Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/1333
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[naam] eiseres,
wonende te [woonplaats], gemachtigde mr. A.T.P. Nefkens,
tegen
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 februari 2012.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2011 heeft verweerder de definitieve huurtoeslag 2010 berekend op € 2247 en bepaald dat eiseres € 201 aan voorschot moet terugbetalen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 juni 2012. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. A.T.P. Nefkens, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G. Kortenbach, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht.
3. Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres huurt sinds 1997 de woning [adres] te [woonplaats]. Eiseres staat in de GBA ingeschreven op dit adres. Deze woning is gelegen in een zogenaamd Centraal Wonen project, en bestaat uit een entree, keuken, woonkamer, slaapkamer en douche/toilet. Eiseres heeft het medegebruik van enkele ruimten, waaronder een clusterruimte en een wasruimte. Vanaf maart 2003 tot juli 2010 heeft eiseres tevens de kamer, bekend als [adres 2] gehuurd (verder: kamer B). Vanaf 23 juli 2010 huurt eiseres de kamer, bekend als [adres 3] (verder: kamer N). Kamer B en kamer N zijn gelegen in hetzelfde woongebouw als de woning [adres], en eiseres kan deze kamers binnendoor bereiken. De kamers zijn afsluitbaar. Zolang eiseres een losse kamer huurt is deze alleen toegankelijk voor eiseres. De losse kamers in het woongebouw, en dus ook de kamers B en N, kunnen alleen gehuurd worden door degenen die een woonruimte huren.
Niet in geschil is dat eiseres over 2010 recht heeft op huurtoeslag voor de woning aan de [adres]. In geschil is of daarbij in aanmerking moet worden genomen de huur die eiseres in 2010 betaalde voor aanvankelijk kamer B en later kamer N.
Artikel 4 van de huurovereenkomst met betrekking tot kamer B luidde als volgt:
“Indien huurder tevens woonruimte van verhuurster in huur en gebruik heeft of krijgt wordt de ruimte geacht een onzelfstandig onderdeel van die woonruimte te vormen in die zin, dat een beëindiging van de woninghuur tevens het einde van de ruimtehuur met zich meebrengt. Dit laat onverlet het recht van beide partijen de huur van de ruimte op de voet van art. 2 (partieel) te beëindigen.”
In de huurovereenkomst met betrekking tot kamer N wordt verwezen naar de algemene voorwaarden onzelfstandige woonruimte Talis d.d. 1 januari 2004. De rechtbank gaat er van uit dat in die algemene voorwaarden een soortgelijke bepaling is opgenomen, en dat de huur van kamer N eindigt indien de huur van de woning [adres] eindigt.
Artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt:
“Onder woonruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of de standplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.”
Artikel 7:234 van het BW luidt als volgt:
“Onder zelfstandige woonruimte wordt verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.”
Ingevolge onder meer de artikelen 7:249, 7:253 en 7:254 van het BW in samenhang met artikel 4 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) kan de huurcommissie uitspraak doen over de redelijkheid van de huurprijs, de redelijkheid van voorstellen tot verlaging en verhoging van de huurprijs en andere vragen, de huurprijs betreffende.
Voor diverse beoordelingen die in de Uhw aan de huurcommissie zijn opgedragen, is het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw), gebaseerd op artikel 10 van de Uhw, van belang. In bijlage I.A bij het Bhw is het waarderingsstelsel voor woonruimte welke een zelfstandige woning vormt opgenomen. Dit waarderingsstelsel voorziet onder meer in de toekenning van punten per m2 oppervlakte. In de toelichting bij bijlage I.A is onder meer het volgende vermeld:
“Tot het gehuurde behorende vertrekken, overige ruimten en voorzieningen (verwarming en sanitair), die buiten de woning, doch binnen het woongebouw zijn gelegen, worden overeenkomstig dit woningwaarderingsstelsel gewaardeerd, mits het mogelijk is het gebruik ervan door derden uit te sluiten.”
Uit het samenstel van de hiervoor genoemde bepalingen leidt de rechtbank af dat de wetgever en regelgever er van uitgaan dat bij een zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 7:234 BW sprake kan zijn van vertrekken die buiten de woning zijn gelegen, maar die wel behoren tot de zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 7:234 BW .
Gelet op de inhoud van de huurovereenkomst met betrekking tot kamer B en kamer N, en gelet op het feit dat die kamers zijn gelegen in hetzelfde woongebouw als de woning [adres], binnendoor bereikbaar zijn en ten tijde van de huur door eiseres niet toegankelijk waren voor anderen, is de rechtbank van oordeel dat in 2010 aanvankelijk kamer B en vervolgens kamer N tot de woonruimte behoorde die eiseres huurde, en dat sprake was van een woning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de huurtoeslag (Wht). Daarbij kan in het midden blijven of sprake was van een zelfstandige woonruimte of van een onvrije etage als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a van de Wht . Dat de huur in twee overeenkomsten is vastgelegd doet, gelet op de samenhang tussen die overeenkomsten, aan het voorgaande niet af.
Omdat kamer B en vervolgens kamer N aangemerkt moet worden als behorend tot de gehuurde woning [adres] en eiseres op dat adres staat ingeschreven, kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn standpunt dat wat betreft de kamer niet voldaan zou zijn aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht .
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 437 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bijwonen van de zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb , tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 437;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.G. Smeenk, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: