Uitspraak
201110511/1/A3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2011 in zaak nr. 10/7681 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Zoetermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2009 heeft de burgemeester een coördinator en een buiteninspecteur van de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Zoetermeer en enige vaklieden gemachtigd om de woning, gelegen aan de [locatie] te Zoetermeer, binnen te treden.
Bij besluit van 20 september 2010 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 26 oktober 2011 en 1 juni 2012.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 4 juli 2012 ter zitting gevoegd behandeld met de zaken nrs. 201110512/1/A3 en 201110527/1/A3, waar [appellante] in persoon en de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, vertegenwoordigd door S.A. Azzakhnini-Zulfiqar en mr. W.G.M. Coenen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi), voor zover thans van belang, is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, is de burgemeester, voor zover de wet niet anders bepaalt, bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering.
Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet , voor zover thans van belang, draagt een ieder die een bouwwerk gebruikt er zorg voor dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, zoals dat ten tijde van belang luidde, is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen en van bestaande andere gebouwen.
Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, is het verboden een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, bevat de bouwverordening voorschriften omtrent het gebruik van woningen, andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot:
1˚de beschikbaarheid van drinkwater en energie ;
2˚de reinheid;
3˚het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte;
4˚de brandveiligheid en
5˚voor zover het woningen betreft, het aantal personen dat in een dergelijk gebouw mag wonen.
Ingevolge het achtste lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter bevordering van eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met het vierde, zesde en zevende lid.
Ingevolge artikel 13, zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, kan het bevoegd gezag, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is, degene die als eigenaar van een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw of dat bouwwerk nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, respectievelijk b, zonder dat deze hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk b.
Ingevolge artikel 5.4.1 van de Bouwverordening Zoetermeer 2008 (hierna: de Bouwverordening) dient het normale onderhoud van een bouwwerk zodanig te geschieden, dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.
Ingevolge artikel 7.3.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, voor zover thans van belang, is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben of handelingen te verrichten, waardoor overlast wordt of kan worden veroorzaakt door de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein, en op voor een omgeving hinderlijke of schadelijke wijze overlast wordt veroorzaakt door schadelijk of hinderlijk gedierte.
Ingevolge artikel 7.4.1, tweede lid, dienen voorraden en afval op zodanige wijze en plaats te worden bewaard dat schadelijk of hinderlijk gedierte hierdoor niet wordt aangetrokken.
2.2. De burgemeester heeft het besluit van 10 september 2009 genomen om het feitelijk gebruik en de zindelijke staat van de woning te doen controleren. Daaraan lag het vermoeden ten grondslag dat in strijd met het bepaalde in de Woningwet en de Bouwverordening werd gehandeld.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte daartoe bevoegd heeft geacht. Zij voert aan dat slechts van één klacht is gebleken. Voorts stelt zij dat de brief van 2 september 2009, waarin het huisbezoek van 10 september 2009 werd aangekondigd, haar niet heeft bereikt. Zij beroept zich verder op artikel 8 van het EVRM . Zij acht de beperking van haar huisrecht ongerechtvaardigd.
2.4. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de door de burgemeester afgegeven machtiging niet is gebaseerd op slechts één klacht van een omwonende. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij de rechtbank valt af te leiden dat bij de gemeente klachten zijn ingekomen van overlast van muizen en stank en een melding van de GGD dat zich in de woning van [appellante] een problematische situatie voordoet.
Voorts geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de machtiging tot binnentreden een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht van [appellante] vormt. Het binnentreden betekende weliswaar een inmenging, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM , maar het EVRM voorziet in de mogelijkheid van beperking van het huisrecht, als aan de daar vermelde eisen is voldaan. Dat is hier het geval. De bevoegdheid tot een inspectie zonder toestemming van de bewoner is in de Awbi voorzien en voldoet, gelet op de in de eerste alinea vermelde aannemelijk geachte omstandigheden, aan de eisen van dringende maatschappelijke noodzaak en evenredigheid. De rechtbank heeft voorts in het in beroep aangevoerde terecht ook overigens geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester niet tot afgifte van de machtiging tot binnentreden mocht besluiten. Dat [appellante], naar gesteld, de brief van 2 september 2009 niet heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012
176-597.