Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek raadsvrouw om in het dictum van de uitspraak het algemene beding, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de OLW , op te nemen, inhoudende dat de opge ëiste persoon na zijn feitelijke overlevering aan Litouwen niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid zal worden beperkt ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn feitelijke overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd.

Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat Litouwen zich niet zal houden aan het specialiteitsbeginsel. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om uitdrukkelijk in het dictum datgene te bepalen waartoe Litouwen, al op grond van het Europese recht en zijn nationale wetgeving is gehouden.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/706093-12

RK nummer: 12/2638

Datum uitspraak: 8 juni 2012

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 april 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 14 december 2011 (per fax ontvangen op 4 april 2012) door de Deputy Prosecutor General van the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania te Vilnius (Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon],

geboren te [plaats] (Russische Federatie), op [1986],

wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats],

hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1. Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 mei 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.

De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Litouwse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2. Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Ruling ?arrest warrant- van 14 november 2011 van het Palanga Town District Court (referentienummer 60-1-00403-08).

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Litouwen strafbare feiten.

Deze feiten zijn omschrijven in omschreven in onderdeel E2) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4. Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.

De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Litouwen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.

Het feit levert naar Nederlands recht op:

Diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht ).

5. Verweer met betrekking tot de evenredigheid

De raadsvrouw heeft aangevoerd, kort samengevat, dat de overlevering in het geval van de opgeëiste persoon niet evenredig is vanwege de grote impact die een overlevering op hem en op het leven van zijn zwangere vriendin zal hebben, in combinatie met de geringe ernst van het feit en de lange duur van inactiviteit dan wel afwachtende houding van de Litouwse autoriteiten. Voorts betwist de opgeëiste persoon de versie van de Litouwse autoriteiten over het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd en zal hij in Litouwen in erbarmelijke omstandigheden langdurig worden gedetineerd. Gelet op de optelsom van deze factoren, in samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan dient te worden afgezien van de overlevering.

De rechtbank verwerpt het verweer onder verwijzing naar haar bestendige jurisprudentie (vergelijk: rechtbank Amsterdam, 4 maart 2009, LJN: BH6183), die inhoudt dat het verweer dat het EAB een onevenredig middel vormt ten opzichte van het daarmee beoogde doel, slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen, omdat het stelsel van de OLW al een evenredigheidstoets kent. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is geen sprake. Anders dan de verdediging is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het EAB geen betrekking heeft op een gering delict, nu de opgeëiste persoon van diefstal, gepleegd met fors geweld, wordt verdacht. Daarbij dient de rechtbank uit te gaan van de informatie zoals die in het EAB is aangegeven door de Litouwse autoriteiten. De rechtbank is eveneens van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de Litouwse autoriteiten onevenredig lang hebben gewacht met het uitvaardigen van een EAB omdat in het EAB is aangegeven dat de opgeëiste persoon zich in Litouwen heeft schuilgehouden.

6. Specialiteitsbeginsel

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om – indien de overlevering toelaatbaar wordt geacht - in de uitspraak aan te geven dat de overlevering slechts wordt toegestaan voor het feit zoals vermeld in het EAB. In rubriek f) van het EAB wordt namelijk nog een veroordeling uit 2006 vermeld waarvan de opgeëiste persoon geen weet heeft. Dit om te waarborgen dat de uitvaardigende justitiële autoriteit zich aan het specialiteitsbeginsel zal houden.

De rechtbank overweegt dat de raadsvrouw aldus heeft verzocht om in het dictum van de uitspraak het algemene beding, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de OLW , op te nemen, inhoudende dat de opge ëiste persoon na zijn feitelijke overlevering aan Litouwen niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid zal worden beperkt ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn feitelijke overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd.

De rechtbank overweegt als volgt.

Artikel 14, eerste lid, van de OLW parafraseert artikel 27, leden 2 en 3, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PbEG 2002, L 190). Nu Nederland noch Litouwen de in art. 27, eerste lid, van dit Kaderbesluit bedoelde kennisgeving heeft gedaan, is Litouwen na de - eventuele - overlevering door Nederland gebonden aan artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit (vgl. Rb. Amsterdam 17 september 2010, LJN BN8268). Volgens deze bepaling, waarin het specialiteitsbeginsel is neergelegd dat een recht aan de overgeleverde persoon verleent (HvJ EG 1 december 2008, NJ 2009, 394, Leymann en Pustovarov, r.o. 44), mag de overgeleverde persoon niet worden vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, tenzij zich één van de in artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit bedoelde uitzonderingen op het specialiteitsbeginsel zich voordoet.

Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat Litouwen zich niet zal houden aan het specialiteitsbeginsel. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om uitdrukkelijk in het dictum datgene te bepalen waartoe Litouwen, al op grond van het Europese recht en zijn nationale wetgeving is gehouden.

De rechtbank wijst het verzoek af.

7. Slotsom

Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.

8. Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de OLW.

9. Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Deputy Prosecutor General van the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania te Vilnius (Litouwen) ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.

Aldus gedaan door

mr. S.A. Krenning, voorzit¬ter,

mrs. N.J. Koene en P. Rodenburg, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2012.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

[A/B/C]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature