Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 12 / 770 AW V1 V
Uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[verzoeker],
wonende te Almelo, verzoeker,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo,
gevestigd te Almelo, verweerder.
gemachtigde: B.J. Boiten
Procesverloop
Bij besluit verzonden op 18 juli 2012 heeft verweerder aan verzoeker de disciplinaire sanctie opgelegd van ongevraagd ontslag met ingang van 20 juli 2012.
Bij bezwaarschrift van 7 augustus 2012 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift ontvangen op 8 augustus 2012 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende, kort samengevat, schorsing van het besluit van 18 november 2011 tot buitengewoon verlof en ontzegging van de toegang tot gemeentelijke gebouwen, schorsing van het ontslagbesluit van 17 juli 2012, hervatting met onmiddellijke ingang van de werkzaamheden, het mogelijk maken van de terugkeer van verzoeker en overlegging van een compleet en ongecensureerd rapport van Hoffman.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 augustus 2012, waar verzoeker is verschenen, vertegenwoordigd door mr. D.F. Briedé. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer [vertegenwoordiger], gemeentesecretaris, vergezeld door gemachtigde B.J. Boiten.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluiten van 18 november 2011 en 17 juli 2012 worden geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Besluit van 18 november 2011
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het besluit van 18 november 2011 is verbonden aan de verlening van buitengewoon verlof aan verzoeker. Dit besluit is met het ontslag besluit van 17 juli 2012 komen te vervallen.
Besluit van 17 juli 2012
Ten aanzien van het besluit van 17 juli 2012 en de verzoeken om verzoeker met onmiddellijke ingang in staat gesteld te worden zijn werkzaamheden te hervatten en de terugkeer van verzoeker mogelijk te maken overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aan verzoeker is met toepassing van artikel 8.13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Artikel 8.13 van de CAR /UWO bepaalt dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend kan worden. Artikel 16.1, eerste lid, van de CAR /UWO bepaalt dat een disciplinaire straf mogelijk is indien de ambtenaar de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet. Het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen omvat.
Eiser heeft gesteld dat van plichtsverzuim dat tot strafontslag moet leiden geen sprake is geweest. Volgens eiser berust de belangrijkste grond die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit om tot stafontslag over te gaan op een onjuiste weergave van de feitelijke gang van zaken. Verweerder heeft in zijn besluit van 17 juli 2012 gesteld dat op 27 oktober 2011 een incident heeft plaatsgevonden waarbij verzoeker een leidinggevende met de dood heeft bedreigd. Volgens verzoeker heeft hij niemand bedreigd, maar heeft hij tegen een collega, niet zijnde de leidinggevende, gezegd dat: ‘ze allemaal in de stront konden zakken’. Volgens verzoeker zijn de verklaringen van collega’s over een bedreiging onjuist en komen de verklaringen onderling niet overeen. Voorts stelt verzoeker dat de bedreiging niet ondubbelzinnig en rechtstreeks aan de adressaat van de bedreiging zijn geuit, zodat van bedreiging geen sprake kan zijn. Daarenboven is volgens verzoeker een van de collega’s uit op zijn baan. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat verzoeker tegen twee collega’s gedurende langere tijd heeft gesproken over de wijze waarop hij de leidinggevende zou gaan ombrengen. Volgens verweerder verschillen de verklaringen van de collega’s weliswaar op punten, maar bevestigen zij elkaar op hoofdlijnen en zijn zij innerlijk consistent. Voorts stelt verweerder dat de collega’s zodanig onder de indruk waren van hetgeen verzoeker aan hen had verteld, dat zij dit hebben gemeld bij hun leidinggevende. Ook deze heeft de bedreiging serieus genomen en is het verder in de ambtelijke lijn naar de adressaat van de bedreiging gecommuniceerd.
De voorzieningenrechter overweegt dat in een voorlopige voorziening geen plaats is voor uitgebreid feitenonderzoek, zoals het horen van getuigen. Gezien de complexiteit van de zaak, ernst van de aantijgingen van de bedreiging van de leidinggevende en de daaromtrent beschikbare gegevens in het dossier acht de voorzieningenrechter, hangende de bezwaarprocedure het niet opportuun dat verzoeker zijn werkzaamheden hervat. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat partijen ter zitting overeengekomen zijn dat verzoeker totdat een besluit op het bezwaar is genomen zijn salaris zal blijven ontvangen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om schorsing van het besluit van verzoeker van 17 juli 2012 afwijzen.
Overleggen van een ongecensureerd rapport van Hoffman
Ten aanzien van het verzoek om verweerder te verplichten een volledig en ongecensureerde versie van het rapport van Hoffman over het internetgebruik van verzoeker over te leggen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het kader van een voorlopige voorziening is het niet toegestaan om beslissingen te nemen met onomkeerbare gevolgen. Indien de voorzieningenrechter aan het verzoek van verzoeker tegemoet zou komen zou de gecensureerde informatie worden vrijgegeven. Dat leidt tot een onomkeerbare situatie. De voorzieningenrechter zal dan ook dit verzoek weigeren.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van deze zaak heeft moeten maken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
wijst het verzoek af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. G. Steeghs, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,