Uitspraak
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002066-11
Uitspraak d.d.: 22 juni 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr H.J. Veen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (Beginnend Bestuurder) van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Balijelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, niet zoveel mogelijk de rechterzijde van de voor hem bestemde rijbaan te volgen en/of te rijden met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was en/of (gezien zijn rijrichting) het links gelegen verdrijvingsvlak (met vier wielen) op en/of over te rijden op het moment dat [slachtoffer] zich op dat verdrijvingsvlak bevond, waardoor een aanrijding/botsing ontstond tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en genoemde [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 januari 2010, te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Balijelaan, niet zoveel mogelijk de rechter zijde van de voor hem bestemde rijbaan heeft gevolgd en/of heeft gereden met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was en/of (gezien zijn rijrichting) het links gelegen verdrijvingsvlak (met vier wielen) is op en/of over gereden op het moment dat [slachtoffer] zich op dat verdrijvingsvlak bevond, waardoor een aanrijding/botsing ontstond tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en genoemde [slachtoffer], door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) opleveren.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof het volgende wettig en overtuigend bewezen. Verdachte reed op 1 januari 2010, zeer kort na middernacht, als bestuurder van een personenauto over de Balijelaan te Utrecht. Op dat moment om omstreeks 00.25 uur waren er veel mensen op straat en werd er volop vuurwerk afgestoken vanwege de jaarwisseling. Verdachte reed 40 à 50 km/h. Kort achter de plaats waar de linkerrijstrook overgaat in een verdrijvingsvlak om even verderop aan te sluiten aan de voor het tegemoetkomend verkeer bedoelde linkerweghelft reed verdachte over het genoemde verdrijvingsvlak, waar [slachtoffer] vuurwerk aan het afsteken was. Verdachte botste tegen deze [slachtoffer], ten gevolge waarvan [slachtoffer] overleed.
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 .
Verdachte reed op 1 januari 2010, zeer kort na de jaarwisseling, door de stad, waar veel mensen op straat stonden en vuurwerk afstaken. Vooropgesteld moet worden dat een automobilist die op dat tijdstip (anders dan stapvoets) zich in het verkeer begeeft een bijzondere verantwoordelijkheid op zich laadt. Het gaan rijden onder die op dat tijdstip voorzienbare en niet ongebruikelijke omstandigheid, dat mensen op straat feestvieren en vuurwerk afsteken, roept immers voor die mensen aanzienlijke risico’s op een ongeval in het leven. Deze gevaarzetting vereist dat een automobilist zijn snelheid sterk aanpast aan plotselinge verandering van de verkeerssituatie en aanhoudend alert is op en rekening houdt met vuurwerk dat bij de auto kan afgaan en feestende mensen die op de straat staan en lopen, wier aandacht in beslaggenomen is door (het afsteken van) vuurwerk.
Het hof is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden met een te hoge snelheid en onvoldoende anticiperend heeft gereden. Hij is naar links over een verdrijvingsvlak gereden, terwijl hij ermee rekening had moeten houden, dat daar mensen stonden, en dezen moeten waarnemen. Het hof is van oordeel dat dit handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994 .
De verdediging heeft nog betoogd dat verdachte schrok van een harde knal en als reactie daarop naar links het verdrijvingsvlak op stuurde. Zoals het hof reeds heeft overwogen, had verdachte door zo kort na de jaarwisseling te gaan rijden, er rekening mee moeten houden dat er vuurwerk bij zijn auto kon afgaan. Hoe het ook zij, uit de omstandigheid dat verdachte zegt te zijn geschrokken van vuurwerk en daardoor naar links stuurde, blijkt dat hij geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zo krachtige explosie, dat die een uitzonderlijk heftige schrikreactie, die verdachtes schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 zou wegnemen of verminderen, zou kunnen rechtvaardigen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 januari 2010 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Balijelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, niet zoveel mogelijk de rechterzijde van de voor hem bestemde rijbaan te volgen en te rijden met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was en (gezien zijn rijrichting) het links gelegen verdrijvingsvlak op en over te rijden op het moment dat [slachtoffer] zich op dat verdrijvingsvlak bevond, waardoor een aanrijding ontstond tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en genoemde [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld wegens het subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf van 50 uur. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het primair ten laste gelegde tot een werkstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval is [slachtoffer] overleden. Onder meer uit de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat de nabestaanden door het handelen van verdachte onzegbaar leed is aangedaan. De vergelding van dat leed en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers zeer onvoorzichtig gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging. Het leed dat de nabestaanden is aangedaan zal echter met geen enkele straf vergolden kunnen zijn.
In het voordeel van verdachte zal het hof rekening houden met het feit dat verdachte nooit eerder door de strafrechter is veroordeeld en dat de gevolgen van het ongeval ook voor verdachte zeer groot zijn. De verdediging heeft naar voren gebracht dat ook verdachte door de gevolgen van het ongeval is getroffen, onder meer doordat hij zijn opleiding niet heeft kunnen afmaken en onder behandeling staat van een psycholoog.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. In het bijzonder omdat het hof de ernst van de gedragingen van verdachte zwaarder weegt dan de advocaat-generaal – het hof is van oordeel dat het handelen van verdachte zeer onvoorzichtig was en de advocaat-generaal is van mening dat dat gedrag aanmerkelijk onvoorzichtig was – zal het hof een hogere werkstraf opleggen dan is gevorderd. Voorts zal het hof een ontzegging van de rijbevoegdheid van de hierna aan te geven duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 22 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.