Uitspraak
10/5928 WAO en 11/5574 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 september 2010, 08/4404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.A.P. Heesterbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Heesterbeek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden in dit geding van belang verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Bij besluit van 21 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit om appellante per 4 januari 2006 een WAO-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het dagloon gewijzigd vastgesteld op een bedrag van € 17,96.
2.2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.3. Het Uwv heeft ter zitting van de rechtbank gemeld dat het dagloon bij het bestreden besluit ten onrechte is vastgesteld op € 17,96. Aan de hand van een ter zitting overgelegde nadere berekening heeft het Uwv betoogd dat het juiste dagloon per 4 januari 2006 € 19,62 bedraagt.
2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellante tegen het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de ingangsdatum van de aan appellante toegekende WAO-uitkering ongegrond verklaard, het beroep voor zover dat betrekking heeft op de hoogte van het dagloon gegrond verklaard en het besluit in zoverre vernietigd, het dagloon per 4 januari 2006 vastgesteld op € 19,62 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van een bijzonder geval om af te wijken van artikel 35, tweede lid, van de WAO , waarin is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag werd ingediend.
3.2. Appellante heeft voorts de juistheid van de hoogte van het dagloon bestreden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De grond in 3.1 treft geen doel. Appellante heeft in hoger beroep in essentie herhaald hetgeen zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft hetgeen appellante in beroep naar voren heeft gebracht besproken en met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval om af te wijken van artikel 35, tweede lid, van de WAO . De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen onder 11 in de aangevallen uitspraak is overwogen en heeft hieraan niets toe te voegen.
4.3. De grond vermeld in 3.2 treft evenmin doel. Uit de nadere berekening bedoeld in 2.3 volgt dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon per 4 januari 2006 in volle omvang heeft bezien op welk dagloon appellante per die datum recht had. Hiertoe heeft het Uwv een berekening gemaakt startend vanaf het moment dat het dagloon per 18 juli 2001 diende te worden vastgesteld.
Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd is de Raad niet kunnen blijken dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon de dagloonregels op onjuiste wijze heeft toegepast, van onjuiste gegevens is uitgegaan, dan wel een onjuiste berekening heeft uitgevoerd.
4.4. Het standpunt van appellante dat bij de vaststelling van het dagloon rekening had moeten worden gehouden met door haar verrichte sollicitatieactiviteiten leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat appellante deze activiteiten niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.5. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat het Ziektewet-dagloon hoger was dan het WAO-dagloon leidt evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat de vaststelling van het Ziektewet-dagloon op andere wijze geschiedt dan de vaststelling van het WAO-dagloon.
5.1. De Raad overweegt voorts als volgt.
5.2. Ter voldoening aan hetgeen in de aangevallen uitspraak ter zake is overwogen heeft het Uwv bezien of hetgeen appellante in het kader van de procedure tegen het besluit van 21 november 2008 heeft aangevoerd aanleiding gaf om terug te komen van zijn besluit van 16 juli 2001 waarbij het WAO-dagloon per 18 juli 2001was vastgesteld op € 16,65.
Het Uwv heeft hiertoe aanleiding gezien en het dagloon bij besluit op bezwaar van 11 juli 2011 per 18 juli 2001 vastgesteld op € 18,20.
5.3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij per 18 juli 2001 recht heeft op een hoger dagloon en dat het Uwv bij het terugkomen van zijn besluit van 16 juli 2001 het dagloon ten onrechte heeft vastgesteld op € 18,20.
5.4. Uit de berekening bedoeld in 2.3 en 4.3 volgt dat het dagloon per 18 juli 2001 € 18,20 bedraagt. Reeds hierom treft het beroep van appellante geen doel.
6.1. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.2. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het beroep van appellante tegen het besluit van 11 juli 2011 ongegrond dient te worden verklaard.
7. De Raad ziet voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van het Uwv van 11 juli 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) Z. Karekezi.
JL