Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging tot moord (met kapmes kappende bewegingen gemaakt en daarmee geslagen tegen hals en rug).

Uitspraak



parketnummer: 23-002166-09

datum uitspraak: 24 augustus 2010

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-447998-08 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [woonadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1 primair:

"hij op of omstreeks 21 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] bij de arm heeft gepakt en/of (vervolgens) een kapmes heeft gepakt en/of dit kapmes heeft geheven en/of met de platte kant van dit mes op/tegen, althans in de richting van de (linkerkant van de) hals van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of met de scherpe kant van het kapmes op/tegen, althans in de richting van de borst van die [slachtoffer 1] een kappende beweging heeft gemaakt en/of (vervolgens) (met kracht) met dit kapmes op/tegen, althans in de richting van die rug van die [slachtoffer 1] heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of (vervolgens) (wederom) (meermalen) met het kapmes op/tegen, althans in de richting van de rug van die [slachtoffer 1] een of meer kappende beweging(en) heeft gemaakt; (Artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht )";

1 subsidiair:

"hij op of omstreeks 21 december 2008 te Amsterdam aan een persoon (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (drie diepe snijwonden en/of een stuk bot van de elleboog afgebroken en/of een gebroken schouderblad), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg bij de arm te pakken en/of (vervolgens) een kapmes te pakken en/of dit kapmes te heffen en/of met de platte kant van dit mes op/tegen, althans in de richting van de (linkerkant van de) hals van die [slachtoffer 1] te slaan en/of met de scherpe kant van het kapmes op/tegen, althans in de richting van de borst van die [slachtoffer 1] een kappende beweging te maken en/of (vervolgens) (met kracht) met dit kapmes op/tegen, althans in de richting van die rug van die [slachtoffer 1] te slaan (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of(vervolgens) (wederom) (meermalen) met het kapmes op/tegen, althans in de richting van de rug van die [slachtoffer 1] een of meer kappende beweging(en) te maken; (Artikel 303/302 Wetboek van Strafrecht )";

2:

"hij op of omstreeks 21 december 2008 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een kapmes geheven en/of (meermalen) dit kapmes in de richting van die [slachtoffer 2] gehouden en/of (meermalen) met dit kapmes achter die [slachtoffer 2] aangelopen/gerend; (Artikel 285 Wetboek van Strafrecht )"

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezen verklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:

hij op 21 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] bij de arm heeft gepakt en vervolgens een kapmes heeft gepakt en dit kapmes heeft geheven en met de platte kant van dit mes tegen de hals van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en met de scherpe kant van het kapmes in de richting van de borst van die [slachtoffer 1] een kappende beweging heeft gemaakt en vervolgens met dit kapmes op de rug van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en wederom met het kapmes op, althans in de richting van de rug van die [slachtoffer 1] kappende bewegingen heeft gemaakt.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

hij op 21 december 2008 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een kapmes geheven en dit kapmes in de richting van die [slachtoffer 2] gehouden en met dit kapmes achter die [slachtoffer 2] aangelopen.

Hetgeen hem onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging met betrekking tot opzet

Het hof is van oordeel dat voorwaardelijk opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven aanwezig is. De verdachte heeft met een kapmes van ongeveer 60 cm lengte kappende bewegingen gemaakt tegen, op en in de richting van de hals, borst en (boven)rug van [slachtoffer 1]. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s blijkt dat sprake is van een horizontale en een verticale snijwond op de rechterschouder dichtbij de hals. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich op die plaatsen vitale delen van het menselijk lichaam bevinden. Door verscheidene keren met een groot kapmes tegen, op en in de richting van die lichaamsdelen te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] van het leven zou beroven.

Bewijsoverweging met betrekking tot voorbedachte raad

Het hof is, anders dan de raadsman, met de advocaat-generaal van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 primair bewezen verklaarde sprake is van poging tot moord.

Voor bewezenverklaring van poging tot moord moet sprake zijn geweest van een voornemen om te doden en dat voornemen moet zich hebben geopenbaard door een begin van uitvoering.

Voor bewezenverklaring van de voor moord vereiste voorbedachte raad is voldoende dat vaststaat dat de verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.

Het hof acht uit de stukken die zich in het dossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2010 het volgende aannemelijk.

Het latere slachtoffer [slachtoffer 1] [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) is, nadat haar relatie met de verdachte in oktober 2008 was beëindigd, samen met een vriend, [slachtoffer 2], op 21 december 2008 naar het huis van de verdachte gegaan om hem zijn spullen terug te brengen en spullen van haar op te halen. De verdachte is op enig moment naar boven naar zijn woning gelopen om de spullen van [slachtoffer 1] te pakken en is vervolgens met een plastic tasje met die spullen naar beneden gekomen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden op dat moment naast de ingang van de kelderbox een sigaretje te roken. De verdachte heeft [slachtoffer 1] toen vastgepakt, waarop [slachtoffer 1] zich heeft losgerukt. Toen is de verdachte het kapmes gaan pakken dat achter de deur in de box stond, is daarmee naar [slachtoffer 1] toe gelopen en heeft haar met het kapmes geslagen. Vervolgens is [slachtoffer 1] weggerend en is de verdachte achter haar aan gelopen. Toen [slachtoffer 1] ten val is gekomen heeft de verdachte haar wederom met het kapmes op haar rug geslagen en heeft hij met het kapmes kappende bewegingen gemaakt in de richting van haar rug. Uit een letselverklaring van 22 december 2008 blijkt dat bij [slachtoffer 1] sprake is van diepe snijwonden op haar schouderblad, bovenarm en elleboog, dat er een stuk bot mist aan haar elleboog en dat haar schouderblad is gebroken.

Het standpunt van de verdediging dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte heeft gehandeld in een gemoedsopwelling en er derhalve geen gelegenheid heeft bestaan tot nadenken over de gevolgen van het slaan met het kapmes, worden door het hof niet gevolgd. De verdachte is, nadat [slachtoffer 1] zich uit zijn greep had losgemaakt, naar de boxgang gelopen en heeft daar het kapmes gepakt, dat, naar zijn zeggen, in krantenpapier gewikkeld achter de deur stond. Nu de verdachte heeft gesteld dat het kapmes in krantenpapier was gewikkeld kan het niet anders zijn dan dat hij het mes toen aldaar heeft moeten uitpakken. Nadat de verdachte aldus het kapmes had gepakt en van de krant had ontdaan, is hij vervolgens met dat mes de boxgang uit gelopen en heeft hij [slachtoffer 1] vervolgens met het kapmes geslagen toen ze wegliep. De verdachte is vervolgens achter haar aangerend toen ze wegrende en heeft haar op verschillende momenten telkens met het kapmes geslagen. Voor het hof staat vast dat de verdachte gedurende die periode minstgenomen één moment tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Hieruit blijkt dat de verdachte in elk geval nadat het slachtoffer zich had losgerukt en wegliep, welke gelegenheid hij te baat nam om het mes uit de box te gaan halen alsmede ook toen zij later -na geslagen te zijn- wegrende voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de reikwijdte van zijn handelen te overzien en dat hij op zijn voornemen terug had kunnen komen. Dat heeft hij echter niet gedaan, integendeel, hij is achter [slachtoffer 1] aangerend en heeft, terwijl zij weerloos op de grond lag, haar wederom met het kapmes geslagen.

Het hof acht, gelet op het voorgaande, voorbedachte raad dan ook bewezen en is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1], waarbij de poging slechts door omstandigheden buiten de wil van verdachte niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:

Poging tot moord.

Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de hem onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het hem onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich stelt en gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door en namens die instelling te geven aanwijzingen zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt een leefstijltraining bij Mentrum Jellinek en een behandeling bij De Waag gericht op agressieregulatie. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de hem onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich stelt en gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door en namens die instelling te geven aanwijzingen zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt een leefstijltraining bij Mentrum Jellinek en een behandeling bij De Waag gericht op agressieregulatie. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn ex-vriendin te vermoorden door haar meerdere keren met een hakmes te slaan. De verdachte heeft bij een ontmoeting met zijn ex-vriendin beneden bij zijn woning het hakmes gepakt en heeft verschillende keren, ook nadat het slachtoffer was weggerend, haar geslagen met het hakmes. Het slachtoffer is hierdoor ernstig gewond geraakt, heeft een tijdlang op de intensive care-afdeling van het ziekenhuis gelegen en is slechts ternauwernood aan de dood ontsnapt. De omstan¬digheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van verdachte is te danken. Het slachtoffer zal in de toekomst, getuige haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2010, blijvend met de gevolgen van de steekpartij worden geconfronteerd, nu zij in haar privé- en werkende leven nog altijd de geestelijke en lichamelijke gevolgen van deze daad ondervindt.

Een vriend van het slachtoffer, [slachtoffer 2], heeft de steekpartij van zeer nabij meegemaakt en is daarbij niet alleen geconfronteerd met de schokkende gevolgen van verdachtes handelen, maar is ook zélf met het kapmes bedreigd door de verdachte. Hierdoor heeft de verdachte angst bij [slachtoffer 2] veroorzaakt.

Aan het slachtoffer en aan [slachtoffer 2] is door verdachtes handelen zeer veel leed toegebracht. Ook de rechtsorde is door deze poging tot moord ernstig geschokt.

Het hof heeft bij de strafoplegging voorts acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een Voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 24 maart 2009, opgemaakt door L.F. Visser, reclasseringswerker, en van een Psychologisch Rapport pro justitia van 12 maart 2009, opgemaakt door M.H. de groot, klinisch psycholoog. Uit beide rapporten komt naar voren dat de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen is en in beide rapporten wordt geadviseerd om naast een onvoorwaardelijk strafdeel een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht.

De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de strafoplegging ter terechtzitting in hoger beroep bepleit voormelde adviezen op te volgen en heeft daarnaast aangevoerd dat naar zijn mening in de strafmaat rekening dient te worden gehouden met de lopende detentiefasering.

Het hof is van oordeel dat de lopende detentiefasering een omstandigheid is waarmee bij de strafoplegging in beginsel in belangrijke mate rekening dient te worden gehouden. Het hof is zich bewust van het zwaarwegende persoonlijke belang van de verdachte nu hij zich reeds in de detentiefasering bevindt, maar laat het algemeen (maatschappelijk) belang, het belang van het slachtoffer daaronder begrepen, zwaarder wegen en vindt dientengevolge een gecombineerde straf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Het hof is op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat oplegging van een – deels voorwaardelijke – gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, op zijn plaats is. Het hof heeft daarbij de adviezen zoals vermeld in de hiervoor weergegeven rapportages opgevolgd. Het hof heeft daarbij ten nadele van de verdachte mee laten wegen dat hij, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 juli 2010, reeds eerder ter zake van het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden zich hieraan wederom schuldig te maken. Het hof ziet hierin aanleiding om een proeftijd, behorende bij het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf, van na te noemen aanzienlijke duur op te leggen.

De raadsman heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn tussen het tijdstip waarop het vonnis is gewezen door de rechtbank en het binnenkomen van het dossier van de verdachte bij dit gerechtshof. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens de stukken is het dossier op 22 juni 2009 bij dit hof binnengekomen. Het hof is van oordeel dat, gelet hierop en op het feit dat de rechtbank vonnis heeft gewezen op 9 april 2009, van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is.

Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, conform het in genoemd reclasseringsrapport vermelde plan van aanpak, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde. Deze vordering betreft de tot nog toe geleden schade van immateriële aard. De vordering behelst € 3.000,--, waarop de € 1.000,-- die de verdachte reeds aan de benadeelde partij heeft betaald, in mindering wordt gebracht.

De vordering is in eerste aanleg toegewezen en de verdachte heeft deze vordering in hoger beroep niet betwist.

De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat haar wereld is ingestort, dat zij heel veel pijn heeft en veel medicijnen gebruikt, dat zij veel dingen niet meer kan doen, zoals haar werk, sporten en computergebruik, dat zij achteruit is gegaan in salaris en dat zij levenslang met littekens en een beperking van haar schouder zal rondlopen.

Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. Het hof waardeert deze schade tot op heden op een bedrag van € 3.000,--. Nu de verdachte reeds € 1.000,- aan de benadeelde partij heeft betaald, zal zij de vordering tot een bedrag van € 2.000,-- toewijzen.

Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte hem onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt de proeftijd vast op 5 (vijf) jaren.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland te Amsterdam en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door en namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt een leefstijltraining bij Mentrum Jellinek en een behandeling bij De Waag gericht op agressieregulatie.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Amsterdam, een bedrag van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld , groot EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1].

Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.

Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.

Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.A.M. Hoek en mr. P.J. Baauw, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 augustus 2010.

Mrs. Hoek en Baauw zijn buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature