Uitspraak
RECHTBANK BREDA
team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 679486 CV EXPL 11 - 7556
vonnis d.d. 18 juli 2012
inzake
de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden: prof. mr. E. Lutjens en mr. B. Degelink, advocaten te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vevon B.V.,
gevestigd te Tilburg, Castorstraat 13 (5047 RC),
gedaagde,
gemachtigde: mr M.J.H. Halsema, advocaat te Rotterdam.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 30 november 2011 met de daarin genoemde stukken waarin een comparitie is bepaald;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie gehouden op 6 februari 2012;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2 De bij voormeld tussenvonnis bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op
6 februari 2012. Eiseres (verder te noemen Bpf Bouw) is verschenen bij de heer [X], inspecteur naleving, mevrouw [Y], juriste en de heer [Z], inspecteur werkingssfeer van Cordares, bijgestaan door haar beide gemachtigden. Gedaagde (verder te noemen Vevon) is verschenen bij de heer [Q], directeur, en bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben nadere inlichtingen verstrekt en de standpunten toegelicht en zijn over en weer in de gelegenheid gesteld om op elkaar te reageren. Tot een regeling in der minne is het niet gekomen. Op verzoek van partijen hebben zij vervolgens conclusies van repliek en dupliek kunnen nemen, waarna vonnis is bepaald.
2. Het geschil
2.1 Bpf Bouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis, een verklaring voor recht inhoudende – kort samengevat – dat Vevon onder de werking van het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw valt en haar medewerkers bij Bpf Bouw dient aan te melden, alsmede betaling van premiebedragen en ten slotte het verstrekken van aanvullende informatie aan Bpf Bouw op straffe van een dwangsom, alles met veroordeling van Vevon in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten.
2.2 Vevon voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering en veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van Bpf Bouwnijverheid in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten.
3. De beoordeling
3.1 De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
a) Vevon is een op 7 november 2006 opgericht bedrijf, dat zich blijkens haar doelomschrijving bezighoudt met “koop en verkoop, huur en verhuur, alsmede iedere andere vorm van exploitatie van al dan niet tijdelijke verkeersmiddelen, al dan niet elektronisch aangestuurd en/of verlicht”;
b) In de Gouden Gids is Vevon vermeld bij de categorieën “wegbebakening en beveiligingsmaterialen”, “Aannemingsmateriaal-verhuur”en “Verkeersborden”;
c) In het telefoonboek is Vevon vermeld in de categorie “Verkeersborden en wegbebakening”;
d) Vevon heeft ongeveer 20 werknemers voor wie zij een eigen pensioenregeling in het leven heeft geroepen, die thans is ondergebracht bij Conservatrix ;
e) Ongeveer 2/3 van de medewerkers van Vevon houdt zich bezig met het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden en Vevon realiseert daarmee meer dan 50% van haar omzet; voor het overige houdt Vevon zich bezig met het samenstellen en plaatsen van elektrotechnische verkeersregelingsinstallaties (VRI’s);
f) Bpf Bouw is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds;
g) In het verplichtstellingbesluit Bpf Bouw is onder meer het volgende bepaald:
“1. De deelneming in de Stichting Bpf is verplicht gesteld voor werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen (…) als hierna omschreven (…)
2. de onder 1 bedoelde ondernemingen zijn:
a. de ondernemingen, waarvan het bedrijf is gericht op productie voor derden op het gebied van
(…)
10. het aanbrengen van wegmarkeringen;
(…)
16. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden;
(…)”
h) In bijlage 14 van de AVV CAO Bouw is het begrip civieltechnische werkzaamheden als volgt gedefinieerd:
Onder civieltechnische werkzaamheden wordt verstaan: de aanleg van verhardingen, rioleringen en gebouwen en dergelijke waarvoor een bouw- of aanlegvergunning is vereist, alsmede het hiermee samenhangende onderhoud.
De volgende activiteiten worden beschouwd als civieltechnische activiteiten
(…)
- de aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen en geluidsweringen,
(…)
i) In artikel 89 van de AVV CAO Bouw is onder meer bepaald:
“(…)
4. Ondernemingen (nevenbedrijven werkzaam op bouwplaatsen) waarop deze overeenkomst niet van toepassing is
A. Niet als bouwbedrijf (…) worden beschouwd ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van
(…)
10 staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enzovoorts) geheel of nagenoeg geheel in staal;
(…)
15 het maken van elektrotechnische verbindingen tussen kabels en van kabelnetten;
(…)”
j) Ook de sector “metaal en techniek” kent een verplicht bedrijfstakpensioenfonds. In het verplichtstellingsbesluit Bpf Metaal en Techniek is onder meer het volgende bepaald:
“De deelneming in het Pensioenfonds Metaal en Techniek is verplicht gesteld voor: de werknemers (…), die werkzaam zijn in ondernemingen, in welke, (…), uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de hierna onder sub 1 t/m 17 genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend.
1. Het be- en/of verwerken van metaal waaronder onder meer wordt verstaan:
a. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, (…)herstellen, lassen, monteren, onderhouden, (…) samenstellen, (…) slopen, (…)vervaardigen van metaal (…) of van metalen voorwerpen (…), alles in de ruimste zin van het woord, zoals (…)bouten, (…) bruggen, (…)rolhekken, (…) schuif en sierhekken, (…).
(…)
9.1.
(…)
g. het ontwerpen, aanleggen, herstellen, wijzigen, demonteren, vervaardigen, beheren, onderhouden, en/of bedrijfsvaardig opleveren van elektriciteits-distributienetten, straat en terreinverlichting, elektrotechnische bewegwijzeringsinstallaties, elektrotechnische verkeersregel-, verkeersmeting- en verkeerscontrole-installaties (…)”.
k) In het verplichtstellingsbesluit voor Bpf Verf – en drukinktindustrie is onder meer het volgende bepaald:
“De bereide verf- en/of drukinktindustrie is de industrie die zich bezighoudt met het vervaardigen van
Verf: (…), wegenmarkeringsproducten, (…)
Drukinkt: (…)”
l) In de Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor het appliceren van wegmarkeringsmaterialen is bepaald: “Onder een wegmarkering wordt verstaan de in en op de verharding van de weg aangebrachte verkeerstekens.”
m) In de AVV CAO Bouw is de functie wegmarkeerder I als volgt bepaald: “het zelfstandig – zonodig aan de hand van tekeningen uitzetten en met behulp van mechanische hulpmiddelen aanbrengen van wegmarkeringen zoals verkeersstrepen en figuraties. (…)”
n) In de Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen van de Minister van VROM is onder andere het volgende bepaald:
“Markeringen zijn op of in het wegdek aangebrachte tekens ter geleiding, waarschuwing en regeling van het verkeer. (…)”.
3.2 Bpf Bouw heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de activiteiten van Vevon
- in overwegende mate - vallen onder de werkingssfeer van het in dezen toepasselijke Verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw. In het bijzonder stelt zij dat sprake is van activiteiten die gekwalificeerd kunnen worden als “het aanbrengen van wegmarkeringen”, hetgeen de activiteiten van Vevon insluit. Immers onder “wegmarkeringen” moeten alle borden en andere voorwerpen gezien worden die het verkeer regelen, zoals ook tijdelijke en permanente verkeersvoorzieningen. Uit de openbare informatie, zoals bedrijfsomschrijving en vermeldingen in het telefoonboek, volgt dat Vevon zich onder andere toelegt op “verkeersborden en wegbebakening”. Het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden kan gezien worden als het aanbrengen van wegmarkering. Bpf Bouw stelt voorts dat sprake is van civieltechnische werkzaamheden die eveneens in het verplichtstellingbesluit genoemd worden. De werkzaamheden die Vevon verricht hebben volgens Bpf Bouw betrekking op de wegenbouw en zijn daarom naar hun aard civieltechnisch. Ook kan voor de uitleg van het begrip civieltechnische werkzaamheden gekeken worden naar de uitwerking van dit begrip in de AVV CAO Bouw, omdat bijlage 14 van de AVV CAO Bouw een opsomming van activiteiten geeft die onder het begrip civieltechnisch gebracht moeten worden. De werkzaamheden van Vevon zijn naar hun aard namelijk te scharen onder het in die bijlage genoemde “aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen en geluidsweringen”, waarmee zij dus als civieltechnische werkzaamheden in de zin van de CAO Bouw gezien moeten worden. Voor de uitleg van de werkingssfeerbepaling in het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw kan hierop acht geslagen worden. Bpf Bouw stelt voorts dat, omdat de activiteiten onder de werkingssfeer van zijn pensioenregeling vallen, ten behoeve van het bij Vevon werkzame personeel door Vevon pensioenpremie afgedragen dient te worden. De vordering is gebaseerd op de aanwezigheid van 16 personeelsleden, doch omdat het werkelijke aantal hiervan kan afwijken of de loonsom anders kan zijn, is Vevon gehouden bedrijfsgegevens te overleggen aangezien het uitvoeringsreglement een informatieverplichting kent.
Voorzover niet aanstonds aangenomen wordt dat Vevon onder de werkingssfeer van Bpf Bouw valt, dient Vevon bedrijfsgegevens te overleggen zodat beoordeeld kan worden of Vevon onder de verplichte deelneming valt. Bpf Bouw heeft bij die beoordelingsmogelijkheid een rechtmatig belang, omdat zij – in het geval van verplichtstelling – gehouden is pensioenaanspraken toe te kennen aan de werknemers van Vevon, hoewel daarvoor op dit moment geen premie wordt betaald. Beoordeling kan plaatsvinden aan de hand van de concrete bescheiden, waarvan zij afgifte vordert en die zien op de (mogelijke) rechtsbetrekking tussen Bpf Bouw en Vevon. Daarmee is aan de vereisten voldaan om te komen tot afgifte van de genoemde stukken op grond van artikel 843a Rv. Het weigeren van afgifte van de ze stukken door Vevon kan voorts als onrechtmatig jegens Bpf Bouw gekwalificeerd worden, gelet op het feit dat Bpf Bouw substantiële schade kan lijden als achteraf geoordeeld wordt dat sprake was van verplichte deelneming, zonder dat premie betaald is, waarbij voorts geldt dat niet zeker is dat Vevon – zou die situatie zich voordoen – dan nog verhaal biedt, terwijl zij thans met minimale inspanning zekerheid kan verschaffen over de precieze rechtspositie, aldus steeds Bpf Bouw.
3.3. Vevon stelt dat het merendeel van haar werknemers (2/3 gedeelte) betrokken is bij het (de)monteren en plaatsen van RVV-bebording, bestaande uit aluminium en staal. Verder zijn haar medewerkers (voor 1/3 gedeelte) betrokken bij het samenstellen en plaatsen van elektrotechnische verkeersregelingsinstallaties (VRI’s). De RVV-bebording en VRI’s worden vooral verhuurd aan derden, waarmee Vevon haar omzet genereert. Deze activiteiten vallen onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregeling(en) van de Metaal en Techniek, althans worden uitgesloten van de werkingssfeer van de regelingen van Bpf Bouw. Deze activiteiten kunnen niet gezien worden als “het aanbrengen van wegmarkeringen”. Het aanbrengen van wegmarkering is het aanbrengen van verkeerstekens op het wegdek. Evenmin is sprake van civieltechnische werkzaamheden, waaronder werkzaamheden vallen die betrekking hebben op waterstaat en wegenbouw. Vevon stelt voorts dat zij, althans haar activiteiten, onder de uitzonderingsregeling van de CAO Bouw gebracht moeten worden, waarin bepaalde ondernemingen van de CAO Bouw zijn uitgesloten, in het bijzonder daar waar het gaat om werkzaamheden met metaal. In de overige bedrijfstakregelingen voor de bouw zijn daarvoor voldoende aanknopingspunten te vinden. Het is niet logisch dat andere regelingen van de bedrijfstak Bouw in strijd komen met het verplichtstellingsbesluit. Vevon stelt voorts dat andere regelgeving (NEN-normeringen, RAW standaardbepalingen, richtlijnen van Minister van VROM) haar standpunt onderschrijven dat het aanbrengen van wegmarkering gezien moet worden als het aanbrengen van verkeerstekens op de weg, zoals ook de relevante kring van het maatschappelijk verkeer op gelijke wijze spreekt over het aanbrengen van wegmarkering. Dit leidt, nog steeds volgens Vevon, tot de conclusie dat kwalitatief niet aan de vereisten voor Bpf Bouw voldaan wordt, zodat er ook geen aanleiding is gegevens te overleggen of daarin inzage te geven om een nader beeld van de omvang van de activiteiten te krijgen. Bpf Bouw is met de gevorderde afgifte van stukken bezig met een fishing expedition en onderbouwt haar vordering onvoldoende. Er is daarom geen grondslag, noch op artikel 843a Rv, noch op grond van onrechtmatige daad die afgifte rechtvaardigt. Voor zover informatie gegeven zou moeten worden volstaat een verklaring van een register accountant, aldus steeds Vevon.
3.4 Kern van het geschil is de vraag of de activiteiten van Vevon, zoals Vevon deze in hoofdzaak verricht, onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw gebracht kunnen worden. Hierbij is van belang dat beide partijen een onderscheid maken in activiteiten, waarvan een deel ziet op het samenstellen/plaatsen van RVV-bebording en een ander deel op het samenstellen en plaatsen van de zogenaamde VRI-installaties (elektrotechnische verkeersregelingsinstallaties). Daarbij heeft te gelden dat het deel van de activiteiten waarvan de productie overweegt bepalend is voor de gehele onderneming, nu gesteld noch gebleken is dat de verschillende activiteiten in afzonderlijke afdelingen zijn belegd (Artikel A.3 van verplichtstellingsbesluit onder a Bpf Bouw ).
3.5 Beide partijen nemen als uitgangspunt dat ongeveer 2/3 gedeelte van de medewerkers van Vevon zich bezighoudt met het (de)monteren en plaatsen van verkeersborden en dat de productie van dit deel van de activiteiten overweegt. Vevon stelt dit nadrukkelijk, Bpf Bouw gaat daarvan blijkens 11.1 en 11.2 (conclusie van repliek) eveneens uit. Het gevolg hiervan is dat toewijzing van de vorderingen uitsluitend kan plaatsvinden als deze activiteiten onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit Bpf gebracht kunnen worden. Om deze reden zal de kantonrechter hieronder als eerste op deze activiteiten ingaan en laat de kantonrechter de activiteiten voor zover deze zien op de VRI’s buiten beschouwing, met dien verstande dat zij mogelijk wel een rol kunnen spelen voor de duiding van het totaal van de activiteiten en de aard van de onderneming van Vevon.
3.6 Voor wat betreft de uitleg van de ten dezen relevante bepalingen uit het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw geldt dat de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt daarbij niet aan op de grammaticale uitleg van de tekst van de betrokken bepaling, maar om het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen. Hierbij dient naast de taalkundige betekenis ook acht geslagen te worden op de kenbare ratio, strekking en systematiek van de regeling alsmede de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen, waartoe verschillende mogelijk tekstinterpretaties zouden kunnen leiden.
3.7 In zijn arrest van 27 mei 2011 (LJN BQ0010) heeft de Hoge Raad overwogen dat daar waar het gaat om de duiding van de werkingssfeerbepalingen, als uitgangspunt heeft te gelden dat het aannemelijk is dat verschillende CAO’s aldus zullen zijn geformuleerd dat een overlapping van de werkingssfeer van verschillende CAO’s zoveel als mogelijk wordt voorkomen. De Hoge Raad overweegt daarbij: “In dat verband komt mede betekenis toe aan het feit dat werkingssfeerbepalingen van een CAO die overlappen met dergelijke bepalingen van een andere CAO, blijkens de beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, neergelegd in het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen, niet algemeen verbindend worden verklaard, terwijl een overeenkomstig beleid wordt gevoerd voor de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds.”
3.8 Waar de Hoge Raad zich zo expliciet uitlaat over de werkingssfeerbepalingen van een CAO met een verwijzing naar het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring met aantekening dat voor verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds een overeenkomstig beleid wordt gevoerd, mag er in beginsel van uit gegaan worden dat ook voor de werkingssfeerbepaling uit het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw als uitgangspunt moet gelden dat de opstellers van de regeling overlap met een andere regeling zoveel als mogelijk hebben willen voorkomen. Dat uitgangspunt kan dus ook een rol spelen bij de uitleg van de werkingssfeerbepaling. In dat kader is dan niet alleen van belang de vraag of de activiteiten volgens tekstinterpretatie onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit Bpf gebracht kunnen worden, maar ook of het rechtsgevolg daarvan, de werkingssfeer van andere verplichtstellingsbesluiten eveneens in aanmerking genomen, aannemelijk is. Het uitgangspunt van Bpf Bouw dat andere verplichtstellingsbesluiten voor de uitleg van het onderhavige besluit daarom helemaal niet van belang zijn wordt door de kantonrechter dan ook verworpen. De kantonrechter leest in het arrest van de Hoge Raad overigens niet dat overlap van verschillende regelingen (volledig) is uitgesloten. Uitgangspunt is dat beoogd is overlap uit te sluiten. Dat impliceert echter niet automatisch dat werkzaamheden die in één verplichtstellingsbesluit zijn ingesloten, niet ook onder een ander verplichtstellingsbesluit kunnen vallen, zoals Vevon wel lijkt te betogen.
3.10 Het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw, sluit bedrijven die zich bezighouden met het “aanbrengen van wegmarkering” in. Bij gebreke van een schriftelijke toelichting op het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw baseert Bpf Bouw zich op de interpretatie van het begrip “wegmarkering”, waarbij afgegaan wordt op de letterlijke betekenis van het woord “wegmarkering”op basis van het woordenboek. Naar het oordeel van de kantonrechter is voor de duiding de uitleg van alleen het begrip “wegmarkering” niet juist. In de werkingssfeerbepaling wordt immers gesproken over het “aanbrengen van wegmarkering”. Het gaat dus ook om de samenhang tussen de beide begrippen, dus om het aanbrengen van wegmarkering. Onjuist is verder het uitgangspunt van Bpf Bouw dat de rechter moet kijken naar de uitleg in de Van Dale (conclusie van repliek 4.4). Het woordenboek is één van de bronnen die voor de uitleg gebruikt kan worden.
3.11 Met als uitgangspunt het woordenboek komt Bpf Bouw in stappen, via “bebakening” en “verkeersteken”, tot de vaststelling dat het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden kan gelden als het aanbrengen van wegmarkering, zoals genoemd in het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw. Het feit dat enkele stappen gezet moeten worden om tot deze conclusie te komen, maakt de conclusie al minder overtuigend dan het geval geweest zou zijn als bij het woord “wegmarkering”, als eerste verklarende betekenis “verkeersborden”genoemd was. Andere kenbare bronnen dan het woordenboek kunnen onder deze omstandigheden dan ook zwaarder meegewogen worden dan het geval zou zijn als over de betekenis van de bewoordingen geen enkele twijfel kan bestaan.
3.12 In dat kader kan naar het oordeel van de kantonrechter niet voorbij gegaan worden aan het begrip “wegenmarkeringsproducten” in het werkingssfeerbesluit voor het bedrijfstakpensioenfonds voor de Verf en Drukinktindustrie, waarin staat : “ De bereide verf- en/of drukinktindustrie is de industrie die zich bezighoudt met het vervaardigen van (…) wegmarkeringsproducten”, waaruit volgt dat een wegmarkeringsproduct een verfproduct is. Weliswaar gaat het hier om een regeling voor een andere stichting, zoals Bpf Bouw terecht naar voren brengt, maar het is wel een aanwijzing voor hetgeen onder het begrip wegmarkering verstaan kan worden. Ook het in de AVV CAO Bouw gedefinieerde begrip “wegmarkeerder” kan daarvoor een aanwijzing zijn. De wegmarkeerder in de zin van de AVV CAO Bouw brengt wegmarkeringen aan, zoals verkeersstrepen en figuraties. Weliswaar sluit deze definitie andere soorten van wegmarkering niet uit, maar als eerste wordt hier gedacht aan het aanbrengen van strepen op de weg, die expliciet genoemd worden. Het plaatsen of monteren van verkeersborden wordt hier in ieder geval niet genoemd. De AVV CAO Bouw staat dan wel los van het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw en ook de werkingssfeerbepalingen moeten los van elkaar gelezen worden, maar voor de uitleg van begrippen die in de bedrijfstak voorkomen is de definitie van de functie Wegmarkeerder niet zonder betekenis.
3.13 Vevon haalt verder in de conclusie van repliek onder andere ook de Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen van de Minister van Vrom aan, waarin wordt aangegeven “markeringen zijn op of in het wegdek aangebrachte tekens ter geleiding, waarschuwing en regeling van het verkeer.” Ook hieruit kan afgeleid worden dat bij wegmarkering aan de verfstrepen op het wegdek gedacht moet worden. Ook in de nationale beoordelingsrichtlijnen van Komo is het aanbrengen van wegmarkeringen in deze zin gedefinieerd, zoals Vevon onbetwist gesteld heeft. In het verlengde daarvan heeft Vevon er op gewezen dat bedrijven die zich bezighouden met wegmarkering, ook steevast bedrijven zijn die zich bezighouden met het aanbrengen van verf op of in het wegdek.
3.14 Tegenover de taalkundige benadering van Bpf Bouw om het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden uit te leggen als het aanbrengen van wegmarkering staat derhalve een aantal andere kenbare duidingen van het begrip “aanbrengen van wegmarkering”, waarbij het steeds om het aanbrengen van verf(strepen) op de weg gaat. Dit brengt de kantonrechter tot de conclusie dat de door Bpf Bouw voorgestane uitleg verworpen moet worden. Daarbij komt dat de activiteiten van Vevon in ieder geval wel onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit voor de metaal en techniek gebracht kunnen worden, dat onder andere ziet op het aanleggen, assembleren, construeren en demonteren van metalen voorwerpen. Dat verkeersborden metalen voorwerpen zijn staat in deze procedure niet ter discussie. Met als uitgangspunt dat overlap tussen verschillende werkingssfeerbepalingen zoveel als mogelijk vermeden zal zijn, is ook dat een aanwijzing dat het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden niet begrepen kan worden als “het aanbrengen van wegmarkering” uit het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw.
3.15 De stelling van Bpf Bouw dat Vevon zich bedient van een gelegenheidsargument waar Vevon stelt dat zij kwalitatief onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit Bpf Metaal en Techniek valt, leidt niet tot een ander oordeel en kan in deze procedure overigens slecht beoordeeld worden. Andere bedrijfstakpensioenfondsen zijn geen partij in deze procedure en hun eventuele argumenten blijven buiten de beoordeling. Ook is niet bekend geworden of Vevon daarmee afspraken heeft gemaakt, over bijvoorbeeld een vrijstelling. In deze procedure wordt slechts beoordeeld of Vevon onder het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw gebracht kan worden, waarbij de kantonrechter dus wel betekenis toekent aan het feit dat de activiteiten van Vevon in ieder geval ook onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit Metaal en Techniek gebracht kunnen worden, hetgeen overigens door Bpf Bouw inhoudelijk ook niet betwist wordt, anders dan dat dit voor de uitleg van het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw als niet relevant wordt benoemd.
3.16 Het belangrijkste inhoudelijke argument waarmee Bpf Bouw verder de stellingen van Vevon bestrijdt is dat derde partijen (Stichting Komo), of andere van het verplichtstellingsbesluit Bpf losstaande regelingen, (verplichtstellingsbesluit Bpf Verf) niet kunnen bepalen wat of ingrijpen in hetgeen in het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw geregeld is. Dat mag juist zijn, maar waar het gaat om het verbinden van rechtsgevolgen die aan de uitleg van een werkingssfeerbepaling gegeven worden, kan wel degelijk gekeken worden naar hoe het uit te leggen begrip in het maatschappelijk verkeer verstaan wordt. Aannemelijk is immers dat bij het opstellen van de tekst en het definiëren van de werkingssfeer rekening gehouden zal zijn met de gangbare betekenis en het normale (spraak)gebruik van dit uit te leggen begrip, in dit geval het “aanbrengen van wegmarkering”, zeker als de zuiver taalkundige uitleg niet leidt tot een eenduidige conclusie. Naar het oordeel van de kantonrechter sluit de uitleg van Vevon beter aan bij het normale (spraak)gebruik dan de uitleg die Bpf Bouw voorstaat, hetgeen bevestiging vindt in de regelingen en gegevens die Vevon aanhaalt en daarmee niet zonder betekenis zijn. De stellingen van beide partijen over het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, zijn in dezen niet van beslissende betekenis, met name niet omdat daarin niet gesproken wordt over het aanbrengen van wegmarkering en het in deze procedure juist om de uitleg van die twee begrippen samen gaat.
3.17 De vraag die dan nog voorligt is of de werkzaamheden van Vevon als civieltechnische werkzaamheden gezien kunnen worden, omdat ook civieltechnische werkzaamheden onder het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw vallen. Anders dan Bpf Bouw oordeelt de kantonrechter dat het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden niet zonder meer gezien kan worden als betrekking hebbend op wegenbouw. Weliswaar kan er een relatie gelegd worden met wegenbouwwerkzaamheden als zodanig, maar de aard van de activiteiten van Vevon verschilt zoveel van het eigenlijke (wegen)bouwen, dat de uitleg die Bpf Bouw voorstaat hier niet gevolgd kan worden. De werkzaamheden van Vevon zijn voor de wegenbouw zelf nevenactiviteiten die georganiseerd moeten worden om de bouwwerkzaamheden mogelijk te maken, maar kunnen daaraan naar het oordeel van de kantonrechter niet gelijkgesteld worden.
3.18 De kantonrechter verwerpt ook het argument van Bpf Bouw dat de activiteiten van Vevon via de definitie van bijlage 14 van de CAO Bouw alsnog onder de werkingssfeer verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw gebracht kunnen worden. Weliswaar kan het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden gebracht worden onder de verkeersveiligheid bevorderende maatregelen, zoals gedefinieerd in bijlage 14, waarin een opsomming van civieltechnische werkzaamheden gegeven wordt. Echter, als voor de uitleg van een begrip aansluiting gezocht wordt bij een andere regeling, moet niet slechts één onderdeel van die regeling (bijlage 14 van de CAO Bouw) gebruikt worden, maar dient die regeling in zijn volledigheid (CAO + bijlagen) beschouwd te worden.
3.19 Vevon wijst er in dat kader met recht op dat van de toepasselijkheid van de CAO Bouw zijn uitgesloten ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op de productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enzovoorts) geheel of nagenoeg geheel in staal. Vevon kan daarmee gevolgd worden in haar stelling dat bij het opstellen van de CAO Bouw kennelijk niet beoogd is ondernemingen die zich bezighouden met verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen in staal onder de werking van de CAO Bouw te brengen, gelet op de expliciete uitsluiting daarvan. Het plaatsen en (de)monteren van verkeersborden, betreft het uitvoeren van werken in staal en zijn daarmee onder de CAO Bouw uitgesloten. Het argument van Bpf Bouw dat Vevon zich niet op deze uitzonderingsbepaling kan beroepen omdat het moet gaan om werken die een zekere omvang hebben qua grootte (zoals een brug of geleiderails), wordt verworpen. De nadruk bij deze regeling ligt op het materiaal waarmee gewerkt wordt, daarvoor is de omvang van een werk niet van belang. Onjuist is dan ook het uitgangspunt van Bpf Bouw dat de uitgebreide definitie van bijlage 14 van de CAO Bouw de werkzaamheden van Vevon alsnog onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit Bpf Bouw brengt, omdat Bpf Bouw de uitsluitingsbepalingen uit de CAO Bouw ten onrechte niet meeneemt.
3.20 Gelet op het feit dat de kantonrechter oordeelt dat noch sprake is van civieltechnische werkzaamheden noch van het aanbrengen van wegmarkering, valt Vevon niet onder de werkingssfeerbepaling uit het verplichtstellingbesluit Bpf Bouw. Er is geen aanleiding een nadere uitsplitsing van activiteiten te maken voor evenementen en activiteiten die een relatie hebben met wegwerkzaamheden. Er is onder deze omstandigheden ook geen aanleiding om te bepalen dat Vevon gegevens aan Bpf Bouw verstrekt.
3.21 De kantonrechter ziet voorts geen aanleiding in te gaan op de verwijten die partijen elkaar over en weer maken over het gevolgde traject vóór aanvang van deze procedure, of op de vraag of de dagvaarding voldoet aan de substantiëringsplicht, aangezien dit alles niet tot een ander oordeel leidt.
3.22 Alle vorderingen van Bpf Bouw kunnen direct afgewezen worden. Bpf Bouw zal als de partij die in het ongelijk wordt gesteld veroordeeld worden in de kosten van de procedure voor zover aan de zijde van Vevon gevallen. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.000,-- ( 3 punten volgens toepasselijk liquidatietarief). In beginsel komen ook eventuele nakosten voor rekening van Bpf Bouw. Daarop ziet echter als eerste de bijzondere procedure voorgeschreven in artikel 237 lid 4 Rv. Op grond van artikel 237 lid 3 Rv wordt thans slechts voorzien in de kosten die v óór de uitspraak aan de zijde van Vevon zijn gevallen, die eenvoudig kunnen worden begroot. Op de vraag of en zo ja, in welke omvang, sprake zal zijn van nakosten bestaat thans geen enkel zicht, daaromtrent is ook niets gesteld, zodat daarop niet vooruitgelopen zal worden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Bpf Bouw in de kosten van de procedure voor zover aan de zijde van Vevon gevallen, vastgesteld op € 3.000,-- voor salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 juli 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.