Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/647
uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
het College van burgemeester en wethouders van Harderwijk, eiser,
gemachtigde: mr. A.A. de Groot, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2011 heeft verweerder een bedrag van € 840.987,-- teruggevorderd van eiser. Bij brief van 1 juni 2011 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is bij het besluit van 11 oktober 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 21 november 2011 beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 26 juni 2012 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Boudewijn en C. Klaassen, bijgestaan door mr. De Groot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P.M. Schenkels en M. Bochallati.
Overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat, ingevolge het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank Zutphen bevoegd is om dit beroep te behandelen.
Artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen bepaalt dat de Raad voor de Rechtspraak op het verzoek van het bestuur van een rechtbank, bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit of aan gespecialiseerde zittingscapaciteit in het arrondissement waarvan de rechtbank bevoegd is, tijdelijk een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het arrondissement kan aanwijzen. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt bij het Aanwijzingsbesluit bestuursrecht Oost-Nederland (St.crt. 2012, nr. 6079), hierna te noemen het Aanwijzings¬besluit. Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder d, van het Aanwijzings ¬besluit is Zwolle aangewezen als nevenzittingsplaats van de rechtbanken Almelo, Arnhem en Zutphen.
Op 1 januari 2009 is de Wet participatiebudget in werking getreden. Met de inwerking¬treding van deze wet is een nieuwe uitvoeringssystematiek geïntroduceerd. Met ingang van dit begrotingsjaar worden budgetten die van rijkswege worden toegekend voor de uitvoering van de Wet participatiebudget in het kader van medebewind toegekend aan gemeenten. Gemeenten zorgen er vervolgens voor dat de gelden worden besteed voor participatie¬voorzieningen, als bedoeld in deze wet.
Bij het indienen van de jaarrekening over het begrotingsjaar 2009, met de daarbij behorende bijlagen, door de gemeente Harderwijk, is een deel van de gelden die in dat jaar besteed zijn voor participatievoorzieningen abusievelijk niet opgenomen. In de SiSa-bijlage bij de jaarrekening zijn alleen de uitgaven ten behoeve van de Gemeenschappelijke Regeling (hierna: GR) Sociale Dienst Veluwerand opgevoerd. Andere kosten die gemaakt zijn voor participatievoorzieningen, waaronder de kosten van educatie bij de Regionale Opleidingencentra, ten bedrage van € 645.701,--, zijn abusievelijk niet in de SiSa-bijlage vermeld. Uitgaande van de uitgaven zoals vermeld in de SiSa-bijlage heeft verweerder een bedrag van € 840.987,-- teruggevorderd van eiser.
Eiser stelt zich op het standpunt dat rekening had moeten worden gehouden met de kosten die zijn gemaakt voor andere participatievoorzieningen dan alleen de uitgaven ten behoeve van de GR Sociale Dienst Veluwerand. Het hele budget dat voor 2009 was toegekend is daadwerkelijk besteed aan het realiseren van participatievoorzieningen. Op de (algemene) jaarrekening van de gemeente Harderwijk zijn deze uitgaven wel vermeld. De gelden die hiermee gemoeid waren, hadden niet mogen worden teruggevorderd. De terugvordering van het gehele bedrag van € 840.987,-- betekent een onevenredige grote financiële last voor de gemeente. Als al teruggevorderd mag worden, dan is volledige terugvordering daarom niet evenredig.
Verweerder heeft geweigerd om alsnog rekening te houden met de niet in de SiSa-bijlage vermelde kosten voor participatievoorzieningen, die verweerder heeft gemaakt. De gegevens met betrekking tot alle in het kader van de Wet participatiebudget gemaakte kosten hadden tegelijk met het indienen van de jaarrekening over het begrotingsjaar 2009 in de SiSa-bijlage moeten worden verschaft. Verweerder mocht afgaan op de gegevens zoals vermeld in de SiSa-bijlage.
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk kader voor de beoordeling van deze zaak als volgt is.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet participatiebudget bepaalt dat Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het college een uitkering verstrekt ten behoeve van de kosten van participatievoorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, voor de doelgroep alsmede voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de ze wet.
Artikel 4, eerste lid, van de Wet participatiebudget bepaalt dat het college verantwoording aflegt aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financi ële-verhoudingswet (hierna: Fvw).
Artikel 17a, eerste lid, van de Fvw bepaalt, voor zover hier van belang, dat gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van:
a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 202, eerste lid, van de Provinciewet , onderscheidenlijk artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet , en
b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 217, derde en vierde lid, van de Provinciewet , onderscheidenlijk artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet .
Artikel 17a, vierde lid, van de Fvw bepaalt dat Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de informatie betreffende de specifieke uitkeringen onverwijld ter kennis brengt van Onze Ministers en de bestuursorganen wie het aangaat.
Artikel 4, tweede lid, van de Wet participatiebudget bepaalt dat, indien uit de verantwoor ¬dingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Fvw , blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig of onrechtmatig is besteed, de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt teruggevorderd. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college.
Artikel 4, vierde lid, van de Wet participatiebudget bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de terugvordering, bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede over de verdeling van de teruggevorderde gelden. Daarbij kan worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd. De tweede zin is niet van toepassing op het deel van de uitkering dat in strijd met artikel 14 niet is besteed bij een regionaal opleidingencentrum.
Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet participatiebudget , is niet vastgesteld.
Niet ter discussie staat dat artikel 17a, eerste en vierde lid van de Fvw , zo wordt toegepast dat uitsluitend de SiSa-bijlage wordt doorgezonden aan verweerder. Derhalve was eiser op grond van bovenvermelde wettelijke bepalingen verplicht om uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar in de SiSa-bijlage bij de jaarrekening financieel verantwoording af te leggen over de uitvoering van de Wet participatiebudget.
De rechtbank overweegt dat het aanleveren van de juiste gegevens met betrekking tot de financiële verantwoording van de uitvoering van deze wet de eigen verantwoordelijkheid van een gemeente is. Verweerder mag in beginsel afgaan op de gegevens die een gemeente in de SiSa-bijlage heeft aangeleverd. Eventuele onjuistheden in de aangeleverde gegevens komen, behoudens in het geval dat deze onjuistheden evident zijn, voor risico van de gemeente die de gegevens heeft aangeleverd. In dit verband acht de rechtbank van belang dat verweerder, ingevolge het bepaalde in artikel 17a, vierde lid, van de Fvw , enkel de beschikking krijgt over de informatie betreffende de specifieke uitkeringen, waaronder de in de SiSa-bijlage verschafte informatie over de besteding van de op grond van de Wet participatiebudget aan een gemeente verstrekte gelden. Verweerder heeft geen inzage in de jaarrekening van de gemeente als zodanig.
Naar het oordeel van de rechtbank was de onjuistheid van de aangeleverde gegevens in het geval van eiser niet zodanig evident, dat dit voor verweerder aanleiding had moeten vormen om navraag te doen bij eiser. Er was, anders dan in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2011 (LJN:BU512), waar eiser zich op heeft beroepen, in dit geval niet slechts sprake van een verkeerde rubricering van de aangeleverde gegevens, maar van het niet vermelden van een deel van de feitelijk door eiser gemaakte kosten. Verweerder hoefde er redelijkerwijs geen rekening mee te houden dat eiser nog andere kosten had gemaakt voor het realiseren van participatievoorzieningen, dan de kosten zoals vermeld in de SiSa-bijlage. In dit verband is van belang dat de SiSa-bijlage was voorzien van een accountantsverklaring, op grond waarvan mocht worden aangenomen dat de aangeleverde gegevens juist waren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb niet volgt dat verweerder in bezwaar alsnog de gelegenheid diende te verschaffen aan eiser om volledige gegevens over de in 2009 gerealiseerde participatievoorzieningen te verschaffen. Op grond van het bepaalde in de Wet participatiebudget en in de Fvw was eiser gehouden om deze gegevens uiterlijk op 15 juli 2010 in de SiSa-bijlage aan te leveren. Indien deze gegevens ook later nog, naar aanleiding van een besluit tot terugvordering van verweerder, zouden kunnen worden aangeleverd, zou hiermee het bepaalde in artikel 17a, eerste lid, van de Fvw illusoir worden, wat niet de bedoeling kan zijn geweest van de wetgever.
Uit het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wet participatiebudget volgt dat niet of onrechtmatig bestede gelden door verweerder worden teruggevorderd. Deze bepaling is imperatief geformuleerd en laat geen ruimte voor een belangenafweging.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet participatiebudget , met regels over de terugvordering van gelden, waarbij tevens kan worden bepaald dat en onder welke omstandigheden de terugvordering kan worden gematigd, is nooit tot stand gekomen.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen ruimte bestond om de terugvordering, gelet op de financiële situatie van de gemeente en gelet op het feit dat wel degelijk voorzieningen zijn gerealiseerd, te matigen.
Hetgeen overigens is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter,
mr. A. Oosterveld en mr. A.P.W. Esmeijer, rechters, en door de voorzitter en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep