Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/1460
Uitspraakdatum: 9 mei 2012
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2008 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) (aanslagnummer [nummer]H.86) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 150.694.
1.2. Namens belanghebbende is op 5 augustus 2010 aan de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: de Raad) verzocht om afgifte van een toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) op grond van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb en telkens zoals de betreffende bepaling luidde ten tijde van belang). De Raad heeft dit verzoek op 6 september 2010 afgewezen. Daarvoor is door de Raad gebruik gemaakt van het inkomensgegeven 2008.
1.3. De raadsman van belanghebbende heeft op 8 september 2010 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing door de Raad.
1.4. Bij brief met dagtekening 14 september 2010 is door Raad aan belanghebbende medegedeeld dat het bezwaarschrift op grond van het bepaalde in artikel 21j van de AWR ter afhandeling was doorgezonden naar de belastingdienst. Een afschrift van de hiervoor in 1.2 en 1.3 genoemde stukken behoort niet tot de stukken van het geding.
1.5. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 januari 2011 beslist dat hij de aanslag IB/PV over 2008 handhaaft en dat hij het bezwaar voor zover het tevens is gericht tegen het inkomensgegeven, ook op dit punt ongegrond verklaart.
1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 9 maart 2011, ontvangen bij de rechtbank op 11 maart 2011, in één geschrift beroep ingesteld tegen de (navorderings)aanslagen IB/PV over de jaren 2005 tot en met 2008 alsmede tegen het inkomensgegeven 2008 ex artikel 21, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het beroep tegen voormelde (navorderings)aanslagen is bij de rechtbank per belastingjaar geregistreerd, te weten onder de procedurenummers 11/1563 tot en met 11/1566. Aan het onderhavige beroep tegen voormeld inkomensgegeven heeft de rechtbank eerst na de zitting een procedurenummer 12/1460 toegekend. De stukken en het verhandelde ter zitting zijn in afschrift opgenomen in het bij het onderhavige nummer behorende procesdossier.
1.7. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken, die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 11/1563 tot en met 11/1566 en 12/1460. Ter zitting is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden.
1.9. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 2 april 2012 is aan partijen medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken om mondeling uitspraak te doen en dat de rechtbank schriftelijk uitspraak zal doen op 2 mei 2012. Bij brief van 27 april 2012 is aan partijen medegedeeld dat het niet mogelijk zal zijn op voornoemde datum uitspraak te doen en dat de rechtbank heeft besloten om die termijn met een week te verlengen. Abusievelijk zijn in voornoemde brieven alleen de procedurenummers 11/1563 tot en met 11/1566 vermeld en niet het procedurenummer waaronder het onderhavige beroep thans is geregistreerd bij de rechtbank.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Met dagtekening 29 juli 2010 is aan belanghebbende een ambtshalve aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 150.694. Het verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is daarbij vastgesteld op eveneens € 150.694.
2.2. Namens belanghebbende is op 5 augustus 2010 ten behoeve van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen onder meer de inkomensvaststelling door de inspecteur over het jaar 2008 aan de Raad verzocht om afgifte van een toevoeging op grond van de Wrb. De Raad heeft dit verzoek op 6 september 2010 afgewezen. Het verzoek om toevoeging door de Raad is afgewezen op basis van het inkomensgegeven 2008. Namens belanghebbende is daartegen bij de Raad bezwaar gemaakt.
2.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 2.1 vermelde aanslag alsmede tegen het daarop vermelde inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel e, onder 1 °, van de AWR. In de uitspraken op bezwaar van 28 januari 2011 heeft de inspecteur geoordeeld, voor zover hier van belang, dat hij de aanslag IB/PV over 2008 handhaaft en dat hij dit bezwaar voor zover het tevens is gericht tegen het inkomensgegeven, ook op dat punt ongegrond verklaart.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op vraag of het in het EVRM verankerde verdedigingsrecht van belanghebbende miskend is door niet te voorzien in toevoeging van een raadsman in deze zaak dan wel of de inspecteur gehandeld heeft in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de behandeling van de bezwaarschriften niet op te schorten totdat in de ontnemingszaak ambtshalve een raadsman zal worden toegevoegd.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De inspecteur beantwoordt deze vraag in tegengestelde zin. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beslissing van de Raad. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. In artikel 21a van de AWR is het volgende bepaald:
“1. Er is een basisregistratie inkomen waarin inkomensgegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn opgenomen. Het inkomensgegeven, bedoeld in de vorige volzin, is een authentiek gegeven.
2. In de basisregistratie inkomen zijn ook bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen authentieke gegevens uit andere basisregistraties opgenomen.”
4.1.2. Ingevolge artikel 21, aanhef en onderdeel e, ten eerste van de AWR wordt onder inkomensgegeven verstaan indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
4.1.3. Ingevolge artikel 21c, eerste lid, van de AWR zijn bij de bepaling van het in 4.1. 2 bedoelde inkomensgegeven, de regels die gelden bij de heffing van de inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing.
4.1.4. In artikel 21k van de AWR is het volgende bepaald:
“1. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuist inkomensgegeven door de inspecteur ambtshalve verminderd.
2. Indien betrokkene een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Het met de belastingaanslag inkomstenbelasting samenhangende inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1 °, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht onderdeel uit te maken van die belastingaanslag. ”
4.1.5. De in 4.1.1 tot en met 4.1.4 vermelde bepalingen zijn met ingang van 1 januari 2009 in de AWR opgenomen en per die datum in werking getreden. Artikel 21a van de AWR vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot inkomensgegevens over het kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel.
4.1.6. De in 4.1.5 vermelde regels over de inwerkingtredingen volgen uit artikel VI van de Wet van 27 juni 2008 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde onroerende zaken in samenhang met het Besluit van 18 december 2008 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal artikelen van vorengenoemde wet van 27 juni 2008.
4.1.7. In de totstandskomingsgeschiedenis van vorenbedoelde regeling “Basisregistratie inkomen” is onder meer het volgende opgemerkt (MvT, Kamerstukken II 2006/07, 31 085, nr. 3, p. 11–12):
“De burger heeft de vrijheid zelf te bepalen bij welke toepassing of bekendmaking hij zijn bezwaren uit tegen het inkomen. Wel kan slechts eenmaal bezwaar worden gemaakt tegen eenzelfde inkomensgegeven. Of de uitkomst van een procedure van invloed is op eerder genomen besluiten van afnemers is afhankelijk van de sectorale regelgeving van de afnemers, met andere woorden of die regelgeving voorziet in een mogelijkheid van herziening van genomen besluiten.”
4.2. Nu aan belanghebbende over het jaar 2008 een aanslag IB/PV is opgelegd, wordt op grond van artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de AWR onder inkomensgegeven over het jaar 2008 verstaan het verzamelinkomen zoals dat bij die aanslag is vastgesteld. Door de toepassing van artikel 21c, eerste lid, van de AWR is het onderhavige inkomensgegeven reeds een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. De rechtsingang om het verzamelinkomen te betwisten, is de aanslag IB/PV over het jaar 2008. Over deze aanslag en dus over dit verzamelinkomen beslist de rechtbank in de procedure betreffende de aanslag IB/PV over het jaar 2008, bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer 11/1563. Voor het standpunt van belanghebbende dat het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1 °, een afzonderlijke voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is, is geen steun te vinden in de wet of de parlementaire geschiedenis.
4.3. De rechtbank maakt uit de processtukken op dat in de bezwaarfase de grieven van belanghebbende tegen het inkomensgegeven deel uitmaken van het bezwaar tegen de aanslag IB/PV over het jaar 2008. Het is dan ook terecht dat de uitspraak op bezwaar van de inspecteur zich beperkt tot het bezwaar van de aanslag als zodanig. De inspecteur kan gezien het voorgaande immers niet verweten worden dat hij niet tevens op het bezwaar heeft beslist voor zover het betreft het inkomensgegeven dat bij deze aanslag is bekendgemaakt. In zijn beroepschrift brengt belanghebbende evenwel tot uitdrukking dat hij zowel afzonderlijk beroep instelt tegen onder meer de aan hem opgelegde aanslag IB/PV over het jaar 2008 als tegen het inkomensgegeven 2008. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 mei 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.