Uitspraak
201106915/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Venray,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 mei 2011 in zaak nr. 10/1794 in het geding tussen:
[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E], allen wonend te Venray,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 19 juli 2010 heeft het college geweigerd te voldoen aan de verzoeken de geslachtsnamen en geboortedata van [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker E] en de geslachtsnaam van [verzoeker D] in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) te wijzigen.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het door hen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de besluiten van 19 juli 2010 herroepen, bepaald dat de achternaam en de geboortedata van hen zoals die zijn vermeld op de door hen overgelegde geboorteaktes als zodanig worden opgenomen in de gba en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2012, waar het college, vertegenwoordigd door J. Frencken en M.W.M. Tinnenbroek, beiden werkzaam bij de gemeente, en [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 82, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. [verzoekers] hebben verzocht om de in de gba vermelde geslachtsnamen te wijzigen van [naam A] in [naam B] en tevens, met uitzondering van [verzoeker D], de in de gba vermelde geboortedata te wijzigen.
Het college heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen. Volgens het bij de rechtbank bestreden besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] op 5 september 2000 en 12 november 2001 onder ede verklaringen ingevuld met betrekking tot onder meer hun geslachtsnamen en geboortedata en die van hun kinderen. Op die verklaring stond onder meer in het Arabisch vermeld dat die onder ede werd afgelegd. Volgens het college mag het daarom uitgaan van de juistheid van de gegevens die in de gba zijn vermeld. Uit de door [verzoekers] overgelegde documenten volgt niet ondubbelzinnig dat de daarin genoemde personen dezelfde zijn als zij. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de in de gba vermelde geslachtsnamen en geboortedata onjuist zijn, aldus het college.
2.3. [verzoekers] hebben zich in verweer op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover het college daarbij gronden heeft aangevoerd die niet in beroep naar voren zijn gebracht. De Afdeling deelt dit standpunt niet, aangezien het beroep bij de rechtbank is ingesteld door [verzoekers] en het college toen als verweerder optrad.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat onomstotelijk moet vaststaan dat de gegevens die [verzoekers] in de gba wensen op te nemen de juiste gegevens zijn en dat dit van de gegevens die zijn vermeld in de documenten die zij hebben overgelegd, niet vaststaat. Zo hebben [verzoekers] ter zitting bij de rechtbank verklaard dat de geboortedata, die in de door hen overgelegde geboorteakten zijn vermeld, niet allemaal juist zijn vanwege een minder nauwkeurige administratie van persoonsgegevens in Syrië. Daarnaast volgt uit de overgelegde documenten niet onomstotelijk dat [persoon A] en [persoon B] dezelfde persoon zijn, aldus het college. [verzoeker A] heeft volgens het rapport van het eerste gehoor door de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: IND) op 27 maart 1996 verklaard dat hij op 5 maart 1953 is geboren te Malkia en dat hij een vader heeft die [persoon A] heet, in 1926 is geboren te Aindawayr, Syrië, en in 1994 is overleden. Uit de geboorteakte van [persoon B], die [verzoekers] hebben overgelegd, volgt dat deze in 1926 is geboren te Ain Diwar en op 6 oktober 1994 is overleden. Volgens het college trekt de rechtbank hieruit ten onrechte de conclusie dat [persoon A] en [persoon B] dezelfde persoon zijn, omdat de exacte geboortedatum en overlijdensdatum onbekend zijn.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat als [persoon B] de vader is van [verzoeker A], [verzoeker A] dezelfde achternaam moet dragen als [persoon B]. De rechtbank gaat er terecht vanuit dat in Syrië het naamsrecht een voornaam en geslachtsnaam kent, terwijl [verzoekers] in bezwaar hebben betoogd dat [verzoeker A] in Syrië een naamsketen heeft, aldus het college. Dit volgt echter niet uit de door hen overgelegde geboorteakten. De rechtbank ziet haar oordeel dat [verzoeker A] en [persoon C] een en dezelfde persoon zijn ten onrechte bevestigd in het gegeven dat beiden een moeder hebben die [naam C] heet. De rechtbank gaat er daarmee aan voorbij dat [verzoeker A] volgens het rapport van het eerste gehoor heeft verklaard dat zijn [moeder] heet, terwijl uit het ‘statement of marriage’ dat hij, [verzoeker B], [verzoeker [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E] hebben overgelegd volgt dat de moeder van [persoon C] de naam [persoon D] draagt, aldus het college.
Volgens het college heeft de rechtbank ten slotte ten onrechte overwogen dat het vrijwel uitgesloten is dat er een [persoon C] bestaat die net als [verzoeker A] is getrouwd met [verzoeker B] en samen met haar de kinderen [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E] heeft gekregen, die allen ook nog eens in hetzelfde jaar als [verzoekers] zijn geboren. Uit het gegeven dat de rechtbank de term ‘vrijwel uitgesloten’ gebruikt, volgt reeds dat niet onomstotelijk vaststaat dat die conclusie klopt. Ook daarmee is dus niet onomstotelijk bewezen dat [verzoeker A] een en dezelfde persoon is als [persoon C], aldus het college.
2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nr. 201010100/1/H3) zal voor het wijzigen van eenmaal in de gba geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet gba, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
2.4.2. Het college betoogt met recht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geboortedata van [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker E] moeten worden gewijzigd in de data die zijn vermeld op de door hen overgelegde geboorteakten. Ter zitting van de rechtbank hebben zij te kennen gegeven dat de data die op de desbetreffende geboorteakten zijn vermeld niet allemaal juist zijn. Daarmee staat niet onomstotelijk vast dat de geboortedata van [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker E] die in de gba zijn geregistreerd onjuist zijn, zodat het college terecht heeft geweigerd die te wijzigen.
2.4.3. Het college betoogt verder terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de door [verzoekers] overgelegde documenten volgt dat [verzoeker A], geboren op 5 oktober 1953 te Malkia, Syrië, dezelfde persoon is als [persoon C], geboren op 5 oktober 1953 te Malkia, Syrië. Het college mocht in het bij de rechtbank bestreden besluit van belang achten dat [verzoeker A] volgens het rapport van zijn eerste gehoor heeft verklaard dat zijn vader [persoon A] heet en hij de naam [naam B] niet heeft genoemd en volgens het rapport van het nader gehoor door de IND op 11 april 1996 die naam evenmin is genoemd. Voorts mocht het van belang achten dat op de overgelegde geboorteakte van [persoon B] geen exacte geboortedatum of overlijdensdatum is vermeld, zodat niet onomstotelijk vaststaat dat [persoon A] dezelfde persoon is als [persoon B]. Ook mocht het college van belang achten dat volgens het ‘certificate of elective commission’ dat [verzoekers] hebben overgelegd de moeder van [persoon C] de naam [persoon D] draagt, terwijl [verzoeker A] volgens het verslag van zijn eerste gehoor heeft verklaard dat zijn [moeder] heet. De verklaring die [verzoeker A] hiervoor ter zitting heeft gegeven, namelijk dat zijn moeder voluit [naam D] heet, wordt niet door de overgelegde stukken gestaafd.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat niet onomstotelijk vaststaat dat [verzoeker A] een en dezelfde persoon is als [persoon C]. Daarom leidt het gegeven dat de rechtbank heeft overwogen dat het vrijwel uitgesloten is dat er een [persoon C] bestaat, die net als [verzoeker A] is getrouwd met [verzoeker B] en samen met haar de kinderen [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E] heeft gekregen, die allen ook nog eens in hetzelfde jaar als [verzoekers] zijn geboren, niet tot een ander oordeel.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college ten onrechte heeft geweigerd te voldoen aan de verzoeken de geslachtsnamen en geboortedata van [verzoekers] in de gba te wijzigen. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 23 november 2010 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 mei 2011 in zaak nr. 10/1794;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012
611-622.