Uitspraak
201108960/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2011 in zaak nr. 11/549 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) een aan [appellant] bij besluit van 20 november 2006 toegekende tegemoetkoming ingetrokken en een bedrag van € 89.091,67, vermeerderd met wettelijke rente, van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 17 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 september 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kaderwet LNV-subsidies kan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidies verlenen met betrekking tot activiteiten die in het beleid inzake de landbouw passen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen bij ministeri ële regeling de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend, nader worden bepaald, alsmede andere criteria voor die verlening worden vastgesteld.
De minister heeft op 30 januari 2006 krachtens die bepaling de Tegemoetkomingsregeling oogstschade 2002 (Stcrt. 2006, nr. 23; hierna: de Regeling) vastgesteld die voorziet in een tegemoetkoming in schade aan gewassen als gevolg van extreme weersomstandigheden in de vorm van bovengemiddeld zware regenval in augustus 2002.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling is zij van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die a. in het jaar 2002 in Nederland een landbouwbedrijf voor eigen rekening en risico exploiteerden, en b. in de schadetermijn, te weten de op 1 augustus 2002 in gang zijnde teeltcyclus, uiterlijk eindigend op 1 juli 2003, schade hebben geleden.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder c, wordt de tegemoetkoming in de schade, bedoeld in artikel 3, verstrekt, indien de gewassen op het landbouwbedrijf ten minste gedurende vijf aaneengesloten jaren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval zijn verzekerd.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn de afdelingen 4.2.5 tot en met 4. 2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de verstrekking van een tegemoetkoming op basis van de Regeling van toepassing.
Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft voldaan.
Ingevolge het tweede lid werkt de intrekking of wijziging terug tot en met het tijdstip, waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
2.2. [appellant] exploiteert een landbouwonderneming. Hij heeft in de periode, waarop de Regeling ziet, door langdurige hevige regenval oogstschade geleden.
Bij besluit van 20 november 2006 heeft de minister hem een tegemoetkoming voor oogstschade ten bedrage van € 89.091,67 toegekend.
Aan het besluit van 4 oktober 2010 heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellant] niet gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval verzekerd is geweest.
2.3. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in een aaneengesloten periode van vijf jaar is verzekerd geweest. Hiertoe voert hij aan dat hij bij Agriver een verzekering heeft afgesloten die met terugwerkende kracht is ingegaan op 1 januari 2009. Dat ingevolge de verzekeringsovereenkomst over het jaar 2009 geen claims bij Agriver kunnen worden ingediend, doet volgens [appellant] niet ter zake. Agriver heeft deze voorwaarde in de verzekeringsovereenkomst opgenomen om zich financieel volledig in te dekken. Het was, zo stelt [appellant], ook mogelijk geweest tegen een hogere premie een verzekering af te sluiten die het jaar 2009 wel zou dekken.
2.3.1. [appellant] was in de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 niet verzekerd en was daarom niet gedurende de vereiste periode van vijf aaneengesloten jaren verzekerd. Weliswaar heeft hij op 13 april 2010 met Agriver alsnog een verzekeringsovereenkomst voor het jaar 2009 afgesloten. Het was evenwel, gelet op de strekking van de Regeling niet mogelijk achteraf alsnog aan het vereiste van vijf aaneengesloten jaren te voldoen door een verzekering met terugwerkende kracht af te sluiten.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het hem niet kan worden aangerekend dat Aquapol, waarbij hij in 2008 was verzekerd, met ingang van 1 januari 2009 haar werkzaamheden heeft gestaakt en dat hij niet direct een andere verzekeraar kon vinden bij wie hij een verzekering kon afsluiten met een ruimere dekking dan de verzekering die hij bij Aquapol had.
2.4.1. De subsidie is toegekend met de verplichting dat [appellant] zich voor vijf aaneengesloten jaren zou verzekeren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval. Het lag, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, toen Aquapol haar werkzaamheden beëindigde, op de weg van [appellant] tijdig zorg te dragen voor een direct aansluitende verzekering voor het jaar 2009. Dat hij hierin niet is geslaagd, komt voor zijn rekening en risico. Dat [appellant] in de tussentijd heeft gezocht naar een verzekering met een ruimere dekking, zoals hij stelt, wat hiervan ook zij, komt evenzeer voor zijn risico.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat de staatssecretaris niet consequent handelt, door het hem aan te rekenen dat hij niet vijf jaar aaneengesloten verzekerd is geweest. Hiertoe voert hij aan dat hem wel een tegemoetkoming zou zijn toegekend in het geval hij een periode geen verzekeringspremie had betaald. De verzekering zou dan niet zijn beëindigd, hoewel hij feitelijk niet verzekerd zou zijn geweest.
2.5.1. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
85-735.