Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ontneming wederrechtelijk voordeel uit een hennepkwekerij

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer: 21-003275-10

Uitspraak d.d.: 13 juni 2012

TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 6 september 2010 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1980],

wonende te [woonplaats], [adres]

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en haar raadsman, mr A.J. Admiraal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 17.300,00 en tot oplegging van de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 15.531,00 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 juni 2008 (parketnummer

08-710981-06) terzake van onder meer het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een werkstraf.

Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.

Op 28 november 2006 worden door de verbalisanten van de regiopolitie Twente in de woning van veroordeelde aan de [adres] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij met 96 hennepplanten aangetroffen. Naar aanleiding van de vondst van deze hennepkwekerijen is een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgemaakt.

Veroordeelde heeft verklaard dat zij vijf keer een hennepkwekerij heeft gehad. In de eerste tot en met de vierde kwekerij hebben telkens 84 hennepplanten gestaan. Veroordeelde heeft voorts verklaard dat de derde oogst is mislukt en zij daarvan geen opbrengst heeft gehad en dat de eerste oogst € 7.000,00, de tweede oogst € 5.000,00 en de vierde oogst € 6.000,00 heeft opgebracht.

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit drie oogsten elk van 84 hennepplanten waarvan veroordeelde een bruto voordeel heeft verkregen van

€ 18.000,00.

Bij het vaststellen van het door de veroordeelde daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof voor de kosten als uitgangspunt de standaardberekening en normen, zoals vastgelegd in het door het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM) uitgebrachte rapport met daarin een standaard berekening en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht.

In het rapport BOOM worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

- De variabele kosten bedragen € 4,40 per stek;

- per hoeveelheid planten van 84 per oogst een afschrijving van € 150,00;

- kosten knippers € 2,00 per plant.

Door en namens veroordeelde is betoogd dat zij € 3.000,00 aan investeringskosten heeft gehad en dat deze kosten in het geheel van het verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken.

Het hof verwerpt dit verweer.

Op basis van het hiervoor genoemde rapport BOOM, dat landelijk als uitgangspunt geldt bij de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de teelt van hennep, ziet het hof, mede gelet op de rechtsgelijkheid, onvoldoende grond om de volledige investeringskosten van de kwekerijen in mindering te brengen op de behaalde opbrengsten, zoals door de raadsman van de veroordeelde is bepleit.

Door en namens de veroordeelde is gesteld dat zij per stek € 2,90 heeft betaald en dat zij de knippers van de hennepplanten € 25 per uur heeft betaald. Deze kosten wijken (echter) sterk af van het gemiddelde (zoals genoemd in het rapport BOOM) en zijn ook niet met enige schriftelijk bescheid of anderszins onderbouwd en daardoor niet aannemelijk geworden. Het hof gaat derhalve uit van de kosten zoals opgenomen in het rapport BOOM, althans voor zover het de knipkosten betreft. In afwijking van het rapport BOOM en in het voordeel van de veroordeelde zal het hof uitgaan van € 4,75 kosten per plant, nu ook de rechtbank daarvan is uitgegaan en de advocaat-generaal zich hierin heeft kunnen vinden.

Op grond van het hiervoor overwogene komt het hof tot de volgende schatting (berekening) van de behaalde bruto opbrengst en de gemaakte kosten.

De veroordeelde heeft aan elektriciteit aan Essent voor de illegale energieafname

€ 1.340,27, welke kosten op de opbrengst in mindering worden gebracht.

Anders dan namens veroordeelde is gesteld komen de kosten voor de herstelaansluiting niet aanmerking om op het wederrechtelijk voordeel in mindering te worden gebracht aangezien deze kosten niet in directe relatie staan tot de bewezenverklaarde hennepteelt.

Schatting

Gelet op het bovenstaande schat het hof het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel op € 18.000,00 - € 2.151,00 - € 1.340,27 = € 14.508,73.

Veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat naast veroordeelde een derde profijt heeft gehad van het door veroordeelde behaalde voordeel. Het hof ziet hierin de reden om het wederrechtelijk genoten voordeel geheel aan de veroordeelde toe te rekenen.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van afgerond € 14.500,=.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 14.508,73 (veertienduizend vijfhonderdacht euro en drieënzeventig cent).

Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 14.500,00 (veertienduizend vijfhonderd euro).

Aldus gewezen door

mr H. Abbink, voorzitter,

mr J.D. den Hartog en mr P.L.M. van Gorkom, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,

en op 13 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr Abbink en mr Van Gorkom zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature