Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen recht meer op ziekengeld ingevolge de Ziektewet. Ondanks de vastgestelde beperkingen, posttraumatische stressklachten en depressieve klachten en een lage draagkracht, wordt appellante in staat geacht haar werkzaamheden als groepsleider te verrichten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het een in- en doorstroombaan betrof en appellante haar werkzaamheden in nabijheid en onder verantwoordelijkheid van een gediplomeerd leidster verrichtte. Van belang is slechts of sprake is van beperkingen als gevolg van medisch vast te stellen gevolgen van ziekte of gebreken.

Uitspraak



10/5042 ZW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 augustus 2010, 09/7062 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.]

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak 19 september 2012.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H. Samama, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Samama. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 17 juli 2008 uitgevallen voor haar werk als groepshulp bij de Stichting Centrale voor kinderopvang (werkgever) voor 20 uur per week. Het dienstverband tussen appellante en werkgever is per 1 april 2009 geëindigd. Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van 17 augustus 2009 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 18 september 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 augustus 2009 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen zich ervan bewust te zijn dat appellante beperkingen heeft, maar dat deze beperkingen niet dermate ernstig zijn dat zij in de weg staan aan het verrichten van arbeid. De klachten van appellante vloeien met name voort uit spanningsklachten ten gevolge van relatieproblemen, waarvoor de ZW zich niet leent, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Uit de onderzoeken zijn volgens de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel over de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank komt tot de conclusie dat appellante met ingang van 17 augustus 2009 in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten.

3. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte geen geloof heeft gehecht aan haar mededeling dat zij zich weliswaar pas op 17 juli 2008 officieel heeft ziekgemeld, maar dat zij voor die tijd al regelmatig niet in staat was haar werk te doen. Appellante heeft erop gewezen dat het niet ondenkbaar is dat na de start van een behandeling, in haar geval in mei 2007, er in begin zoveel loskomt dat men zich steeds slechter gaat voelen hetgeen bij appellante heeft geresulteerd in de ziekmelding per 17 juli 2008. Ten onrechte heeft de rechtbank niet willen begrijpen dat appellante haar eigen werk, als zij zich goed voelt, niet als zwaar heeft ervaren. Appellante is tot slot van mening dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, aangezien de verzekeringsartsen geen rekening hebben gehouden met de geringe draagkracht van appellante, die zij wel hebben geconstateerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin dient te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.

4.2. Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. Hierbij is van belang dat de bezwaarverzekeringsarts appellante psychisch heeft onderzocht en daarbij de beschikking had over de informatie van de psycholoog Hoge van PsyQ van 20 juli 2009, waaruit blijkt dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis Hoofd, een depressie, herhaald, gedeeltelijk in remissie en PTSS gedeeltelijk in remissie. Bij zijn eigen onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts geen duidelijke afwijkingen kunnen constateren, maar hij concludeert wel dat sprake is van enkele posttraumatische stressklachten en depressieve klachten. Deze zijn volgens hem echter niet ernstig. Bij appellante zijn beperkingen vastgesteld ten aanzien van blootstelling aan veel stress en/of spanning. De bezwaarverzekeringsarts heeft bovendien vastgesteld dat de draagkracht van appellante aan de lage kant is. Dit beeld past bij de door appellante overgelegde informatie van psycholoog Hoge. Ondanks deze beperkingen wordt appellante in staat geacht haar werkzaamheden als groepsleider te verrichten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het een in- en doorstroombaan betrof en appellante haar werkzaamheden in nabijheid en onder verantwoordelijkheid van een gediplomeerd leidster verrichtte.

4.3. Appellante heeft ter zitting met juistheid betoogd dat de overweging van de rechtbank dat met de klachten die het gevolg zijn van relatieproblemen bij de beoordeling van de vraag of appellante geschikt is voor haar arbeid geen rekening kan worden gehouden, niet kan worden gevolgd. Van belang is slechts of sprake is van beperkingen als gevolg van medisch vast te stellen gevolgen van ziekte of gebreken. Daarvan is in het geval van appellante sprake. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt ook dat rekening is gehouden met de beperkingen ten gevolge van de psychische situatie van appellante. De juistheid van haar stelling leidt dan ook niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.

4.4. Appellante heeft bezwaren geuit tegen de redenering van de bezwaarverzekeringsarts dat de aanleiding voor de toename van de klachten zich ruim een jaar vóór de ziekmelding heeft voorgedaan en appellante op het moment van ziekmelding al 14 maanden onder behandeling van PsyQ stond en dat - nu zij ruim een jaar heeft kunnen doorwerken met klachten - niet valt in te zien waarom dit op 17 augustus 2009 niet meer zou kunnen. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij al voor 17 juli 2008 regelmatig niet in staat was haar werkzaamheden te verrichten, maar dat zij zich pas op 17 juli 2008 officieel heeft ziekgemeld, omdat zij haar werk heeft kunnen volhouden met behulp van collega’s en het veel nemen van vrije dagen. Nog los van het feit dat appellante dit standpunt niet heeft onderbouwd, kan, ook als appellante hierin zou worden gevolgd, hierin geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat appellante per 17 augustus 2009 niet meer geschikt zou zijn te achten voor haar arbeid. Uit de informatie van de psycholoog Hoge blijkt immers dat appellante sinds mei 2007 in behandeling is bij PsyQ en dat de depressieve en traumagerelateerde klachten zijn verminderd. Op het moment van de hersteldmelding was dus geen sprake (meer) van een verslechtering van de psychische situatie van appellante, maar juist van een verbetering. Dit aspect is bij de besluitvorming betrokken. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.

4.5. Uit het vorenstaande volgt dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellante met ingang van 17 april 2009 geschikt moet worden geacht voor haar werk als groepsleider. Voor een benoeming van een onafhankelijk deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding.

4.6. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) Z. Karekezi

GdJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature