Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/404
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2012 in de zaak tussen
Douwe Egberts Coffee Systems Nederland B.V., te Utrecht, eiseres
(gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: B.H.C. de Bruin).
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij de aan medewerkster [medewerkster] uitgekeerde Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) op eiseres verhalen, omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen (spoor 1) heeft verricht.
Bij besluit van 23 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2012. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde voornoemd, [A] en [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werkneemster was in dienst bij eiseres op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 juni 2009 tot en met 31 mei 2011. Zij werkte als koffieautomaten operator en bezocht gedurende een week circa 10 tot 15 klanten in de regio Breda, Bergen op Zoom en Roosendaal. Op 16 augustus 2010 is zij tijdens haar vakantie gevallen en heeft zij haar rechterarm en -schouder geblesseerd. In de periode daarna bleef de werkneemster ernstige pijnklachten houden waardoor zij haar werk niet kan hervatten.
2. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen ten aanzien van de werkneemster heeft verricht. Verweerder heeft daarbij als motivering gegeven dat van eiseres vanaf 22 november 2011 (bedoeld is 22 november 2010) redelijkerwijs gevergd mocht worden dat een aanvang gemaakt zou zijn met het leveren van adequate re-integratie-inspanning en dat eiseres dit heeft nagelaten. Verweerder heeft de periode waarin eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht op 27 weken gesteld. Verweerder verhaalt de ZW-uitkering vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat het dienstverband is beëindigd, te weten over de periode 1 juni 2011 tot en met 7 december 2011.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat van haar geen re-integratie-inspanningen verwacht konden worden, omdat de werkneemster ernstige pijnklachten hield en er binnen de organisatie geen passende werkzaamheden beschikbaar waren. Daarbij stelt eiseres dat verhaal over een periode van 27 weken buitenproportioneel is.
4. In geschil is de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden voor een periode van 27 weken ZW-uitkering heeft verhaald op eiseres wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Artikel 7:658a, eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt.
“1. De werkgever bevordert ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in lid 1, is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.”
6. In artikel 39a, eerste lid, van de ZW is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald. Indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie- inspanningen heeft verricht, verhaalt het Uwv op die werkgever het ziekengeld, dat zal worden betaald over een door het Uwv vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Het Uwv stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
7. In het Besluit verhaal ziekengeld zijn nadere regels gesteld met betrekking tot vaststelling van het tijdvak genoemd in artikel 39a ZW .
Beoordeling vindt plaats onder meer aan de hand van beleidsregels beoordeling poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels). In deze Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader gegeven voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Uitgangspunt van die regels is dat die beoordeling positief uitvalt en er derhalve geen loonsanctie volgt, als de beantwoording van één van drie achtereenvolgens te stellen vragen bevestigend is, namelijk:
1. is er een bevredigend resultaat (daadwerkelijke re-integratie),
2. zo niet, zijn er voldoende (niet vereist: optimale) re-integratie-inspanningen verricht,
3. zo niet, kon de werkgever in redelijkheid tot de conclusie komen dat er geen mogelijkheden zijn tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever (deugdelijke grond).
8. Tussen partijen is niet in geschil dat er in dit geval geen bevredigend resultaat is bereikt als bedoeld in de Beleidsregels onder 1. Dit brengt mee dat verweerder gelet op de Beleidsregels kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Verweerder is daarbij tot de conclusie gekomen dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
9. Gelet op het feit dat het verhalen van ziekengeld een ambtshalve beslissing is met een belastend karakter zal de rechtbank daarom beoordelen of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
10. Volgens de Beleidsregels gaat het bij de arbeidskundige aspecten bij re-integratie om het bezien van de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan. Daarbij spelen naast de functionele mogelijkheden ook de persoonlijke eigenschappen en de bekwaamheden van de werknemer zoals opleidingsniveau, vaardigheden en arbeidservaring een rol.
Allereerst moeten werkgever en werknemer bij de start van re-integratie, vaak op geleide van de probleemanalyse, nagaan welke (tijdelijke of blijvende) mogelijkheden er zijn of gecreëerd kunnen worden door aanpassing van de eigen functie of de eigen werkplek, de werkorganisatie en dergelijke of dat hervat kan worden in een andere passende functie binnen het eigen bedrijf. Ook moet worden nagegaan of een andere functie passend kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van technisch/organisatorische aanpassingen of via scholing.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkneemster vanwege haar schouderklachten arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk. Volgens de arbeidskundige van verweerder had van eiseres echter wel re-integratie in spoor 1 verwacht mogen worden. Zo stelt deze arbeidsdeskundige dat de werkneemster boventallig met een collega mee had kunnen lopen en ondersteunende werkzaamheden had kunnen verrichten, bijvoorbeeld gegevens invoeren in de handterminal of nieuwe collega’s instrueren. Haar schouderklachten stonden daaraan niet in de weg. Verder stelt deze arbeidsdeskundige dat de werkgever verplicht is zonodig aanpassingen te plegen in de organisatie van het werk of het bedrijf en vergt het meelopen met een collega slechts een geringe aanpassing die van eiseres verwacht kan worden. De arbeidsdeskundige concludeert dat na 14 weken met deze re-integratieactiviteiten een aanvang gemaakt had moeten worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze conclusies gehandhaafd.
12. De rechtbank kan, anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, verweerder volgen in het uitgangspunt dat in beginsel van een werkgever mag worden verwacht dat deze al het mogelijke doet om de re-integratie van zijn zieke werknemer te bevorderen. Daaronder valt ook dat wordt onderzocht of een werknemer deeltaken van zijn eigen werk kan verrichten en waarvoor zonodig geringe aanpassingen in (de organisatie ) van het werk worden aangebracht. Daaronder valt ook de aanpassing dat een collega circa 44 kilometer omrijdt om een zieke werknemer mee te nemen naar de diverse werkobjecten.
De vraag is evenwel; zijn er in de situatie van deze werkneemster in voldoende mate geschikte werkzaamheden die zij had kunnen verrichten ter bevordering van haar re-integratie. Eiseres heeft ter zitting uitgelegd dat het werk van koffieautomaten operator een vaste werkvolgorde kent, met als doel dat geen stappen in het proces worden overgeslagen. Daarbij heeft eiseres ter zitting uitgelegd dat invoering van gegevens in de handterminal slechts een zeer gering onderdeel is van alle taken in deze functie en dat er verder geen andere geschikte werkzaamheden zijn die de werkneemster zou kunnen uitvoeren. Ter zitting is uitgelegd dat de werkneemster voor haar uitval wekelijks 10 tot 15 klanten bezocht in de regio Breda, Bergen op Zoom en Roosendaal. Als er uitvoering gegeven was gegeven aan de opvatting van de arbeidsdeskundige van verweerder, dan zou de werkneemster gedurende de dag meelopen met haar collega en aan het einde van elk bezoek een paar minuten de handterminal mogen bedienen. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit taakonderdeel van de gehele werkzaamheden, zoals die ook naar voren komen in de functiebeschrijving, te gering van omvang is om de werkneemster op te dragen. Dat het verrichten van deze werkzaamheden een verlichting zou opleveren voor de collega van de zieke werkneemster vermag de rechtbank evenmin in te zien, het levert juist een extra moment van gegevensoverdracht op waar fouten in gemaakt kunnen worden.
De verwijzing van verweerder in dit kader naar het arrest [C]/[D] volgt de rechtbank evenmin. In die uitspraak ging het immers om een gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemer met een vast dienstverband die nog een substantieel deel van zijn werkzaamheden kon doen, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om een werkneemster die volledig arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk en slechts een geringe taak van haar werk kan uitvoeren.
De stelling van verweerder dat de werkneemster nieuwe collega’s had kunnen instrueren, is door verweerder niet nader uitgelegd. In de stukken heeft de rechtbank hierover evenmin aanknopingspunten gevonden, zodat verweerder hierin evenmin wordt gevolgd.
Ten slotte is niet in geschil dat er op het niveau van de werkneemster (lbo-niveau) in de omgeving van de werkneemster geen andere geschikte lichte werkzaamheden voorhanden waren.
Uit het voorgaande volgt dat, nu er onvoldoende geschikte werkzaamheden voorhanden waren die aan de werkneemster opgedragen hadden kunnen worden, verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht. Verweerder heeft daarom ten onrechte de ZW-uitkering op eiseres verhaald.
13. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit van 23 december 2011 zal worden vernietigd. Omdat aan het primaire besluit van 30 augustus 2011 hetzelfde gebrek kleeft, zal de rechtbankgebruik maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 8:72, vierde lid en onder c van de Awb , het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 437,- en een wegingsfactor 1).
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2011;
- herroept het besluit van 30 augustus 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,- te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 september 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.