Uitspraak
201112703/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Milieuvereniging Oosterhout", gevestigd te Oosterhout, en anderen, allen wonend te Oosterhout,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 2 december 2011 in zaak nrs. 11/5874 en 11/5975 in het geding tussen:
de vereniging en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van houtopstanden op de bij dit besluit nader aangeduide gronden gelegen tussen de Beneluxweg en de rijksweg A-27 te Oosterhout.
Bij besluit van 22 november 2011 heeft het college het door de vereniging en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 2 augustus 2011 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 2 december 2011, verzonden op 12 december 2011, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door de vereniging en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2011 vernietigd, zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de door Ecologica B.V. in haar rapport van 1 november 2011 aanbevolen alternatieve vliegroute voor de vleermuizen functioneel moet zijn voordat de huidige vliegroute wordt aangetast en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 februari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2012, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door D. Schachinger en S. Schokker, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.J. Wuyts, mr. P.J.M. van Heck, ing . R. van Haaf en S. Hunink BSc, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het vellen van de houtopstanden wordt beoogd de gronden geschikt te maken voor het realiseren van kantoorgebouwen met een oppervlakte van 14.000 m².
2.2. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18, kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 4.10, derde lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening Oosterhout 2010 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.11, derde lid, kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge het vierde lid, kan de vergunning verder worden geweigerd op de enkele grond, dat de betrokken boom of bomen op de lijst van monumentale bomen staan.
2.3. De vereniging en anderen betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college de verleende omgevingsvergunning in het besluit op bezwaar ten onrechte heeft gehandhaafd. Hiertoe voeren zij aan dat ten tijde van het nemen van dat besluit een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet was verleend noch aangevraagd.
2.3.1. Gelet op het bepaalde in artikel 2.18 van de Wabo , gelezen in verbinding met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van die wet, dient het college een aanvraag om omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden te toetsen aan het in de daarvoor in de APV opgenomen beoordelingskader dat los staat van de te volgen procedure op grond van de Flora- en faunawet. De verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, van de APV is niet afhankelijk gesteld van het antwoord op de vraag of ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat die wet aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg stond.
Het betoog faalt.
2.4. De vereniging en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden, omdat de natuurwaarden en landschappelijke waarden onevenredig worden aangetast. Hiertoe voeren zij aan dat de houtopstanden als winterverblijfplaats voor vleermuizen en als migratieroute voor amfibieën worden gebruikt. Volgens de vereniging en anderen worden onvoldoende maatregelen getroffen om de voorkomende soorten te beschermen. Voorts voeren zij aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op hun betoog dat de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 4.11, vierde lid, van de APV zich hier voor doet.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de natuurwaarden en landschappelijke waarden niet zodanig worden aangetast dat de omgevingsvergunning om die reden had moeten worden geweigerd. Hierbij heeft het college, onder verwijzing naar het rapport "Veldonderzoek locatie Beneluxweg te Oosterhout" van Ecologica B.V. van 1 november 2011 (hierna: het rapport), in aanmerking genomen dat de functionaliteit van de gronden voor vleermuizen behouden zal blijven, omdat is voorzien in mitigerende maatregelen, te weten een alternatieve vliegroute, door middel van aanvullende bomenplant, en het implementeren van een verlichtingsplan. Voorts heeft het college in aanmerking genomen dat de kans dat amfibieën in de houtopstanden overwinteren klein is. In het door de vereniging en anderen overgelegde rapport "Natuureffect bestemmingsplan Beneluxweg, Oosterhout" van ecologisch adviesbureau Henk Baptist van 20 oktober 2011 heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken bevat dat het college zich daarop bij de besluitvorming niet heeft mogen baseren. Daartoe wordt overwogen dat uit de door het college in reactie op het tegenrapport overgelegde notitie "Reactie notitie Baptist" van Ecologica B.V. van 1 november 2011 (hierna: de notitie) weliswaar blijkt dat de houtopstanden als fourageergebied voor verscheidene vleermuissoorten worden gebruikt, maar dat de bomen geen holten bevatten die geschikt zijn voor verblijfplaatsen. Volgens de notitie is de afstand tussen de voortplantingswateren en winterverblijfplaatsen van amfibieën enerzijds en de houtopstanden anderzijds bovendien dermate groot dat hooguit enkele zwervende dieren negatieve effecten kunnen ondervinden. Om deze effecten te voorkomen, zal, zo blijkt uit de notitie, tijdelijk een scherm worden geplaatst.
2.4.2. Aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is de voorwaarde verbonden dat daarvan alleen gebruik mag worden gemaakt als de uit aanvullend ecologisch onderzoek volgende mitigerende maatregelen onverkort worden geïmplementeerd. In het besluit op bezwaar is bepaald dat het rapport onderdeel uitmaakt van het primaire besluit, zodat de in het rapport opgenomen aanbevelingen, die voortvloeien uit het uitgevoerde onderzoek en de daaraan verbonden conclusies, inhoudende het uitwerken van een alternatieve vliegroute voor vleermuizen en het opstellen en implementeren van een verlichtingsplan, onverkort moeten worden toegepast. Anders dan de vereniging en anderen betogen, is, gelet op het voorgaande, aan de bij besluit van 2 augustus 2011 verleende omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de in het rapport opgenomen conclusies en aanbevelingen moeten worden opgevolgd. Dat met deze voorwaarde onvoldoende aan hun bezwaren tegemoet wordt gekomen, heeft de voorzieningenrechter door de vereniging en anderen terecht niet aannemelijk gemaakt geacht.
2.4.3. Voorts betogen de vereniging en anderen weliswaar terecht dat de voorzieningenrechter niet is ingegaan op hun betoog dat de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 4.11, vierde lid, van de APV zich hier voor doet, doch dit kan niet leiden tot het door hen daarmee beoogde doel. In het kader van het realiseren van de kantoorgebouwen zullen 4 monumentale bomen, welke onderdeel uitmaken van een historische houtwal, worden gekapt. Het college heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarde van de houtwal en de gronden niet zodanig wordt aangetast dat de gevraagde omgevingsvergunning om die reden moest worden geweigerd. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de raad van de gemeente Oosterhout bedoelde bomen als zodanig niet in het thans onherroepelijke bestemmingsplan "Beneluxweg Zuid" heeft opgenomen. De enkele niet nader onderbouwde stelling van de vereniging en anderen dat de monumentale bomen niet aan het realiseren van de beoogde kantoorruimte in de weg staan, biedt geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.5. De vereniging en anderen betogen verder dat de voorzieningenrechter in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft verwezen naar het bestemmingsplan "Zandstraat 99". Dit betoog is terecht voorgedragen, maar kan niet leiden tot het door hen daarmee beoogde doel. Bedoelde verwijzing dient als een kennelijke verschrijving te worden aangemerkt.
2.6. De vereniging en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter weliswaar het besluit van 22 november 2011 in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft geacht, maar dat hen, door zelf in de zaak te voorzien, ten onrechte niet de gelegenheid is geboden opnieuw te worden gehoord.
2.6.1. De door de voorzieningenrechter uitgesproken vernietiging van het besluit van 22 november 2011 berust op de grond dat het college in strijd met artikel 7:9 van de Awb heeft gehandeld door de vereniging en anderen niet in de gelegenheid te stellen om opnieuw te worden gehoord naar aanleiding van het rapport, dat na de hoorzitting is verschenen. De vereniging en anderen hebben hun argumenten tegen dat rapport in beroep en hoger beroep ten volle naar voren kunnen brengen.
Het betoog faalt.
2.7. De vereniging en anderen betogen tot slot dat het dictum van de aangevallen uitspraak niet duidelijk en onjuist is. Hiertoe voeren zij aan dat, nu de voorzieningenrechter daarin heeft bepaald dat zelf in de zaak wordt voorzien en dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, aan de verleende omgevingsvergunning slechts de door de voorzieningenrechter geformuleerde voorwaarde is verbonden en niet meer de voorwaarde dat een verlichtingsplan opgesteld en geïmplementeerd dient te worden. Volgens de vereniging en anderen zijn zij in zoverre in een nadeliger positie komen te verkeren dan ten tijde van het besluit van 22 november 2011.
2.7.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het opstellen en implementeren van een verlichtingsplan nog steeds onderdeel uitmaakt van de te nemen maatregelen om de in de houtopstanden voorkomende vleermuissoorten te beschermen. Nu de voorzieningenrechter het besluit van 22 november 2011 heeft vernietigd en daarvan, ondanks de overwegingen waarin alle beroepsgronden, behoudens die met betrekking tot het horen, werden verworpen, niet de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten, maar zelf in de zaak heeft voorzien enkel door te bepalen dat de door Ecologica B.V. in het rapport aanbevolen alternatieve vliegroute voor de vleermuizen functioneel moet zijn voordat de huidige vliegroute wordt aangetast, is het opstellen en implementeren van dat plan evenwel niet meer als voorwaarde aan de bij besluit van 2 augustus 2011 verleende omgevingsvergunning verbonden, terwijl dat kennelijk wel is beoogd. De verenigingen en anderen betogen derhalve terecht dat zij in zoverre in een nadeliger positie komen te verkeren dan ten tijde van het besluit van 22 november 2011.
Het betoog slaagt.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover de voorzieningenrechter het bij haar bestreden besluit heeft vernietigd zonder te bepalen dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
2.10. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, brengt met zich dat het door de vereniging en anderen in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 2 december 2011 in zaak nrs. 11/5874 en 11/5975, voor zover die daarbij niet de rechtsgevolgen van het bij haar bestreden besluit van 22 november 2011 in stand heeft gelaten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 november 2011 geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout tot vergoeding van bij de vereniging "Milieuvereniging Oosterhout" en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 902,10 (zegge: negenhonderdtwee euro en tien cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de vereniging "Milieuvereniging Oosterhout" en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
357-593.