbanden van zijn personenauto aan vervanging toe waren. Hij had de nieuwe banden voorafgaand aan het ongeval besteld. Hij had niet het idee dat de koordlagen zichtbaar waren, maar wist wel dat de achterbanden slecht waren. De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen af dat de achterbanden van de Mercedes van verdachte geen profiel hadden en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Het verweer van de raadsman dat de mate van gladheid van de banden niet is vast te stellen, dient dan ook te worden gepasseerd.
Verkeersgedrag
Verdachte heeft verklaard zich niets meer te kunnen herinneren van het ongeval of zijn verkeersgedrag in de aanloop daar naartoe. Hij had zijn Mercedes, een auto met een vermogen van 280 pk, gekocht omdat dit een krachtige auto was.
Over het verkeersgedrag van verdachte in de aanloop naar het ongeval zijn meerdere verklaringen afgelegd. De bestuurder van de Volvo die zijdelings bij het ongeval betrokken was, [getuige 6], kwam uit dezelfde richting als verdachte en zag opeens links naast zich “een gevaarte” opdoemen. Zij had net ervoor in haar spiegels gekeken en behalve een vrachtwagen op 100 tot 200 meter achter haar, niets gezien. Zij zag op dat zelfde moment ook een tegenligger naderen en op datzelfde moment volgde er een enorme klap. Zij voelde de auto schudden. Het leek wel of hij even opgetild werd. Ze zag voor en naast zich allerlei brokstukken rondvliegen en hoorde klappen tegen de auto.
Getuige [getuige 7], zag, als passagier zittend naast [getuige 6], dat een zwarte Audi hen tegemoet kwam met een normale snelheid. De Audi reed als voorste auto van een rijtje auto’s vanuit de richting Zierikzee. Toen die Audi nog een stukje van hen vandaan was, werden zij plotseling ingehaald door een erg hard rijdende personenauto. Hij zag toen dat die inhalende auto frontaal tegen die Audi botste.
Getuige [getuige 8] reed als bestuurder van een personenauto op een afstand van 200 tot 300 meter achter de Audi van [slachtoffer 2]. Hij reed met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur en zag dat ook het overige verkeer rustig reed. Vanachter een tegenligger, een Volvo, zag [getuige 8] in een flits een auto aankomen. Hij zag dat de Audi naar rechts uitweek en dat het ongeval ontstond.
De getuige [getuige 1] reed op een racefiets over een naast de N59 gelegen fietspad in de richting van Zierikzee. Hij zag een Mercedes voorbijrijden en hem viel op dat deze auto heel erg hard reed. “Ik hoorde hem steeds versnellen. Ik hoorde heel veel motorlawaai en zag hem nog steeds versnellen. Hij reed veel sneller dan ander verkeer dat hier normaal met 80 kilometer per uur voorbij komt.” [getuige 1] droeg een koptelefoon maar zelfs door zijn muziek heen hoorde hij deze auto heel erg goed. Hij heeft het ongeval niet gezien of gehoord. Toen hij vervolgens aankwam op de plaats van het ongeval herkende hij de Mercedes van verdachte aan de wielen en de zilvergrijze kleur van deze auto.
Getuige [getuige 2] reed als chauffeur van een vrachtwagen in de richting van Zierikzee toen hij plots werd ingehaald door een Mercedes. Hij schrok van de auto. Hij schatte de snelheid van deze auto op 180 tot 190 kilometer per uur. [getuige 2] zag dat de Mercedes vier auto’s probeerde in te halen en dat hij daarbij agressief en ‘hoekig’ rijgedrag vertoonde. Met hoekig bedoelde hij aan te geven dat de bestuurder van de Mercedes de zijdelingse bewegingen snel en ‘agressief’ uitvoerde. Ook zag hij dat de Mercedes, om tijdig een tegenligger te ontwijken, vol in de remmen moest, waarbij de neus van de auto diep indook en het achtereind van de auto omhoog kwam. Hij vergeleek dit rijgedrag met wat hij wel eens had gezien in het televisieprogramma ‘Blik op de Weg’, maar dan nog erger. Ook haalde de Mercedes anderen in over een doorgetrokken streep.
Getuige [getuige 3] reed in haar personenauto met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur over de weg richting Zierikzee en werd ingehaald door de Mercedes. Deze reed met heel veel hogere snelheid voorbij en haalde nog minstens vier auto’s in. [getuige 3] heeft de Mercedes vervolgens op de plaats van het ongeval teruggezien.
Ook getuige [getuige 4] reed op een fiets over een naast de N59 gelegen fietspad in de richting van Zierikzee. Hij heeft verklaard dat een zilvergrijze Mercedes met ‘een ontiegelijke gang’ langs kwam rijden. Hij dacht nog “dat lijkt wel een doodrijder”. [getuige 4] schatte de snelheid waarmee de Mercedes voorbij reed op circa 150 kilometer per uur. Aangekomen op de plaats van het ongeval, zag hij dat deze Mercedes in de berm lag en in brand stond.
Getuige [getuige 5] reed in zijn personenauto over de N59 richting Zierikzee en werd ingehaald door de Mercedes. [getuige 5] nam waar dat de Mercedes erg snel reed, minimaal 120 kilometer per uur. Hij voelde bij het inhalen de drukgolf van die auto in zijn auto.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] zag dat de Mercedes die op hem afkwam al uitgebroken was; hij zag dat de achterzijde van de auto dwars op de weg stond. Hij had de indruk dat de Mercedes enorm hard reed. [slachtoffer 2] heeft zich schrap gezet en heeft direct vol geremd. Hij voelde dat de aanrijding een enorme impact had en het werd hem, naar de rechtbank begrijpt, korte tijd zwart voor ogen. Toen hij weer kon zien moest zijn auto nog tot stilstand komen. Hij voelde dat zijn auto zich achterwaarts bewoog. Hij zag dat zijn passagier [slachtoffer 1] nog leefde en bemerkte dat deze er wel slecht aan toe was.
Het beeld dat uit deze verklaringen naar voren komt, is dat verdachte te snel en op gevaarlijke wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. Dit beeld wordt ondersteund door het beschikbare technische bewijs.
Zo heeft de politie in de ongevalsrapportage vastgesteld dat de remweg van de Mercedes van verdachte 43 meter lang was en dat de remsporen lieten zien dat deze personenauto, kort voor de aanrijding op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, in een slip was geraakt.
Het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) heeft in opdracht van de rechter-commissaris in deze rechtbank gerapporteerd over de snelheid waarmee verdachte kort voor en tijdens de aanrijding vermoedelijk heeft gereden. Op basis van haar bevindingen heeft het NFI geconcludeerd dat de Mercedes van verdachte op het moment van de aanrijding met de Audi een snelheid had van tenminste 89 kilometer per uur, en ten hoogste 159 kilometer per uur. Bij aanvang van de bandensporen was de snelheid van de Mercedes, indien geen sprake was van aandrijven, tenminste 118 kilometer per uur, en ten hoogste 177 kilometer per uur. Indien wel sprake was van aandrijven was de snelheid van de Mercedes op dat moment tenminste 116 kilometer per uur, en ten hoogste 171 kilometer per uur. Voor elk van deze grenswaarden op zich geldt een betrouwbaarheid, geschat met behulp van de in haar rapport beschreven Monte Carlo analyse, van 99%, aldus het NFI.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat aannemelijk is dat verdachte kort voor de aanrijding met een snelheid van ten minste 116 kilometer per uur heeft gereden, maar de rechtbank acht het daarbij, gelet op de getuigenverklaringen, meer dan waarschijnlijk dat verdachte nog harder heeft gereden. In ieder geval was sprake van een zeer ernstige overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid.
Conclusie aangaande de schuldvraag
De rechtbank komt op grond van deze verklaringen, de bevindingen van de politie en de rapporten van het NFI tot het oordeel dat verdachte roekeloos heeft gereden op de N59, door met banden zonder (voldoende) profiel en in weerwil van de omstandigheid dat daartoe onvoldoende gelegenheid bestond, te rijden met een snelheid die ver boven de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur lag en daarbij zeer gevaarlijke inhaalmanoeuvres uit te voeren. De laatste inhaalmanoeuvre, voorbij de vrachtwagen die achter getuige [getuige 6] reed werd gepasseerd, heeft rechtstreeks tot het ongeval geleid, nu verdachte niet op tijd heeft kunnen remmen om zowel de Volvo van [getuige 6] als de Audi van [slachtoffer 2], te ontwijken.
Het verweer van de raadsman dat verdachte niet door een inhaalmanoeuvre op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, maar door de slippende beweging, is op zichzelf feitelijk juist. Dit is voor de beoordeling van de schuldvraag echter minder relevant. Van doorslaggevend belang is immers de vaststelling dat, blijkens de in het voorgaande weergegeven verklaringen van de getuigen [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8] en [slachtoffer 2], verdachte met zeer hoge snelheid op de plaats van het ongeval arriveerde, waarbij hij juist voor het moment van de aanrijding met zeer hoge snelheid naast de Volvo van [getuige 6] verscheen. Blijkens de hiervoor beschreven technische gegevens gebeurde dit terwijl verdachte remde met blokkerende remmen en terwijl de auto in een slip raakte. Uit deze bewijsmiddelen in onderling verband bezien blijkt onomstotelijk dat het roekeloze rijgedrag van verdachte heeft geleid tot de aanrijding, zodat verdachte schuld heeft aan dat ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 94. Ook het verweer dat zonder een duidelijke oorzaak van het in de slip komen, geen strafrechtelijke schuld kan worden vastgesteld, treft dus geen doel.
Letsel
De verwondingen die bij [slachtoffer 2] zijn ontstaan als gevolg van dit ongeval, worden door de rechtbank aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft hierbij acht geslagen op aard en ernst van het letsel – te weten breuken aan arm, been, ribben, bekken en wervels waarbij meerdere operaties nodig waren - alsook door het langdurige genezingsproces dat nog steeds niet ten einde is.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 04 juli 2011 te Kerkwerve, gemeente Schouwen-Duiveland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg (de N59),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, terwijl hij, verdachte, wist dat er geen profiel op beide achterbanden aanwezig was, te rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse
wettelijk toegestane maximale snelheid van 80 kilometer per uur en waarbij de
wettelijk toegestane maximale snelheid in ernstige mate werd overschreden, waarbij verdachte in een slip- en/of slingerbeweging is geraakt en vervolgens geheel op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, waardoor een
aanrijding is ontstaan met het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor de
passagier van het hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig
(personenauto)(genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood, en waardoor de bestuurder van het hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto) (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten twee breuken aan de linker arm en meerdere breuken aan het rechter been en een gebroken rechter heup en twee gebroken bekken, en twee gebroken ribben en rugwervels werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van drie jaren. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ernstig gewond is geraakt, maar ook met de buitengewoon roekeloze wijze waarop verdachte heeft gereden, die wat hem betreft grenst aan voorwaardelijk opzet op de dood van andere weggebruikers. Deze beide omstandigheden wegen zodanig tegen elkaar op dat de officier van justitie geen reden ziet te komen tot een lagere strafeis dan gebruikelijk in dit soort gevallen. In dit verband merkt hij op dat verdachte reeds eerder is veroordeeld in verband met het overschrijden van de maximumsnelheid, hij reed drie maanden voor het ongeval met 150 kilometer per uur over de Zeelandbrug, alwaar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de officier van justitie onvoldoende rekening houdt met de door verdachte opgelopen, ernstige verwondingen. Verdachte is tweemaal gereanimeerd, twaalfmaal geopereerd en heeft zeven maanden in het ziekenhuis gelegen. Hij is nog steeds aan het revalideren, heeft operaties voor de boeg en heeft nog geen zicht op terugkeer in het arbeidsproces. Naar de mening van de raadsman is verdachte detentieongeschikt terwijl hij evenmin in staat is een werkstraf uit te voeren.
De rechtbank Middelburg heeft in vergelijkbare, door de raadsman specifiek aangehaalde gevallen, lagere – al dan niet geheel voorwaardelijke - straffen opgelegd. Alles overziend is de raadsman van mening dat de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf of een schuldigverklaring zonder oplegging van straf dient uit te spreken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het opleggen van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden, de ernst van de gevolgen van het gepleegde feit, alsmede met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij ten opzichte van zijn medeweggebruikers geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel heeft getoond. Hij heeft de maximumsnelheid in ernstige mate overschreden op een weg waar maximaal 80 kilometer per uur was toegestaan. Het gevaarlijke rijgedrag van verdachte voorafgaand aan het ongeval tart iedere beschrijving en heeft meerdere getuigen tot de overtuiging gebracht dat dit wel fout moest aflopen. Verdachte reed zeer hard en voerde daarbij zeer gevaarlijke inhaalmanoeuvres uit. Hij deed dat bovendien met een auto waarvan hij wist dat die daartoe ongeschikt was, nu de achterbanden letterlijk tot op de draad versleten waren.
Zijn rijgedrag heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1] en tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2]. De nabestaanden van [slachtoffer 1] is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan. De slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer geeft hiervan blijk. Ook de gevolgen voor [slachtoffer 2] zijn, zoals uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring is op te maken, indringend geweest.
Ten aanzien van de straftoemeting geldt dat in Nederland in soortgelijke gevallen van roekeloos rijden met de dood als gevolg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden worden opgelegd en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar. In geval van roekeloos rijden met als gevolg zwaar lichamelijk letsel bij een ander wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar, als passend beschouwd.
De omstandigheid dat verdachte zelf eveneens zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen als gevolg van dit ongeval zou onder omstandigheden in mindering kunnen strekken van een eventueel op te leggen straf. De rechtbank ziet desalniettemin aanleiding de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf op te leggen.
Daarbij zijn niet alleen de mate van roekeloosheid in het rijgedrag van verdachte en de buitengewoon ernstige gevolgen van dit ongeval op 4 juli 2011 van belang, maar ook de opstelling van verdachte ter zitting. Verdachte verklaarde ter zitting dat het hem verbaasde dat er door getuigen was verklaard dat hij zo hard had gereden. Ten aanzien van de eerdere veroordeling, naar aanleiding van een snelheidsovertreding waarbij hij met een snelheid van 150 kilometer per uur over de Zeelandbrug reed, alwaar – net als in onderhavige zaak - een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur gold, was verdachte – gelet op zijn verklaring ter terechtzitting - kennelijk van mening dat er sprake was van een noodgeval dat een afdoende rechtvaardiging kon bieden voor het rijden met deze enorme snelheid. De rechtbank heeft gelet op deze verklaringen van verdachte grote zorg over de vraag of verdachte nu begrijpt dat hij zich aan de regels moet houden en zorg moet hebben voor de veiligheid van zijn medeweggebruikers. Om deze reden zal de rechtbank naast de genoemde gevangenisstraf ook een hogere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan geëist, namelijk voor de duur van vijf jaar. De rechtbank beoogt hiermee niet alleen verdachte in te scherpen dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de medeweggebruikers, maar ook om de medeweggebruikers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.
Voor zover door de raadsman is betoogd dat de door hem genoemde vonnissen van deze rechtbank als richtinggevend moeten worden beschouwd en aanleiding moeten vormen een veel lagere straf dan geëist op te leggen, wordt dit gepasseerd omdat de genoemde uitspraken onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige casus.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
I. Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden,
en
II. Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
Bijkomende straffen
terzake van het bewezenverklaarde strafbare feit onder I:
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie (3) jaren;
terzake van het bewezenverklaarde strafbare feit onder II:
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee (2) jaren;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs al is ingevorderd en ingehouden in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Duinhof, voorzitter, mr. De Jager en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Leijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op
4 oktober 2012.