Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Werkgever van 65-plusser heeft arbeidskorting verrekend, waarbij rekening is gehouden met de toerekening van de standaardheffingskorting aan de diverse heffingen. Gelet op de tekst van artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 dient voor de toepassing van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 geen rekening te worden gehouden met bedoelde toerekening.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/5223

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 26 juni 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000].H.06; hierna de aanslag) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.748 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 208.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2011 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 december 2011, ontvangen door de rechtbank op 6 december 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen haar echtgenoot [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A].

2. Feiten

2.1 Eiseres is geboren op 17 mei 1942. In het onderhavige jaar (2010) heeft zij, naast een AOW-uitkering, loon van [B] BV genoten tot een bedrag van € 9.450. Het loon ziet voor een bedrag van € 6.166 op de periode 1 januari 2010 tot 15 juli 2010 en voor een bedrag van € 3.284 op de periode 17 oktober 2010 tot en met 31 december 2010. De verrekende arbeidskorting bedraagt € 168.

2.2 Eiseres heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.748 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 208. In deze aangifte is een bedrag van € 168 aan arbeidskorting vermeld.

2.3 In de aanslag is een arbeidskorting van € 111 in aanmerking genomen.

3. Geschil

Tussen partijen is primair in geschil of de arbeidskorting € 111 (verweerder) of € 168 (eiseres) dient te bedragen. Indien

€ 111, is subsidiair in geschil of het vertrouwensbeginsel meebrengt dat de arbeidskorting toch € 168 moet bedragen.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 8.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is de standaardheffingskorting het gezamenlijk bedrag van – voor zover van belang – de algemene heffingskorting, de arbeidskorting (artikel 8:1 1 ), de doorwerkbonus en de ouderenkorting.

4.2 In de artikelen 8.3 tot en met 8.6 van de Wet IB 2001 wordt de standaardheffingskorting verdeeld over en toegerekend aan de inkomstenbelasting, de algemene ouderdomsverzekering, de nabestaandenverzekering en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten. In de parlementaire geschiedenis is – voor zover van belang – het volgende opgemerkt (Kamerstukken II, 1999-2000, nr. 26727, nr. 7, blz. 87):

‘Deze leden zullen doelen op het verschil in arbeidskorting tussen personen jonger dan 65 jaar en personen van 65 jaar en ouder die in beide situaties met actuele arbeid meer dan f 15 316 aan inkomen verwerven. Het bedrag van de arbeidskorting zoals dat op grond van de wet wordt bepaald, bestaat, net als de andere heffingskortingen (uitgezonderd de ouderenkortingen), uit vier elementen: een deel voor elk van de premies AOW, Anw en AWBZ en een deel voor de belasting. Op elk element van de heffingskorting bestaat recht voor zover de daarbij behorende premie of belasting wordt geheven. Voor personen van 65 jaar en ouder betekent dit dat in het bedrag van de arbeidskorting niet dat deel is begrepen wat betrekking heeft op de premie AOW. Uitgaande van de in de memorie van toelichting opgenomen veronderstelling met betrekking tot de samenstelling van de eerste tariefschijf betekent dit dat de arbeidskorting voor personen van 65 jaar en ouder 15/32,9 ofwel ongeveer 45,6% bedraagt van de arbeidskorting voor personen jonger dan 65 jaar.’

4.3 In artikel 8.11, lid 2, van de Wet IB 2001 is – voor zover van belang – bepaald dat de arbeidskorting wordt berekend over het loon, in het onderhavige geval € 9.450. De arbeids-korting bedraagt dan € 235, gespecificeerd als volgt:

8:11, lid 2, onderdeel a: 1,737% x € 9.041 = 157

8:11, lid 2, onderdeel b en lid 3, onderdeel c: 18,884% x € 409 = 78

Ingevolge de laatste volzin van laatstgenoemd artikellid bedraagt – voor zover van belang – de arbeidskorting ten minste de volgens artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting. De tekst van laatstgenoemd artikel sluit – voor zover relevan t – aan bij de tekst van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 .

In de parlementaire geschiedenis is omtrent artikel 8:11 van de Wet IB 2001 (toen: artikel 8.2.2) – voor zover van belang – het volgende opgemerkt (Kamerstukken II, 1998-1999, nr. 26728, nr. 3, blz. 74):

‘In dit onderdeel wordt artikel 8.2.2 van het wetsvoorstel Wet inkomstenbelasting

verder gestroomlijnd. Naast een aantal redactionele aanpassingen is een derde lid toegevoegd. In het derde lid wordt bepaald dat de arbeidskorting die op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegekend niet wordt teruggenomen indien blijkt dat op grond van artikel 8.2.2, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen of een geringer recht op arbeidskorting bestaat. Tevens is bepaald dat het totaal aan arbeidskorting in aanmerking te nemen bedrag nooit meer kan zijn dan één volledige arbeidskorting. Thans is dat € 697 (f 1536). Hiervoor is gekozen omdat anders het stimulerend effect van de arbeidskorting zou verminderen. Immers een instromer moet als gevolg van de jaarbenadering in de Wet inkomstenbelasting 2001 in het kalenderjaar waarin hij de arbeidsmarkt betreedt, meer dan 50% van het fiscale equivalent van het wettelijk minimumloon verdienen om recht te hebben op de arbeidskorting. Nu in de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt bepaald dat – binnen zekere marges – niet wordt teruggekomen op in de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting, hoeft een instromer door de tijdvakbenadering in de loonbelasting slechts een tijdvakloon te verdienen dat hoger is dan 50% van het fiscale equivalent van het wettelijk minimumloon om in aanmerking te komen voor toepassing van de arbeidskorting.’

In de parlementaire geschiedenis is verder het volgende opgemerkt (Kamerstukken II, 1999-2000, nr. 26727, nr. 18, blz. 46-47):

‘De wijziging van artikel 8.2.2, eerste en tweede lid, komt uit het wetsvoorstel Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. De toelichting luidt thans:

In artikel 8.2.2, tweede lid, is bepaald dat de arbeidskorting die op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegekend niet wordt teruggenomen met dien verstande dat het aan arbeidskorting in aanmerking te nemen bedrag nooit meer kan zijn dan één volledige arbeidskorting. Thans is dat € 697 (f 1536). Hiervoor is gekozen omdat anders het stimulerend effect van de arbeidskorting zou verminderen. Immers een instromer moet als gevolg van de jaarbenadering in de inkomstenbelasting in het kalenderjaar waarin hij de arbeidsmarkt betreedt, meer dan 50% van het fiscale equivalent van het wettelijk minimumloon verdienen om recht te hebben op de arbeidskorting. Nu wordt bepaald dat – binnen zekere marges – niet wordt teruggekomen op in de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting, hoeft een instromer door de tijdvakbenadering in de loonbelasting slechts een tijdvakloon te verdienen dat hoger is dan 50% van het fiscale equivalent van het wettelijk minimumloon om in aanmerking te komen voor toepassing van de arbeidskorting.’

4.4 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de werkgever van eiseres bij de berekening van de hoogte van de arbeidskorting op € 168 – op grond van artikel 12 van de Wet financiering sociale verzekeringen – rekening heeft gehouden met de artikelen 8.3 tot en met 8.6 van de Wet IB 2001 . Gelet op de tekst van artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 dient naar het oordeel van de rechtbank voor de toepassing van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 geen rekening te worden gehouden met de artikelen 8.3 tot en met 8.6 van de Wet IB 2001 . Naar tussen partijen niet in geschil is, moet dan van een door de werkgever verrekende arbeidskorting van € 362 worden uitgegaan. Na toepassing van de artikelen 8.3 tot en met 8.6 van de Wet IB 2001 resteert dan een arbeidskorting van € 168.

4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel behoeft geen behandeling meer.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend met een arbeidskorting van € 168;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 26 juni 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature