Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

subsidievaststelling; subsidiabele kosten

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 10/1034 20 september 2012

27300 Kaderwet EZ-subsidies

Uitspraak in de zaak van:

A B.V., te B, appellante,

gemachtigde: C,

tegen

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigde: M. Rekhaoui, werkzaam bij Agentschap NL.

1. Het procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2010 heeft verweerder de aan appellante in het kader van het Innovatie Prestatie Contract Koninklijke Metaalunie (hierna: IPC) verleende subsidie vastgesteld op een bedrag van € 42.821,--.

Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 september 2010, bij het College binnengekomen op 1 oktober 2010, beroep ingesteld.

Bij brief van 10 november 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Op 15 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante is verschenen D. Voor verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde, alsmede mr. G. Baarsma en ir. J. van den Brink, beiden werkzaam bij Agentschap NL.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Kaderwet EZ-subsidies is bepaald dat verweerder subsidie kan verstrekken voor activiteiten welke passen in het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf.

Bij besluit van 28 december 2006 heeft verweerder in het kader van artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies aan Koninklijke Metaalunie, als penvoerder van een samenwerkingsverband van 30 deelnemende ondernemers, subsidie verstrekt voor het IPC. Appellante is een van de deelnemende ondernemers.

Op 3 februari 2010 heeft appellante bij verweerder een verzoek tot subsidievaststelling ingediend voor het project IPCMET6011. Bij besluit van 2 juli 2010 heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd en het subsidiebedrag vastgesteld op € 42.821,--. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de kosten die zijn gemaakt door E B.V. ten behoeve van Enterprise Resource Planning (hierna: ERP) stelt verweerder dat deze kosten als bedrijfsinvesteringen dienen te worden aangemerkt en om die reden niet subsidiabel zijn. Deze kosten zijn door verweerder bij de vaststelling van het subsidiebedrag buiten beschouwing gelaten, als gevolg waarvan de subsidie lager is vastgesteld.

Naar aanleiding van het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit overwogen dat in de toekenningsbeslissing van 28 december 2006 is vermeld dat subsidiabele kosten de door bedrijven gemaakte en betaalde kosten zijn die betrekking hebben op het verwerven en toepassen van kennis die nieuw is voor het bedrijf en welke kosten gebaseerd zijn op door verweerder goedgekeurde projectplannen. Investeringen in bedrijfsmiddelen komen niet voor subsidie in aanmerking. Naar het oordeel van verweerder heeft appellante geïnvesteerd in een ERP-pakket voordat zij het project “Optimalisering ERP” tijdens het IPC aan haar IPC-plan heeft toegevoegd. Het optimaliseren van dit project diende in het geval van appellante weliswaar om haar bedrijfsprocessen efficiënter te laten functioneren, maar dit behoort volgens verweerder bij de gedane investering. De aan haar IPC toegevoegde activiteit beschouwt verweerder niet als een voldoende IPC-project. Het omvat slechts één activiteit en deze is bovendien niet gekoppeld aan de door appellante gedane investering. Appellante heeft niets innovatiefs ontwikkeld of laten ontwikkelen dat deel is van een door verweerder goedgekeurd IPC-project. Nu de aanschaf en optimalisering van het ERP-pakket in hun geheel dienen te worden aangemerkt als bedrijfsinvestering komen de ERP-kosten van E B.V. ten bedrage van € 12.656,25 niet voor subsidie in aanmerking.

2.2 Verweerder stelt voorts in het verweerschrift dat appellante geen verzoek heeft gedaan om het project “Optimalisering ERP” inhoudelijk te laten beoordelen dan wel goed te laten keuren. Er ontbreekt ook een projectplan. Dit is niet in overeenstemming met de verleningsbeslissing. Gemaakte kosten voor een project waarvoor geen subsidie is verleend en waaraan geen goedkeuring is gegeven, komen niet voor subsidie in aanmerking. Dat appellante met de penvoerder een bepaalde handelwijze heeft afgestemd en deze het deelaspect als aanpassing van het IPC-plan heeft goedgekeurd en in de eindrapportage heeft vermeld, ontslaat de penvoerder echter niet van zijn verplichting verweerder goedkeuring te vragen voor het nieuwe projectplan dan wel expliciet toestemming te vragen voor het essentieel wijzigen of het stopzetten ervan.

Daarnaast blijft verweerder bij zijn standpunt dat het niet gaat om subsidiabele kosten maar om investeringen in bedrijfsmiddelen. Deze kosten zijn niet gerelateerd aan innovatie en additionaliteit.

2.3 Appellante stelt dat de facturen van E B.V. geen bedrijfsinvestering betreffen, maar betrekking hebben op onderzoekskosten. Appellante heeft in het kader van het IPC-project nader onderzoek laten verrichten door een ERP-adviseur. Onderzocht werd of, en zo ja hoe, een koppeling gemaakt kon worden tussen een IPC-project (het project CADCAM) en het ERP-pakket. De optimalisatie die hiermee bereikt zou kunnen worden zou het reeds aangeschafte IPC-project ten goede komen. Het onderzochte aspect was voor appellante nieuw en derhalve innovatief. In overleg met de penvoerder Koninklijke Metaalunie is het oorspronkelijke plan aangepast met als onderwerp “Onderzoek naar de optimalisatie van het gebruik van het ERP pakket”. Deze aanpassing is gemeld in de vijfde halfjaarlijkse rapportage van 15 mei 2009. De ontvangst van deze rapportage is door verweerder bevestigd, maar er is geen reactie op deze rapportage gekomen. Appellante heeft derhalve in goed vertrouwen in de eindrapportage de gemaakte kosten als subsidiabel opgevoerd.

Appellante wijst erop dat de penvoerder niet in de gelegenheid is gesteld tijdens de bezwaarschriftprocedure haar standpunt nader toe te lichten. De hoorzitting is telefonisch alleen met appellante afgehandeld.

2.4 Het College overweegt als volgt.

In het besluit tot subsidieverlening van 28 december 2006 is vermeld dat subsidiabel zijn de door bedrijven gemaakte en betaalde kosten die betrekking hebben op het verwerven en toepassen van kennis die nieuw is voor het bedrijf en die gebaseerd zijn op de door verweerder goedgekeurde projectplannen. Niet voor subsidie komen in aanmerking investeringen in bedrijfsmiddelen. Voorts is vermeld dat de subsidie wordt verleend onder, onder meer, de voorwaarde dat het project volledig dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de door verweerder goedgekeurde ondernemingsplannen tenzij verweerder toestemming heeft gegeven voor het essentieel wijzigen of het stopzetten ervan.

Ter zitting is gebleken dat appellante, in samenspraak met verweerder, het project “ERP” uit haar oorspronkelijke innovatieplan heeft gehaald. Het besluit tot subsidieverlening van 28 december 2006 had derhalve geen betrekking op dit project.

In de vijfde voortgangsrapportage van appellante van 15 mei 2009 is onder punt 3.5 vermeld dat het project “Optimalisering ERP” nieuw is toegevoegd aan het IPC-plan omdat het gebruik van het betreffende systeem niet goed was. Voorts is vermeld dat het project “CAD/CAM” ten gunste van de optimalisering van het gebruik van het ERP-pakket is komen te vervallen. In de eindrapportage van februari 2010 is eveneens vermeld dat een nieuw project is gestart met als onderwerp de optimalisatie van het gebruik van het ERP-pakket.

Vaststaat dat verweerder geen toestemming heeft verleend voor een wijziging van het innovatieplan van appellante. Dat er van de zijde van verweerder een reactie is uitgebleven op de vijfde voortgangsrapportage van appellante staat naar het oordeel van het College niet gelijk aan het verkrijgen van deze toestemming. Dat voorts de penvoerder van het project de door appellante doorgevoerde aanpassing wel heeft goedgekeurd is in het licht van de voorwaarden waaronder de subsidie is verleend niet van belang.

Nu het project “Optimalisering ERP” geen onderdeel is van het innovatieplan van appellante zoals dat door verweerder is goedgekeurd, heeft verweerder bij de vaststelling van het subsidiebedrag de kosten die in het kader van dat project zijn gemaakt reeds daarom terecht buiten beschouwing gelaten.

Voor zover appellante heeft aangevoerd dat het opmerkelijk is dat de penvoerder niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt tijdens de (telefonische) hoorzitting toe te lichten, kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Voorts is niet gebleken dat appellante voorafgaand aan of tijdens de hoorzitting bij verweerder heeft aangegeven dat (ook) de penvoerder gehoord zou moeten worden.

2.5 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.A.J. van Lierop, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.H.W. de Planque, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2012.

w.g. W.A.J. van Lierop w.g. A. Douwes


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature