Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/4350, 11/4351, 11/4367, 11/4536, 11/4629, 11/4763 en 11/5315
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 20 september 2012
inzake
[7 eisers en hun gemachtigden],
eisers,
tegen
de Korpsbeheerder van de Politieregio Gelderland-Zuid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 12, resp. 19 (viermaal), resp. 26 september en resp.
7 november 2011.
2. Procesverloop
Bij besluiten van 1 maart 2011 heeft verweerder eisers met onmiddellijke ingang voor een periode van maximaal drie jaar overgeplaatst van het district De Waarden, teams Nederbetuwe-Tiel en Bommelerwaard, naar teams van de districten Stad Nijmegen en Tweestromenland.
Eisers zijn bij de besluiten voor de keuze gesteld om een zienswijze in te dienen of bezwaar te maken.
Eisers hebben zowel een zienswijze ingediend als bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 5 april 2011 heeft verweerder zijn besluiten van 1 maart 2011 gehandhaafd.
Eisers hebben ook tegen laatstgenoemde besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft verweerder de plaats van tewerkstelling van eiser [eiser 2] met ingang van 11 april 2011 gewijzigd van het district Stad Nijmegen, team Zuid, in het district Stad Nijmegen, team Buren-Culemborg.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten heeft verweerder de door eisers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten is beroep ingesteld en door verweerder zijn verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 augustus 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door de hierboven vermelde gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [juridisch beleidsmedewerkers P&O], beiden juridisch beleidsmedewerker P&O, [adjunct-korpschef], adjunct-korpschef, en [adjunct-districtschef], adjunct-districtschef.
3. Overwegingen
3.1 Ingevolge artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
Zoals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 11 maart 2010, LJN: BL8511, heeft overwogen, is dit artikel niet alleen van toepassing indien sprake is van bij het individu gelegen omstandigheden, maar kan een bijzonder geval ook gelegen zijn in omstandigheden aan de zijde van de korpsbeheerder.
3.2 Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een bijzonder geval waarin het belang van de dienst de ontheffing van eisers uit hun functie vorderde. In geval van bevestigende beantwoording, is vervolgens aan de orde of het opdragen van de nieuwe functie aan eisers redelijk was in verband met hun persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
3.3 Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd.
Sinds 2008 volgt het politiekorps Gelderland-Zuid een koers onder het motto ”De Expeditie”. Hierbij wordt een centrale rol toegekend aan de ’ruggengraat’, bestaande uit de formele lijn: korpsleiding – districtsleiding – teamleiding – wijkagent. De overige brigadiers vormen de zogeheten ’ribben’. Elke medewerker van het korps vervult zijn eigen rol, ingegeven door zijn eigen verantwoordelijkheden, met een passende mate van zelfstandigheid en een gedeelde visie en organisatiecultuur. Daarbij is het noodzakelijk dat sprake is van een gedeelde cultuur en eenzelfde normbesef.
Verweerder is gebleken dat in het district De Waarden binnen de teams Neder-Betuwe en Bommelerwaard in de loop der tijd een subcultuur was ontstaan, die onvoldoende aansloot op de gedefinieerde visie en cultuur van De Expeditie. Deze subcultuur kenmerkte zich door ongewenst en ondermijnend gedrag alsmede onvoldoende transparantie en blijk van betrokkenheid, waarbij een relatief kleine groep medewerkers een bovengemiddeld grote invloed op de werkcultuur uitoefende. Daardoor stonden sommige medewerkers niet meer open voor kritiek van leidinggevenden, durfden andere medewerkers niet meer vrijuit te spreken en kwam bovendien de aansturing door de leidinggevenden steeds meer in het gedrang. Verweerder heeft daarvan voorbeelden gegeven.
Om de ontstane situatie te doorbreken, tot een cultuuromslag te komen en de ingezette organisatieontwikkeling door te kunnen zetten, is besloten tot een traject van begeleiding van teams, leidinggevenden en medewerkers. Tevens is besloten tot de tijdelijke verplaatsing van een aantal medewerkers, van wie de verwachting bestond dat, gelet op hun gedrag en rol binnen het betreffende team, er te veel belemmeringen aanwezig waren om hen voldoende in staat te achten op dat moment mee te gaan in de gewenste teamontwikkeling.
Volgens verweerder behoren eisers tot deze groep van medewerkers. Verweerder is van mening dat zij ten tijde van belang onvoldoende inzicht hebben getoond in de geldende normen, in hun rol en gedrag en de gevolgen daarvan voor de hiërarchische verhoudingen en zich onvoldoende betrokken hebben getoond bij de ontwikkeling van de organisatie en van de teams die met De Expeditie werd beoogd en dat het noodzakelijk was dat zij eerst een individueel traject zouden volgen.
Eisers hebben zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat zij zich niet aan de door verweerder gegeven voorbeelden van ongewenste houding en gedrag schuldig hebben gemaakt en zich niet in het door verweerder van hen geschetste beeld herkennen, dat zij niet op hun houding en gedrag zijn aangesproken en er geen noodzaak bestond voor hun onmiddellijke overplaatsing. Zij voelen zich daardoor gekwetst en in sociaal opzicht geschaad. Een aantal eisers heeft bovendien aangevoerd dat hun nieuwe functie, gelet op de toegenomen reistijd en/of reiskosten, niet passend is.
aanwezigheid bijzonder geval / dienstbelang
3.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat in het district De Waarden sprake was van de door hem geschetste werkcultuur. Verweerder heeft daarvan in het primaire verplaatsingsbesluit en in de overige gedingstukken, met betrekking tot elke eiser afzonderlijk, voorbeelden gegeven: het aannemen van maaltijden tegen een lagere prijs bij de Burger King, de reactie op kritiek hierop van de leiding, het schofferen van collega's en het negeren van leidinggevenden, de reactie op gedragscorrectie, het gedrag inzake een na inbeslagneming in gebruik genomen tv-toestel, alsmede de beladen sfeer bij het aantreden van de nieuwe districtschef.
Tegelijkertijd speelde, zo is ter zitting door verweerder toegelicht, een factor dat de objectieve veiligheid binnen het district De Waarden, in afwijking van de landelijke trend en van de andere districten van de politieregio Gelderland-Zuid, sterk was gedaald.
Verweerder heeft, vanuit de gedachte dat de teamchefs een sleutelpositie hadden om een verandering teweeg te brengen, begin 2009 nieuwe teamchefs van buiten het district De Waarden aangesteld, die voorheen teamchef waren van zwaardere teams. De steun die zij van de districtsleiding kregen was kennelijk ontoereikend. In het najaar van 2010 heeft verweerder een nieuwe districtschef, [districtschef], en een nieuwe adjunct-districtschef, [adjunct-districtschef], benoemd.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de teamchefs bleken stuk te lopen op de informele sfeer en de negatieve onderstroom en dat hun pas eind 2010 duidelijk werd dat de ongewenste subcultuur werd veroorzaakt en in stand gehouden door bepaalde medewerkers.
3.5 Het beeld dat voor de rechtbank uit het voorgaande rijst is dat van een onhoudbare situatie: de teamchefs waren al vervangen, de districtsleiding was vervangen en desondanks was de ongewenste werkcultuur nog steeds aanwezig en waren bovendien de objectieve veiligheidsresultaten in het district ondermaats.
Deze bijzondere omstandigheden leverden een bijzonder geval op, waarin verweerder kon oordelen dat het dienstbelang noodzaakte tot onmiddellijk ingrijpen.
keuze op eisers
3.6 Hierop heeft de korpsleiding een analyse gemaakt van de teams en hebben de teamchefs gemotiveerd aangegeven welke medewerkers de ongewenste werkcultuur in stand hielden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen medewerkers met wie een organisatie-ontwikkeling nog wel tot stand kon komen en medewerkers met wie dat naar redelijke verwachting niet kon. Voor het onderscheid golden de criteria: de verhouding met de leiding, het besef van de eigen rol en het normbesef. De medewerkers met wie een organisatieontwikkeling nog wel tot stand kon komen hebben een waarschuwing in de vorm van een beoordelingstraject gekregen, alsmede een gesprek met de districtsleiding. Het ging hier om een groep van 15 medewerkers. Eisers behoren tot een groep van 8 medewerkers die geen waarschuwing in de vorm van een beoordelingstraject hebben gekregen, omdat verweerder vond dat de werkverhoudingen te zeer verstoord waren om met hen in het betreffende team een organisatieontwikkeling door te maken.
3.7 Het beeld dat van eisers uit de stukken naar voren komt is dat zij zich dominant gedroegen, sterk voor hun eigen mening uitkwamen, zich niet zonder meer neerlegden bij beslissingen van de leidinggevenden en daar zelfs tegenin gingen. Eisers, die weliswaar volgens de over hun functioneren opgemaakte beoordelingen vakinhoudelijk goed tot uitstekend functioneerden, waren informele leiders die een negatieve invloed op de door de leiding gewenste werkcultuur uitoefenden.
Eisers hebben betwist dat zij zich aan de door verweerder gegeven voorbeelden van ongewenste houding en gedrag schuldig hebben gemaakt. De rechtbank acht echter voldoende aannemelijk gemaakt dat eisers de door verweerder beschreven houding en gedrag hebben vertoond. Verweerder heeft gesteld dat eisers op hun gedrag meermaals zijn aangesproken en eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij hiermee door verweerder op geen enkele wijze zijn geconfronteerd.
3.8 Geconcludeerd moet worden dat eisers, ieder voor zich, niet het beeld weggenomen hebben dat zij onvoldoende hebben beseft dat zij door hun houding en gedrag de door verweerder ongewenste werkcultuur en de gestelde verstoring van de werkverhoudingen in stand hielden. Op grond hiervan acht de rechtbank niet onredelijk dat verweerder, toen deze tot actie overging, eisers onderscheidde als een groep van medewerkers die uit een oogpunt van dienstbelang in aanmerking zouden worden genomen bij het treffen van maatregelen.
motivering overplaatsing
3.9 Voorop staat dat in geval kritiek bestaat op houding en gedrag van een ambtenaar in het algemeen van een bestuursorgaan verwacht mag worden dat pas tot een ingrijpende maatregel als een overplaatsing wordt overgegaan wanneer minder ingrijpende maatregelen, zoals het geven van een laatste kans, geen effect hebben gehad.
3.10 Gegeven dat in casu sprake is van dienstbelang in een bijzonder geval, is de rechtbank van oordeel dat minder ingrijpende maatregelen dan onmiddellijke overplaatsing van eisers slechts dan niet meer aan de orde zouden zijn geweest, indien aannemelijk is gemaakt dat de werkverhoudingen tussen de teamchefs en eisers zodanig verstoord waren dat herstel daarvan niet meer tot de mogelijkheden behoorde, dan wel dat het werken aan een herstel van die verhoudingen tot een onaanvaardbare verstoring of vertraging van de door verweerder gewenste teamontwikkeling zou leiden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijke situatie sprake was. Voldoende aannemelijk is dat tenietdoening van de door verweerder geschetste subcultuur en herstel van werkbare verhoudingen meebrachten dat eisers onmiddellijk zouden worden verplaatst, aangezien anders de begeleiding van de overige medewerkers en de gewenste teamontwikkeling teveel belemmerd zouden worden.
De maatregel van overplaatsing is daarmee voldoende draagkrachtig gemotiveerd.
3.11 Wat betreft de functies waarin eisers zijn geplaatst, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van passende functies, mede gelet op de hoge kilometervergoeding en de geldelijke vergoeding ter hoogte van de overwerkvergoeding voor de tijd waarmee de totale reistijd voor woon- werkverkeer per dag per enkele reis de 45 minuten overschrijdt.
3.12 Gelet op het voorgaande moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 20 september 2012.