Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 21 maart 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag over het jaar 2009 definitief berekend en op € 265,00 vastgesteld. Daarbij heeft verrekening met een reeds betaald voorschot van € 693,00 plaatsgevonden en is € 428,00 teruggevorderd.

Uitspraak



201111666/1/A2.

Datum uitspraak: 25 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bussum,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2011 in zaak nr. 11/2928 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag over het jaar 2009 definitief berekend en op € 265,00 vastgesteld. Daarbij heeft verrekening met een reeds betaald voorschot van € 693,00 plaatsgevonden en is € 428,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 9 mei 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 oktober 2011, verzonden op 27 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2011, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door zijn [bewindvoerder], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag , zoals dit luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, wordt ter bepaling van de draagkracht het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en zijn partner in aanmerking genomen.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt verstaan onder het inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).

Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr is, voor zover hier van belang, het inkomensgegeven, indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.

Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

Ingevolge artikel 47 kan bij ministeri ële regeling voor groepen van gevallen worden tegemoet gekomen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, mochten voordoen. Dat is de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling).

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de Awir op verzoek van de belanghebbende buiten toepassing ten aanzien van degene bij wie over het berekeningsjaar geen voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking zou worden genomen indien de rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zou worden verminderd met de in dit lid genoemde bezittingen en eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag voor het jaar 2009 ten onrechte rekening is gehouden met de nabetaling van een Wajong-uitkering die hem op 13 november 2008 met terugwerkende kracht vanaf 11 juni 2007 is verleend. Door een trage afhandeling van de uitkeringsinstantie heeft deze nabetaling pas in 2009 plaatsgevonden. Doordat de nabetaling bij zijn verzamelinkomen over 2009 is opgeteld, is dit verzamelinkomen hoger geworden, hetgeen van invloed is op zijn aanspraak op zorgtoeslag over het jaar 2009. [appellant] vindt dit onredelijk en wijst op de hardheidsclausule in de Awir. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbijgegaan, aldus [appellant].

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr. 200909278/1/H2) dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir en artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr , het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de Belastingdienst bij de bepaling van de draagkracht was gehouden het door de belastinginspecteur bij de aanslag inkomstenbelasting 2009 vastgestelde verzamelinkomen te volgen, hetgeen de Belastingdienst hier ook heeft gedaan. De Wet op de zorgtoeslag biedt, zoals ook volgt uit de uitspraak van 10 november 2010 in zaak nr. 201003432/1/H2, geen mogelijkheid om hier van af te wijken door rekening te houden met bijzondere omstandigheden.

De Awir bevat geen algemene hardheidsclausule. Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule in artikel 47 van de Awir kan niet slagen, reeds omdat in de situatie van [appellant] geen sprake is van een eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling.

Gelet op het vorenoverwogene en op het dwingendrechtelijk bepaalde in artikel 26 van de Awir , is de rechtbank terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst terecht heeft bepaald dat [appellant] het bedrag van € 428,00 moet terugbetalen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012

18-752.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature