Uitspraak
11/1350 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2011, 10/1807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Korpsbeheerder van de politieregio [C.] (korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 20 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Sol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sol. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Y. Kuijt.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sinds 1987 in de rang van agent werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) de politieregio [C.].
1.2. In het voorjaar van 2009 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ter uitvoering van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de ANW-uitkering die D al jarenlang ontving. Uit dit onderzoek, dat werd ingesteld door twee sociaal rechercheurs van de SVB, kwam naar voren dat appellant al omstreeks 10 jaar met D in haar woning te [woonplaats] samenwoonde als waren zij gehuwd, terwijl hij ingeschreven bleef in [B. ], al kwam hij nooit meer in de huurwoning daar. Appellant heeft blijkens processen-verbaal van 12 mei 2009 verklaard dat hij niet wist dat iemand die een ANW-uitkering ontving bij samenwoning geen recht op zo’n uitkering had en dat hij daarom de SVB niet van het samenwonen met D op de hoogte heeft gesteld.
1.3. Nadat de korpsbeheerder van het onder 1.2 bedoelde onderzoek op de hoogte was gesteld en de stukken had ontvangen, heeft hij appellant in kennis gesteld van zijn voornemen hem wegens plichtsverzuim (uitkeringsfraude) disciplinair te ontslaan. Hiertegen heeft appellant schriftelijk bedenkingen ingebracht, die de korpsbeheerder niet hebben overtuigd. Bij besluit van 27 augustus 2009 (ontslagbesluit) is appellant op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie wegens plichtsverzuim de straf van ontslag op gelegd en is bepaald dat de straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Bij besluit van 4 maart 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het ontslagbesluit (voor zover hier van belang) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit (voor zover in dit geding van belang) ongegrond verklaard.
3.1. De Raad stelt vast dat in hoger beroep ervan uit moet worden gegaan dat appellant niet (langer) betwist dat hij het hem ten laste gelegde plichtsverzuim heeft begaan. Hij houdt wel vol dat het hem onbekend was dat er in geval van samenwonen als hier aan de orde geen aanspraak bestond op een ANW-uitkering en dat de straf van ontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim.
3.2. Dit plichtsverzuim bestaat in de kern eruit dat appellant geruime tijd met D in haar woning heeft samengewoond; dat hij van die situatie geen mededeling aan de SVB heeft gedaan omdat dit gevolgen voor de uitkering zou kunnen hebben, en al die tijd de suggestie heeft gewekt in [B. ] te wonen en dat hij zich met het ontvangen door D van de
ANW-uitkering welbewust heeft verrijkt.
3.3. De Raad is van oordeel dat appellant zo niet wist dan toch ernstig vermoedde dat in het geval van samenwonen zoals dit hier het geval is, er geen aanspraak op ANW-uitkering bestaat. Appellant heeft in de ochtend van 12 mei 2009 verklaard dat hij weleens met D over de mogelijke gevolgen voor haar uitkering heeft gesproken, maar geen verdere stappen heeft gezet omdat hij voor die gevolgen, gezien zijn eigen financiële situatie, angst had. Daarnaast geldt dat hij tevens blijkens het tweede proces-verbaal van 12 mei 2009 te kennen heeft gegeven dat zijn belastingconsulent hem op een gegeven moment heeft geadviseerd een onderzoek te doen naar de gevolgen van het samenwonen, met welk advies appellant niets heeft gedaan. Dit nalaten komt voor zijn risico.
3.4. Appellant is dus nauw betrokken geweest bij de uitkeringsfraude die D heeft gepleegd. Hij is voor die fraude mede verantwoordelijk. Die verantwoordelijkheid heeft appellant genegeerd. De hoge eisen van integriteit waaraan hij als politieagent moet voldoen, heeft hij geschonden. Ook aan het korps is het gedrag van appellant niet voorbijgegaan. De straf van ontslag is dan ook niet aan het plichtsverzuim onevenredig te achten.
3.5. Dit betekent dat de korpsbeheerder bevoegd was appellant te ontslaan zoals hij heeft gedaan.
4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak kan, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2012.
(getekend) J.G. Treffers
De griffier is buiten staat te tekenen