Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:CRVB:2012:BX9418 , LJN BX9418

Inhoudsindicatie:

Tussenuitspraak. Afwijzing verzoek om een herziening. 3. Appellant heeft het Uwv bij brief van 18 maart 2009 verzocht om terug te komen van de beëindiging van zijn toeslag per 1 juli 2008, voor zover daarbij geen compensatie is verleend op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol. Daarbij is verwezen naar de onder 1.4 genoemde vraagstelling aan het Hof van 1 november 2007. In die vraagstelling heeft de Raad als zijn oordeel gegeven dat de intrekking van de toeslag van de in die procedure betrokkenen in strijd was met artikel 1 Eerste Protocol. Hij heeft daarbij overwogen dat aan die betrokkenen een redelijke compensatie voor de ontneming van hun eigendom, de toeslag, diende te worden geboden, waarbij het voor de hand lag aansluiting te zoeken bij de in artikel XI van de Wet BEU neergelegde afbouwregeling. Bedoelde afbouwregeling, die is weergegeven onder 1.1, omvat een periode van drie jaar. Ten tijde van appellants aanvraag van 18 maart 2009 waren sedert de beëindiging van de toeslag per 1 juli 2008 nog geen drie jaren verstreken. Appellants verzoek zag derhalve niet, zoals in andere zaken waarin de Raad heden uitspraak doet (zie bijvoorbeeld 11/1310 en 11/1311 TW) uitsluitend op een periode in het verleden en dient mede te worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag als onder 4.2 bedoeld. In zoverre heeft het Uwv ten onrechte geen besluit op die aanvraag genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Uitspraak



10/1915 TW-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2010, 09/3221 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 28 september 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij een nader stuk heeft het Uwv vragen beantwoord van de Raad.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2012. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 10/1950, 10/2022, 10/2024, 10/2025, 10/3060, 11/1310, 11/1311 en 11/4301 TW. Namens appellant is verschenen mr. Türkkol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Eijkhout LL.B en A. Anandbahadoer. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst. In de zaken 10/1915 e.v. zullen afzonderlijke uitspraken worden gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1. In 2000 heeft het Uwv aan Turkse uitkeringsgerechtigden besluiten toegezonden waarin aan hen werd medegedeeld dat de toeslag die zij ingevolge de Toeslagenwet (TW) ontvingen, vanaf 1 januari 2000 geleidelijk werd afgebouwd. Vanaf 1 januari 2000 werd de gehele uitkering uitbetaald, vanaf 1 januari 2001 twee derden daarvan, vanaf 1 januari 2002 een derde en per 1 januari 2003 werd de uitkering geheel beëindigd. De door het Uwv genomen besluiten waren gebaseerd op artikel 4a van de TW in samenhang met artikel XI van de

Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU).

1.2. Tegen de besluiten waarbij de toeslag in een periode van drie jaar geleidelijk werd afgebouwd, is door een aantal rechthebbenden bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 14 maart 2003, LJN AF5937, heeft de Raad geoordeeld dat de afbouw van de toeslag van 1 januari 2000 tot 1 januari 2003 in strijd was met de exportverplichting neergelegd in artikel 5, eerste lid, van Conventie 118 van de International Labour Organisation betreffende gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen op het gebied van de sociale zekerheid van 28 juni 1962 (ILO-conventie 118).

1.3. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv aan alle Turkse uitkeringsgerechtigden alsnog vanaf 1 januari 2001 een volledige toeslag toegekend. Bij diezelfde besluiten heeft het Uwv de toeslag op grond van artikel 4a van de TW met ingang van 1 juli 2003 be ëindigd.

1.4. Tegen de besluiten waarbij de toeslag ingaande 1 juli 2003 werd beëindigd, is door een aantal (andere) rechthebbenden bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Bij verzoek van 1 november 2007, LJN BB7475, heeft de Raad in de zaken van die betrokkenen prejudiciële vragen voorgelegd aan - thans - het Hof van Justitie van de Europese Unie. In dat verzoek heeft de Raad vastgesteld dat de intrekking van de toeslag in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol), aangezien ten aanzien van die intrekking aan betrokkenen geen enkele compensatie is geboden.

1.5. Appellant woonde ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet BEU op 1 januari 2000 in Nederland. Op [verhuisdatum] is hij naar Turkije verhuisd. In verband met het wonen buiten Nederland is zijn toeslag met ingang van 1 juli 2008 beëindigd. Appellant is destijds niet in rechte opgekomen tegen dit besluit.

1.6. Naar aanleiding van het prejudiciële verzoek van 1 november 2007 heeft appellant het Uwv bij brief van 18 maart 2009 verzocht om terug te komen van het besluit waarbij de toeslag is beëindigd, voor zover daarbij geen compensatie is verleend op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol.

1.7. Bij primair besluit heeft het Uwv het verzoek om herziening afgewezen. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die er toe leiden dat het beëindigingsbesluit onjuist is.

1.8. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het primaire besluit na bezwaar gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de prejudiciële vraagstelling van de Raad van 1 november 2007 geen nieuw feit oplevert als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin het Uwv aanleiding had behoren te vinden om het beëindigingsbesluit te herzien. Het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank gemotiveerd verworpen.

3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het prejudicieel verzoek van de Raad als nieuw feit moet worden beschouwd om terug te komen van het besluit waarbij de toeslag is beëindigd, voor zover in verband met die beëindiging aan appellant geen compensatie is verleend als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol. Daarbij is verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 januari 2004 (C-453/00, Kühne & Heitz). Verder is een beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel herhaald. Ter zitting is voorts naar voren gebracht dat het verzoek om herziening zich thans eveneens uitstrekte tot het hergeven van de gehele toeslag en dat het verzoek thans ook als een nieuwe aanvraag op grond van de uitspraken van de Raad van 11 november 2011, onder andere LJN BU3176, om toekenning van toeslag dient te worden beschouwd.

4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Raad van 3 maart 2006, LJN AV8305, is een na de beëindiging van het recht ingediende nieuwe aanvraag om een toeslag geen herhaalde aanvraag als bedoeld in of analoog aan artikel 4:6 van de Awb voor zover deze betrekking heeft op een periode gelegen na bedoelde beëindigingsdatum. In zoverre dient zo’n aanvraag te worden behandeld conform de regels gesteld in de TW en de regels en beginselen die anderszins de beslissing op een aanvraag beheersen.

4.3. Appellant heeft het Uwv bij brief van 18 maart 2009 verzocht om terug te komen van de beëindiging van zijn toeslag per 1 juli 2008, voor zover daarbij geen compensatie is verleend op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol. Daarbij is verwezen naar de onder 1.4 genoemde vraagstelling aan het Hof van 1 november 2007. In die vraagstelling heeft de Raad als zijn oordeel gegeven dat de intrekking van de toeslag van de in die procedure betrokkenen in strijd was met artikel 1 Eerste Protocol. Hij heeft daarbij overwogen dat aan die betrokkenen een redelijke compensatie voor de ontneming van hun eigendom, de toeslag, diende te worden geboden, waarbij het voor de hand lag aansluiting te zoeken bij de in artikel XI van de Wet BEU neergelegde afbouwregeling. Bedoelde afbouwregeling, die is weergegeven onder 1.1, omvat een periode van drie jaar.

4.4. Ten tijde van appellants aanvraag van 18 maart 2009 waren sedert de beëindiging van de toeslag per 1 juli 2008 nog geen drie jaren verstreken. Appellants verzoek zag derhalve niet, zoals in andere zaken waarin de Raad heden uitspraak doet (zie bijvoorbeeld 11/1310 en 11/1311 TW) uitsluitend op een periode in het verleden en dient mede te worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag als onder 4.2 bedoeld. In zoverre heeft het Uwv ten onrechte geen besluit op die aanvraag genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4.5. Teneinde te komen tot een finale beslechting van het geschil zal het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet worden opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.

(getekend) M.M. van de Kade

(getekend) M.R. Schuurman


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature