Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/530 5 juni 2012
11100 Tabakswet
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, te B, appellante,
gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, rechtshulpverlener te Beegden,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 1 juni 2011, met kenmerk AWB 10/4892, (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen
appellante
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, hierna: minister.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 23 april 2010 heeft de minister appellante een boete van € 300,- opgelegd wegens overtreding van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet . Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 29 november 2010 heeft de minister de boete herroepen en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam (hierna: rechtbank).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Bij brief van 7 juli 2011 heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 4 september 2011 heeft appellante enkele nadere stukken ingediend.
Bij brief van 16 maart 2012 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De minister en appellante hebben desgevraagd toestemming gegeven om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek in deze zaak te sluiten.
Bij griffiersbrief van 25 april 2012 heeft het College bericht dat het onderzoek in de zaak met toepassing van artikel 8:57 van de Awb is gesloten en dat uitspraak zal worden gedaan.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de minister ten onrechte niet is overgegaan tot een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Het College overweegt als volgt.
2.2 Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.3 Het College stelt vast dat de onderhavige boete is herroepen wegens een verandering van beleidsinzichten en een (aanstaande) verandering in de toepasselijke wetgeving inzake het rookbeleid en niet wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid van de boete. Naar het oordeel van het College betekent dit dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Het College heeft voorts geen aanknopingspunt gevonden om te veronderstellen dat aan de herroeping van de boete een andere reden ten grondslag heeft gelegen dan door de minister is verwoord, op grond waarvan alsnog tot een vergoeding van de proceskosten in bezwaar conform artikel 7:15, tweede lid, van de Awb over zou moeten worden gegaan. Dat de minister door zijn handelswijze een vergoeding van proceskosten in bezwaar heeft willen omzeilen, is niet aannemelijk geworden.
Het College is derhalve van oordeel dat de minister het verzoek van appellante om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard.
2.4 Het voorgaande betekent dat het hoger beroep ongegrond is.
2.5 Voor een veroordeling van de minister in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2012.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.H. Broier