Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige kamer
zaaknr.: 132610/FA RK 12-517
beschikking d.d. 31 juli 2012
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,
gevestigd te 9726 AD Groningen, Cascadeplein 6,
v e r z o e k e r,
hierna te noemen de Raad,
en
mevrouw A., hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. U. Rademacher (Duitsland),
advocaat mr. L.S. Slinkman.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de vader van [B.];
- de pleegouders;
- Bureau Jeugdzorg Groningen (bjz);
- William Schrikker Jeugdbescherming Amsterdam (WSG).
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 9 maart 2012 een verzoekschrift met bijlagen d.d. 7 maart 2012 ingediend, waarin wordt verzocht om bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder gedwongen te ontheffen van het gezag over het minderjarige kind [[B.]].
Ter griffie is op 4 juni 2012 een faxbericht ontvangen van de toenmalige advocaat van de moeder, mr. F. Gosselaar.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 5 juni 2012.
Verschenen en gehoord zijn:
- de heer J. Zijlstra namens de Raad;
- de moeder van de minderjarige en haar advocaat mr. U. Rademacher uit Duitsland;
- de pleegvader, bijgestaan door de tolk in de Duitse taal mevrouw M.A. Evenhuis, (nummer 1305);
- de heer W. van Engelen namens WSG.
RECHTSOVERWEGINGEN
vaststaande feiten
De moeder heeft een relatie gehad met de heer D. Uit die relatie is het thans nog minderjarige kind B. geboren. De moeder heeft het ouderlijke gezag over [[B.]]. B. is door het Jugendamt in Duitsland op 27 mei 2007 uit huis geplaatst in het huidige pleeggezin in Duitsland. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Assen d.d. 16 april 2008 is [[B.]] onder toezicht gesteld, met benoeming van bjz tot gezinsvoogd. Tevens is machtiging verleend tot de uithuisplaatsing van B..De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervolgens steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningen d.d. 27 maart 2012 tot 30 maart 2013.
standpunt van de Raad
Ontheffing van het ouderlijke gezag van de moeder kan bijdragen aan een positieve ontwikkeling van [[B.]]. B. woont vanaf mei 2007 bij de pleegouders. De plaatsing was vanaf het begin perspectief biedend. In 2007 heeft het Jugendamt bij de rechtbank in Papenburg een verzoek ingediend om met de voogdij over B. te worden belast.
De rechtbank heeft hierna de voorlopige voogdij over [[B.]] aan het Jugendamt toegekend en heeft - voordat er zou worden beslist over de ontheffing - een psychologisch onderzoek van de moeder gelast. Uit dat onderzoek bleek dat de moeder niet in staat was om zelfstandig voor [[B.]] te zorgen en dat hulpverlening ontoereikend zou zijn om haar beperkingen te compenseren. Geadviseerd werd om het Jugendamt met de voogdij over [[B.]] te belasten.
Voordat de rechtbank kon beslissen is de moeder weer in Nederland gaan wonen. De zaak is vervolgens overgedragen aan de rechtbank Assen.
Binnen de ondertoezichtstelling zijn verschillende onderzoeken verricht om meer inzicht in de pedagogische capaciteiten van de moeder te krijgen. Het algemene beeld daarbij is dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [[B.]] op zich te nemen.
Het is in het belang van [[B.]] dat de moeder wordt ontheven van het ouderlijke gezag over hem. [[B.]] is gehecht in het pleeggezin en hij ontwikkelt zich daar voorspoedig.
Het perspectief van [[B.]] ligt bij de pleegouders. Door de ontheffing kan duidelijkheid worden gecreëerd voor alle betrokkenen, met name voor [[B.]] zelf.
Een mogelijk negatief effect van de ontheffing zou kunnen zijn dat de relatie tussen de moeder en de pleegouders (in eerste instantie) verder vertroebeld raakt, hetgeen ten koste kan gaan van het contact tussen [[B.]] en de moeder. Het is in het belang van [[B.]] dat zowel de voogd, de moeder als de pleegouders ervoor waken dat de onderlinge wrijvingen de band tussen [[B.]] en de moeder doet verslechteren. In het algemeen is contact tussen kinderen en hun biologische ouders belangrijk voor de verdere ontwikkeling van een kind.
Het is mede een verantwoordelijkheid van de moeder dat zij de vader een plek geeft in het leven van [[B.]]. De voogd zal dit als aandachtspunt moeten blijven houden.
aanvullend standpunt van de Raad ter zitting
In 2007 wilde het Jugendamt in Duitsland al de ontheffing van het gezag van de vrouw bewerkstelligen. Dat is toen niet gelukt omdat de moeder naar Nederland verhuisde.
Sinds 2007 zijn er erg veel gerechtelijke procedures gevoerd. Alle in Nederland verrichte onderzoeken en de daarop gevolgde uitspraken gaan in de richting van ontheffing van de moeder van het ouderlijke gezag en voortzetting van het verblijf van [[B.]] in het pleeggezin. Door de niet aflatende strijd van de moeder is de situatie voor [[B.]] steeds moeilijker geworden. Het is in het belang van [[B.]] dat er nu zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over zijn definitieve verblijfplaats. Hij vraagt daar zelf ook om.
In het beginstadium van het onderzoek van de Raad heeft er een overdracht van behandelend Raadsonderzoeker mevrouw Buter naar de heer Sikkema plaatsgevonden, omdat laatstgenoemde goede contacten in Duitsland had en ook de Duitse taal machtig was.
De moeder is alle gelegenheid geboden om te laten zien dat zij over voldoende opvoedkundige kwaliteiten beschikte. [[B.]] houdt van zijn moeder. Het is in het belang van [[B.]], die volledig in het pleeggezin is gehecht, dat de moeder eindelijk accepteert dat er voor haar alleen een rol is weggelegd als ouder op afstand. De moeder moet zich ook realiseren dat het contact met [[B.]] slechts moeizamer zal gaan verlopen wanneer zij haar strijd zal voortzetten. Van uitbreiding van het contact kan in dat geval geen sprake zijn.
Het is van groot belang voor [[B.]] dat hij ook in contact komt met zijn vader. Deze is tot nu toe nooit in beeld geweest.
standpunt van de moeder
De Nederlandse rechter is niet bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Volgens artikel 8 van de EG-Verordening van 27 november 2003, PbEU L 338 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van EG-Verordening
nr. 1347/2000 (verder te noemen de Brussel IIbis-verordening) komt die bevoegdheid toe aan de rechtbank van de lidstaat waar het kind zijn verblijfplaats heeft en dat is in casu Duitsland. Meer specifiek is niet de rechtbank Groningen maar het Amtsgericht Meppen bevoegd.
Volgens vaste rechtspraak moet genoemde verordening autonoom worden uitgelegd.
De in artikel 12 lid 3 van de verordening omschreven mogelijkheden zijn hier niet van toepassing, alleen al omdat de onderhavige procedure niet door de ouders is aangespannen en deze bovendien losstaat van een echtscheidingsprocedure of een procedure tot scheiding van tafel en bed. Het door de Raad ingediende ontheffingsverzoek is min of meer een aanhangsel van het in 2007 ingediende verzoek door het Jugendamt. Het Jugendamt heeft dat verzoek toen niet doen volgen door een bodemprocedure tot ontheffing van het gezag van de vrouw.
De bodemprocedure moet in Duitsland worden gevoerd. Het is ook in het belang van [[B.]] dat in Duitsland verder wordt geprocedeerd. [[B.]] heeft het grootste deel van zijn leven in Duitsland gewoond en hij spreekt alleen maar de Duitse taal. De diverse in Nederland verrichte onderzoeken kunnen in Duitsland worden gebruikt. Het Jugendamt kan ook beoordelen of, en zo ja, welke hulp er moet worden geboden.
Het is vanaf het begin de intentie van de diverse instellingen geweest dat de vrouw van het gezag zou worden ontheven en dat [[B.]] verder door het pleeggezin zou worden verzorgd en opgevoed. Het lijkt er sterk op dat wordt toegewerkt naar adoptie door de pleegouders.
De moeder verzet zich nu al jarenlang tegen de beoogde ontheffing.
Uit het rapport van de Raad blijkt niet dat de moeder ongeschikt en/of onmachtig is om het gezag over [[B.]] uit te oefenen. In de rapportage staan veel onjuistheden.
De moeder heeft vanaf zijn geboorte een goede verstandhouding met [[B.]] gehad en hun onderling contact is altijd goed geweest. De moeder heeft nooit een eerlijke kans gekregen om te laten zien dat zij zelf voor [[B.]] kan zorgen. De huidige situatie van de moeder verschilt volledig van die in 2007. Het gaat al geruime tijd goed met haar. [[B.]] heeft zijn echte moeder nodig. Hij heeft ook altijd de hoop gehad weer bij haar te kunnen gaan wonen.
Er moet een onafhankelijke beoordeling plaatsvinden door mensen, die niet op enigerlei wijze zijn verbonden met de WSG en/of de Raad.
Door de voortdurende kinderbeschermingsmaatregelen wordt [[B.]] van de moeder vervreemd. Ook de beperkte vorm van contact (slechts één keer in de zes weken anderhalf uur) draagt daar toe bij. Dat contact moet zo spoedig mogelijk worden uitgebreid.[[B.]] moet de Nederlandse taal leren.
De moeder heeft al tweeënhalf/drie jaar geen contact meer gehad met de biologische vader van [[B.]].
standpunt van de pleegouders
Het gaat heel goed met [[B.]]. Hij is volledig in het gezin van de pleegouders geïntegreerd. [[B.]] heeft één keer per maand anderhalf uur contact met de moeder. Dat contact moet absoluut begeleid worden. Door de houding van de moeder zou het anders niet goed verlopen. De moeder probeert namelijk iedere keer opnieuw dezelfde discussies te voeren.
De moeder heeft ook één keer per week telefonisch contact met [[B.]], maar dat wordt steeds moeilijker voor [[B.]] omdat hij de Nederlandse taal niet beheerst en de moeder vrijwel alleen nog Nederlands spreekt.
Ruim een jaar geleden is het pleeggezin uitgebreid met een tweede pleegkind.[[B.]] en dat pleegkind vormen twee handen op één buik. Zij zien elkaar als broers. [[B.]] weet dat zij beiden pleegkinderen zijn. [[B.]] weet niets van zijn biologische vader. Hij is nu wel zo ver dat hij een foto van zijn vader wil hebben.
Het was en is niet de bedoeling van de pleegouders om [[B.]] te gaan adopteren, anders hadden zij ook niet steeds het contact tussen [[B.]] en de moeder gestimuleerd.
standspunt van de WSG
Het Jugendamt heeft in Duitsland in 2007 toegewerkt naar de ontheffing van het gezag van de moeder. Het Amtsgericht heeft uiteindelijk geen beslissing kunnen nemen omdat de vrouw in Nederland ging wonen. Zowel de rechtbank Assen als het Gerechtshof Leeuwarden hebben zich steeds bevoegd geacht om de aanhangig gemaakte zaken - ook gelet op de Europese regelgeving - te beoordelen. Deze regelgeving moet overigens ondergeschikt zijn aan het grotere belang van [[B.]] bij duidelijkheid over zijn verdere leef- en woonsituatie.
[[B.]] is heel goed gehecht in het pleeggezin. Hij ontwikkelt zich daar erg goed en het is in zijn belang dat hij verder in het gezin kan opgroeien. [[B.]] geeft zelf ook duidelijk aan dat graag te willen. Wanneer [[B.]] uit het pleeggezin zou worden gehaald zou hem dat veel schade berokkenen.
De bestaande (begeleide) omgangsregeling is op dit moment het meest haalbare.
[[B.]] kan het net anderhalf uur volhouden met de moeder.
Het Jugendamt is weer in beeld gekomen om goed toezicht te houden. [[B.]] kan de gelegenheid worden geboden om de Nederlandse taal te leren.
beoordeling
de rechtsmacht
Volgens artikel 8 lid 1 van de Brussel IIbis-verordening zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. In lid 2. is opgenomen dat het onder 1. bepaalde geldt onder voorbehoud van de artikelen 9, 10 en 12.
In artikel 12 lid 1 van genoemde Verordening wordt de bevoegdheid omschreven ter zake een verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, voor elke met dit verzoek samenhangende kwestie inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Op grond van artikel 12 lid 3 van de Verordening zijn de gerechten van een lidstaat ook in andere procedures dan die welke in lid 1 van dat artikel worden bedoeld bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind en wel indien:
a. het kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat het kind onderdaan van die lidstaat is en
b. hun bevoegdheid op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze is aanvaard door alle partijen bij de procedure en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
De Nederlandse rechter zou, gelet op het bepaalde onder sub b. zonder meer rechtsmacht toekomen, ware het niet dat de moeder zich hier uitdrukkelijk tegen heeft verzet.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Voldoende aannemelijk is geworden dat het Jugendamt in Papenburg reeds in 2007 wilde bewerkstelligen dat de moeder zou worden ontheven van het gezag over [[B.]], maar dat deze kinderbeschermingsmaatregel niet is uitgesproken omdat de moeder zich plotseling in Nederland ging vestigen.
Het heeft er alle schijn van dat de moeder destijds uit Duitsland is vertrokken om te voorkomen dat de procedure en de gegeven adviezen na het toen reeds verrichte onderzoek zou leiden tot beëindiging van haar gezag over [[B.]]. Wat daarvan verder ook zij, er zijn vervolgens in Nederland vele gerechtelijke procedures gevoerd, die na verricht onderzoek tot uitspraken hebben geleid. In al deze procedures heeft de moeder steeds de rechtsmacht van de betrokken gerechten (rechtbank en gerechtshof) aanvaard en heeft zij overigens ook tegen de onderzoek verrichtende instanties nooit bezwaar gemaakt.
Thans is de moeder voor het eerst van mening dat deze rechtsmacht in het onderhavige verzoek niet aanwezig is en dat de zaak in Duitsland dient te worden behandeld.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen ter zitting namens de moeder is verklaard vast dat haar bezwaar tegen behandeling door een Nederlandse rechter slechts is gebaseerd op formele gronden. Dit lijkt, ook gelet op de (eerdere) proceshouding van de moeder, enkel te zijn ingegeven om een onwelgevallige beslissing te voorkomen en dient ook geen ander belang, nu niet is gesteld of gebleken dat nader onderzoek noodzakelijk is of dat er in Duitsland meer c.q. andere mogelijkheden voorhanden zijn. In ieder geval staat, gelet ook op de in Nederland verrichte onderzoeken en uitgebrachte rapportages en op de uitspraken van de verschillende gerechten, vast dat het zeker niet in het belang is van [[B.]] dat de ontheffingsprocedure in Duitsland zou moeten worden gevoerd.
[[B.]] wordt door de aanhoudende strijd van de moeder al vijf jaar lang geconfronteerd met allerlei onderzoeken en gerechtelijke procedures. Hij heeft nu dringend behoefte aan rust en zekerheid. De rechtbank concludeert dat er derhalve sprake is van misbruik van recht door het verzet van de moeder tegen de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank acht zich derhalve bevoegd en zal het beroep van de vrouw niet honoreren.
de ontheffing
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank een ouder ontheffen van het ouderlijke gezag over zijn/haar kind, indien hij/zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet. Volgens het bepaalde in artikel 1:268, eerste lid, BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich hiertegen verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer er sprake is van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel. In de ze zaak is alleen het bepaalde onder a. van belang.
Dat houdt in dat een ontheffing ondanks, zoals in dezen het geval, verzet van de ouder, uitgesproken kan worden indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
Vaststaat dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [[B.]] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen.
Voornoemde maatregelen zijn in beginsel van tijdelijke aard en moeten zijn gericht op (het werken aan) een terugkeer van het kind naar de moeder.
Uit de duur van de maatregelen, de inhoud van de overgelegde stukken en gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de moeder onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [[B.]] te vervullen.
De geboden hulp in het vrijwillige kader en in het kader van de ondertoezichtstelling hebben onvoldoende effect gesorteerd.
Door meerdere kinderrechters van deze rechtbank zijn onderzoeken gelast naar de pedagogische (on-) mogelijkheden van de moeder. De uitkomst van die onderzoeken is steevast geweest dat de moeder niet over de vereiste vaardigheden beschikt om op verantwoorde wijze de verzorging en opvoeding van [[B.]] op zich te nemen.
Niet aannemelijk is dat een nieuw onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder tot een ander oordeel zal leiden. Er is ook geen enkele aanleiding aan de bestaande onderzoeksresultaten te twijfelen. In dit verband wordt overwogen dat het niet alleen gaat om de huidige pedagogische vaardigheden van de moeder. [[B.]] moet ook worden gevrijwaard van de onzekerheid die hem al jarenlang achtervolgt.
Hij heeft zich heel positief in het pleeggezin ontwikkeld, voelt zich er veilig en is ook volledig in het gezin gehecht. Het perspectief van [[B.]] ligt in het pleeggezin.
Van een terugplaatsing naar de moeder kan absoluut geen sprake zijn. De moeder dient zich in het belang van haar zoon te realiseren dat hij erbij is gebaat dat zij accepteert dat [[B.]] verder opgroeit in het pleeggezin. De moeder moet haar rol als ouder op afstand aanvaarden en zich op een positieve wijze gaan inzetten, mede opdat de omgangsregeling kan worden gecontinueerd c.q. uitgebreid.
De moeder heeft gesteld dat er vanaf het begin sprake is geweest van vooringenomenheid bij de betrokken instanties en dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te bewijzen in staat te zijn om de verzorging en opvoeding van [[B.]] op zich te nemen.
Van de door de moeder veronderstelde partijdigheid van betrokken instanties zoals de WSG en de Raad is de rechtbank op geen enkele wijze gebleken. Uit de inhoud van de uitgebrachte rapportages en uit hetgeen ter zitting is verklaard blijkt van een adequate behandeling. Kenmerkend daarbij is onder andere de zorgvuldigheid die is betracht bij de wisseling van de aanvankelijk aangewezen onderzoeker van de Raad, omdat diens opvolger betere contacten in Duitsland met het Jugendamt had en ook de Duitse taal machtig was.
Nu de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van [[B.]] dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig wordt bedreigd, af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over [[B.]] te behouden niet opweegt tegen het belang van [[B.]] bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in zijn leven en dat zij dient te worden ontheven van het gezag over [[B.]].
De ontheffing van de moeder heeft tot gevolg dat een gezagsvoorziening over [[B.]] komt te ontbreken. De rechtbank dient daarom op grond van artikel 1:275 eerste lid BW een voogd te benoemen. De voogdij wordt opgedragen aan bjz Groningen, waarbij de uitvoering geschiedt door de William Schrikker Jeugdbescherming Amsterdam. Bjz heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. De WSG dient de omgang tussen de moeder en [[B.]] te blijven coördineren en kan - indien nodig - een buffer zijn tussen de moeder en de pleegouders. De rechtbank stelt vast dat de pleegouders altijd het belang van contact van [[B.]] met zijn moeder hebben onderkend. Ondanks de (grote) problemen die zich daarbij hebben voorgedaan is dat contact ook steeds gerealiseerd. De bereidheid om mee te blijven werken aan het contact is onverkort aanwezig bij de pleegouders en de betrokken instanties. Nergens is uit gebleken dat het de bedoeling is om de moeder volledig uit het leven van [[B.]] te bannen.
Ook dient de WSG de moeder verder te begeleiden in het acceptatieproces en haar de hulp en ondersteuning te geven die zij nodig heeft bij het zijn van een ouder op afstand.
Voorts moet er naar worden gestreefd dat [[B.]] de Nederlandse taal gaat beheersen, zodat hij op een goede wijze met zijn moeder kan blijven communiceren. Ook moet worden geprobeerd om zijn vader een wenselijke plek in het leven van [[B.]] te geven, waarbij het belang van [[B.]] dient te prevaleren.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkel grond voor veroordeling van de Raad in de kosten van deze procedure zoals door de vrouw is verzocht. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
ontheft de moeder van het ouderlijke gezag over het minderjarige kind B.;
benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige Bureau Jeugdzorg Groningen,
postbus 1203, 9701 BE Groningen, waarbij de uitvoering geschiedt door de William Schrikker Jeugdbescherming Amsterdam, postbus 12685, 1100 AR Amsterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman, M.J.B. Holsink en D.W.J. Vinkes en uitgesproken door mr. Holsink ter openbare terechtzitting van dinsdag 31 juli 2012, in tegenwoordigheid van G.D. Kuilman, griffier.