Uitspraak
201006363/2/T1/R4.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
en
de raad van de gemeente Albrandswaard,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 en 7 maart 2012, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet, mr. H.J. Zwalve-Erades en ir. P. Kuiper, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink en mr. J.A. Spee, beiden advocaat te 's-Gravenhage, en drs. M.C.J. Schapendonck, drs. M. ten Brinke en M. Heesakker, allen werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
De Afdeling heeft de behandeling van dit beroep afgesplitst van zaak nr. 201006363/1/R4. De behandeling van de overige tegen het besluit van 26 april 2010 ingestelde beroepen is onder laatstgenoemd nummer voortgezet.
2. Overwegingen
Bestuurlijke lus
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het plan
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de aanleg van 750 hectare natuur- en recreatiegebied in het kader van de planologische kernbeslissing "Project Mainportontwikkeling Rotterdam" (2006) en de daarin neergelegde doelstelling om de leefbaarheid in de Rotterdamse stadsregio te versterken. Het plangebied ligt tussen de kern Rhoon, de nieuwe woonwijk Portland en de Oude Maas.
Bestemming "Wonen"
2.3. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover uit de aan het perceel [locatie] te Rhoon toegekende bestemming "Wonen" voortvloeit dat slechts één woning door één huishouden mogelijk wordt gemaakt. Volgens haar is het aldaar gelegen rijksmonument Johanna Hoeve, met een totale inhoud van 4.890 m3, hiervoor te groot. [appellante] vreest leegstand en verval van de boerderij en verzoekt om de mogelijkheid van splitsing van de boerderij ten behoeve van bewoning door twee huishoudens.
2.3.1. De raad acht het, gelet op het monumentale karakter van de boerderij en de unieke ligging ervan, niet aannemelijk dat de Johanna Hoeve in haar huidige omvang op termijn, al dan niet na verbouwing, leeg komt te staan. Splitsing van de boerderij in twee wooneenheden betekent volgens de raad evenmin dat leegstand wordt voorkomen. Ter zitting heeft de raad gesteld splitsing onwenselijk te vinden, omdat dat zou leiden tot meer drukte in het buitengebied.
2.3.2. Aan de gronden op het perceel [locatie] is onder meer de bestemming "Wonen" toegekend, met de aanduiding "cultuurhistorische waarden".
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels zijn de als 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen;
b. bescherming van cultuurhistorische en/of monumentale waarden, ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden";
Ingevolge artikel 18, lid 18.2, aanhef en onder a, van de planregels zijn ter plaatse van de bestemming "Wonen" als hoofdgebouw uitsluitend woningen toegestaan.
Ingevolge dit artikellid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, mag per bestemmingsvlak het bestaande aantal woningen niet worden vergroot.
Ingevolge artikel 1, onder 75, is een woning een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
2.3.3. Binnen de bestemming "Wonen" is gelet op het voorgaande huisvesting van slechts één huishouden mogelijk. De Afdeling acht het aannemelijk dat [appellante], gelet op de kolossale omvang van de boerderij en de daaraan gebouwde schuur, een zwaarwegend belang heeft bij de mogelijkheid van splitsing van de boerderij ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens. De raad heeft niet toegelicht waarom het risico van leegstand en verval van deze monumentale boerderij niet aanzienlijk beperkt zou kunnen worden door splitsing van de boerderij in twee wooneenheden. Evenmin heeft de raad gemotiveerd waarom huisvesting van twee huishoudens zou leiden tot een zodanige toename van de drukte in het buitengebied, dat aan het belang van het beperken van die drukte meer gewicht zou moeten worden toegekend dan aan het belang van [appellante].
Gelet op het voorgaande heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat splitsing van de boerderij ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens onwenselijk is.
Het betoog slaagt.
2.3.4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie], niet berust op een deugdelijke motivering. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bestemming "Tuin"
2.4. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover aan de bijgebouwen op het perceel [locatie] te Rhoon de bestemming "Tuin" is toegekend. Zij voert hiertoe aan dat niet valt te verwachten dat de naast de Johanna Hoeve gelegen bijgebouwen, met een totale inhoud van 600 m3, kunnen dienen als tuin dan wel ten dienste van een tuin bij een woning.
[appellante] betoogt dat ten onrechte de Ruimte voor Ruimte-regeling (hierna: de RvR-regeling) niet is toegepast. Zij verzoekt om compensatie voor de sloop van de bijgebouwen door het toestaan van beperkte - landschappelijk verantwoord ingepaste - woningbouw dan wel ontwikkeling van een landgoed op het perceel van vijf hectare landbouwgrond ten westen van de Johanna Hoeve. Volgens haar wordt zodoende, in overeenstemming met provinciaal beleid, verval van de bijgebouwen voorkomen en de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorische waarde van de Johanna Hoeve versterkt.
2.4.1. De raad stelt dat het agrarisch gebruik van de bijgebouwen vooralsnog op grond van het overgangsrecht kan worden voortgezet en dat het [appellante] voorts vrij staat desgewenst (een deel van) de bijgebouwen te slopen, dan wel de bijgebouwen te gebruiken ten dienste van de bestemming. De door [appellante] gewenste compensatie voor de sloop van de bijgebouwen op grond van de RvR-regeling is volgens de raad uitgesloten, nu het bedoelde perceel in het plan niet is aangewezen voor nieuwbouw van woningen in het kader van deze regeling. De raad stelt dat de ontwikkeling van landelijk wonen aan de oostzijde van Rhoon onwenselijk is gelet op de landschappelijke waarden, in het bijzonder het open karakter van het gebied, de cultuurhistorische en monumentale waarde van de Johanna Hoeve en de beperkingen die voortvloeien uit de aanwezige buisleidingen.
2.4.2. Aan de gronden op het perceel [locatie] is onder meer de bestemming "Tuin" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 69, van de planregels, voor zover hier van belang, wordt onder tuin verstaan een stuk grond bij een woning.
Ingevolge artikel 13, lid 13. 1, aanhef en onder a, zijn de als "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen bij woningen.
2.4.3. De raad komt in beginsel beleidsvrijheid toe bestemmingen toe te kennen en voorschriften te geven die de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bijgebouwen aan het gebruik als tuin in de weg staan.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het perceel ten westen van de Johanna Hoeve niet in het plan is opgenomen als vooraf vastgelegde locatie voor nieuwbouw van woningen in het kader van de RvR-regeling, zodat reeds hierom deze regeling niet voor toepassing in aanmerking komt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel, gelet op het open karakter en de monumentale en cultuurhistorische waarde van de boerderij, niet voor een woonbestemming in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling, in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan de gronden en de bijgebouwen op het perceel [locatie] de bestemming "Tuin" heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
Bestemming "Agrarisch met waarden"
2.5. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover aan haar vijf hectare landbouwgrond ten westen van de Johanna Hoeve de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend. Zij voert hiertoe aan dat deze bestemming is gebaseerd op onvoldoende concreet onderzoek naar het duurzaam agrarisch gebruik van de gronden.
2.5.1. De raad stelt dat de gronden natuurlijke en landschappelijke waarden hebben en ook in de toekomst agrarisch zullen worden gebruikt. Volgens de raad is te verwachten dat door het vervallen van landbouwgronden elders in het plangebied een grotere vraag naar landbouwgronden in de Rand van Rhoon zal ontstaan.
2.5.2. Aan de ten westen van de Johanna Hoeve gelegen gronden is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en c, van de planregels zijn de als "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. weide- en akkerbouwgronden;
c. behoud, herstel en/of versterking van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
2.5.3. De raad komt in beginsel beleidsvrijheid toe bestemmingen toe te kennen en voorschriften te geven die de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
In de plantoelichting is vermeld dat het deelgebied de Rand van Rhoon, waar de gronden zijn gelegen, conserverend is bestemd, zonder mogelijkheden voor transformatie naar landelijk wonen. De over een groot gebied aaneengesloten agrarische gronden in het plangebied zijn bestemd als "Agrarisch met waarden", omdat deze gronden ingevolge het vorige plan "Rhoon-Buitengebied", dat dateert uit 1983, bestemd waren voor agrarisch gebruik met natuurlijke en landschappelijke waarden en het plan in voortzetting van het bestaande gebruik voorziet. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan haar gronden een andere bestemming had moeten toekennen dan aan de andere gronden in het gebied.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling, in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan de vijf hectare landbouwgrond ten westen van de Johanna Hoeve de bestemming "Agrarisch met waarden" heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
2.6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen binnen de hierna te noemen termijn het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie] te Rhoon. De raad dient daartoe met inachtneming van rechtsoverweging 2.3.3 alsnog toereikend te motiveren om welke redenen het plan niet voorziet in de mogelijkheid om de boerderij op genoemd perceel te splitsen in twee wooneenheden, dan wel, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor bedoeld plandeel. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Albrandswaard op om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.3.3 is overwogen:
1. het besluit van 26 april 2010, nummer 80720, te herstellen, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie] te Rhoon, door met inachtneming van rechtsoverweging 2.3.3 alsnog toereikend te motiveren om welke redenen het plan niet voorziet in de mogelijkheid om de boerderij op genoemd perceel te splitsen in twee wooneenheden, dan wel, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor bedoeld plandeel. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
2. de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
539-650.