Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college [appellante] op straffe van een dwangsom gelast om binnen één week na dagtekening van die brief zodanige maatregelen te treffen dat geen motorbrandstof meer verkocht kan worden aan particulieren.

Uitspraak



201201657/1/A1.

Datum uitspraak: 10 oktober 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Oldambt,

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 december 2011 in zaak nr. 11/817 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldambt.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college [appellante] op straffe van een dwangsom gelast om binnen één week na dagtekening van die brief zodanige maatregelen te treffen dat geen motorbrandstof meer verkocht kan worden aan particulieren.

Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het college beslist tot invordering van de dwangsom.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.K. Spijk en J. Polkerman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting TinQ B.V., vertegenwoordigd door mr. L.W.M. van den Broek, advocaat te 's-Hertogenbosch, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Bij besluiten van 29 oktober 2003 en 3 november 2003 heeft het college aan [appellante] onderscheidenlijk vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een onbemand tankstation voor vrachtauto's met een wasstraat aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

2. Bij brieven van 12 mei 2010 en 15 juli 2010 hebben onderscheidenlijk [autobedrijf] en TinQ B.V. het college verzocht om handhavend op te treden tegen [appellante]. Volgens hen wordt het tankstation in strijd met de verleende vrijstelling gebruikt voor het verkopen van motorbrandstof aan particulieren.

3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nieuweschans Bolwerck" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor bedrijven aangewezen gronden bestemd voor:

a. industrie, groothandel, bouwnijverheid en -installatiebedrijven, wegvervoer, plantsoendiensten, hoveniersbedrijven, agrarisch dienstverlenende bedrijven, reparatie-, verhuur- en dienstverlenende bedrijven welke voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, voor zover aangegeven met, voor zover hier van belang:

- B3 toelaatbaar zijn op een afstand van ten minste 200 m van het aangrenzende woongebied.

Ingevolge het vijfde lid is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven doeleindenomschrijving.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opgelegde last duidelijk en uitvoerbaar is. Volgens haar kan, ook nu de nodige aanpassingen aan het tankstation zijn aangebracht, niet worden voorkomen dat particulieren bij het tankstation tanken. [appellante] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip "vrachtauto" door aan te sluiten bij de definitie die is opgenomen in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Volgens haar heeft dit tot gevolg dat het voor bestelbusjes, pick-ups en kleine vrachtwagens verboden is om te tanken, terwijl het tankverbod alleen geldt voor personenauto's. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat. Daartoe betoogt zij dat het college bij besluit van 28 oktober 2011 aan haar een omgevingsvergunning heeft verleend voor het zonder beperkingen verkopen van brandstoffen.

4.1. De overtreding bestaat er volgens het college uit dat in strijd met de aan [appellante] verleende vrijstelling en bouwvergunning motorbrandstof wordt verkocht aan andere motorvoertuigen dan vrachtauto's. Het college heeft [appellante] daarom gelast de pompen zodanig aan te passen dat het afnemen van motorbrandstof door particulieren onmogelijk wordt. Blijkens de stukken heeft het college hiermee beoogd een eind te maken aan het tanken door personenauto's bij het tankstation.

De rechtbank heeft niet onderkend dat met de opgelegde last, volgens welke de verkoop van motorbrandstof aan particulieren moet worden gestaakt, voor [appellante] onvoldoende duidelijk is op welke wijze daaraan kan worden voldaan. Daartoe is van belang dat voor [appellante] niet is vast te stellen welke bezoekers van het tankstation als particulier brandstof tanken en welke niet. Het is immers mogelijk dat een personenauto bedrijfsmatig wordt gebruikt. Evenmin is uitgesloten dat een vrachtauto voor particuliere doeleinden wordt aangewend. De door het college voorgestelde maatregel, te weten het vervangen van de low speed tankpistolen door high speed tankpistolen, heeft niet tot gevolg dat aan de last wordt voldaan, aangezien daarmee het tanken van brandstof door particulieren niet wordt verhinderd. Verder wordt in aanmerking genomen dat het college bij het opleggen van de last onder dwangsom heeft gesteld dat bij het tankstation uitsluitend vrachtauto's mogen tanken die vallen onder de definitie die is neergelegd in artikel 1, onder ao, van het RVV , te weten "een motorvoertuig, niet ingericht voor het vervoer van personen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3.500 kg". Bij het verlenen van de vrijstelling en bouwvergunning aan [appellante] voor het oprichten van het tankstation heeft het college de vrijstelling niet beperkt tot dit type vrachtauto. Vaststaat dat er aan de vrijstelling geen voorwaarden zijn verbonden over het gebruik van het tankstation en dat het begrip "vrachtauto" hierin niet nader is omschreven. Voor het oordeel dat in zoverre bij de oplegging van de last is aangesloten bij voormelde vrijstelling bestaat derhalve geen grond.

Uit het voorgaande volgt dat de opgelegde last niet voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van rechtszekerheid moeten worden gesteld. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt. Hetgeen [appellante] voor het overige betoogt, behoeft derhalve geen bespreking meer.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 juni 2011 van het college alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

6. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, komt aan het invorderingsbesluit van 18 juli 2011 de grondslag te ontvallen. De Afdeling zal het beroep tegen dit besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 december 2011, in zaak nr. 11/817;

III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt van 23 juni 2011, kenmerk 11.0022624;

V. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt van 18 juli 2011 gegrond;

VI. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt van 18 juli 2011, kenmerk 11.0023654;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldambt tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1380,03 (zegge: dertienhonderdtachtig euro en drie eurocent), waarvan € 1311,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oldambt aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012

374-651.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature