Uitspraak
VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2869 BESLU en AWB 12/2874 BESLU
uitspraak ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
[eiser], te [plaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C.M. de Heij).
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 17 januari 2012 het verzoek van eiser van
6 januari 2012 om verlenging van de hem bij besluit van 14 oktober 2011 verleende voorrangsverklaring afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 23 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 7 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 12/1162 BESLU).
Bij besluit van 14 maart 2012, verzonden op 23 maart 2012, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 3 april 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van 14 maart 2012 (AWB 12/2874 BESLU). Voorts heeft hij bij brief van 3 april 2012 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 12/2869 BESLU).
Het verzoek is op 8 mei 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
2 Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft verweerder besloten eiser een voorrangs-verklaring te verstrekken als bedoeld in artikel 31 van de Regionale huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden 2005 (hierna: de Huisvestingsverordening). Het betreft een voorrangsverklaring van drie maanden. Eiser is verplicht om twee keer per week te reageren op het woningaanbod in regio Haaglanden en passend woningaanbod te accepteren. Verweerder heeft benadrukt dat eiser niet alleen dient te reageren op woningaanbod in Wassenaar. Bij weigering van een aanbod is het mogelijk dat de voorrangsverklaring niet kan worden verlengd.
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er in de periode
14 oktober 2011 tot 14 januari 2012 passende woningen in de regio zijn aangeboden waarop eiser had kunnen reageren. Het verzoek tot verlenging van de voorrangsverklaring is afgewezen omdat niet is gebleken dat eiser heeft gereageerd op het regionale woning aanbod. Eiser heeft in bezwaar en ter zitting van de voorzieningenrechter op
29 februari 2012 erkend dat er voldoende aanbod in de regio is geweest, maar dat hij daar niet op heeft gereageerd omdat hij alleen in Wassenaar wil wonen. Daarmee voldoet eiser niet aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 31 van de Huisvestingsverordening.
3.2 Eiser heeft verzocht om een voorziening te treffen met betrekking tot een woonruimte omdat hij geen woning bewoont, er sprake is van een levensontwrichtende situatie en hij recht heeft op deugdelijke huisvesting.
Eiser stelt zich - voor zover hier van belang - op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn in bezwaar aangevoerde argumenten. Eiser meent dat de Huisvestingsverordening niet kan afdwingen dat verplicht gereageerd dient te worden op woningaanbod buiten Wassenaar. In de wet is niet opgenomen dat een gemeenteraad in een huisvestingsverordening mag bepalen of die verordening zodanig mag toepassen dat men wordt verplicht elders dan in zijn eigen woonstede (artikel 1:10 van het BW) te gaan wonen. Voorts stelt eiser dat bepalingen die niet verenigbaar zijn met onder meer artikel 94 van de Grondwet en artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) nietig zijn. Artikel 31 van de Huisvestingsverordening heeft volgens eiser slechts tot doel de kans op het verkrijgen van woonruimte te vergroten. Hieruit volgt niet dat hij buiten Wassenaar moet gaan wonen.
4.1.1 Artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM (hierna: het Vierde Protocol) luidt
als volgt:
"1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving."
4.1.2 In artikel 6 van het Vierde Protocol bij het EVRM is bepaald dat de Hoge Verdragsluitende Partijen de artikelen 1 tot en met 5 van dit Protocol beschouwen als aanvullende artikelen van het Verdrag en dat alle bepalingen van het Verdrag dienovereenkomstig van toepassing zijn.
4.2 Ingevolge artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
4.3 In artikel 2 van de Huisvestingswet is bepaald:
"1. Indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II, of met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast.
2.Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid gaat de gemeenteraad in elk geval na hoe met regelen als in dat lid bedoeld, kan worden bewerkstelligd dat bij het in gebruik geven van woonruimten met een verhoudingsgewijs lage prijs zoveel mogelijk voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die, gelet op hun inkomen, in het bijzonder op die woonruimten zijn aangewezen. Tevens gaat de gemeenteraad na op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat bij het in gebruik nemen of geven van een standplaats voorrang wordt verleend aan woningzoekenden, die in een woonwagen wonen of hebben gewoond.
3.In afwijking van het eerste en tweede lid treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad."
4.4.1 In artikel 31 van de Huisvestingsverordening is bepaald:
"1. a. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen,
verlenen burgemeester en wethouders een voor het gehele stadsgewest geldende
voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
- 18 jaar of ouder zijn;
- gedurende de termijn van minimaal één jaar ingezetene zijn, dan wel beschikken
over een economische of maatschappelijke binding, dan wel in de positie verkeren als bedoeld in artikel 13c, eerste lid, van de Huisvestingswet
en
- de Nederlandse nationaliteit bezitten dan wel beschikken over een geldige
verblijfstitel in Nederland en
- buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij
binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en
- naar verwachting bij toepassing van de in artikel 22, eerste en tweede lid,
bedoelde volgordecriteria niet binnen die termijn andere woonruimte zullen
krijgen en
- hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
b. Van een situatie als bedoeld onder a. is sprake indien:
1. een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door
sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar
voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat
één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel
en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar
betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te
lossen;
2. een woningzoekende een woonkostentoeslag ontvangt die qua bedrag
hoger is dan het maximale toegestane bedrag van de huurtoeslag op
grond van de Wet op de huurtoeslag volgens de geldende tabel.
2 (...)
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde voorrangsverklaring geldt alleen voor
de door burgemeester en wethouders aan te geven categorieën woonruimte
waarmee enkel de situatie van de woningzoekende die aanleiding is voor een
voorrangsverklaring binnen drie respectievelijk twaalf maanden kan worden opgelost.
4. a. De in het eerste lid bedoelde voorrangsverklaring geldt alleen voor een termijn
van drie maanden.
b. (...)
c. Indien de woningzoekende kan aantonen dat de voorrangsverklaring niet
binnen de termijn waarvoor de voorrangsverklaring geldt kon worden benut
én er niet sprake is van een (of meer) weigeringen van een passende woningaanbieding,
kan de duur van de voorrangsverklaring ten hoogste één maal worden verlengd. Bij de verlenging kunnen burgemeester en wethouders de op grond van het derde lid aangegeven woonruimte wijzigen.
d. een verzoek tot verlenging als bedoeld onder sub c dient door de woningzoekende
binnen twee weken na afloop van de geldigheidstermijn van de voorrangsverklaring te worden aangevraagd.
(...)
4.4.2 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder jj, van de Huisvestingsverordening wordt in deze verordening verstaan onder stadsgewest: het grondgebied van de aan de Regeling stadsgewest Haaglanden 1995 deelnemende gemeenten;
4.4.3 Ingevolge artikel 2 van de Huisvestingsverordening is het bepaalde in deze verordening van toepassing op woonruimten gelegen in de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer.
4.5 In onderdeel 5.1 van de Uitvoeringsregels voorrangsbepaling Stadsgewest Haaglanden van februari 2008 (hierna: Uitvoeringsregels) is bepaald dat de voorrangsverklaring geldig is voor de gehele regio. Reageren in een beperkt gebied van Haaglanden is altijd mogelijk. Indien de aanvrager verzoekt om een voorrangsverklaring met een beperkt zoekgebied, heeft dat uiteraard ook zijn terugslag op de periode (sinds het ontstaan van de woonproblemen) voorafgaande aan de aanvraag om voorrang. Tevens is het van invloed op de beoordeling van een eventueel verzoek om verlenging van de voorrangspositie. De reden om de voorrangspositie met toepassing van de hardheidsclausule voor een beperkt gebied te laten gelden, kan samenhangen met sociale en/of zorgnetwerken waarvan de aanvrager (of leden van zijn huishouden) afhankelijk is. Ook zou er sprake kunnen zijn van de noodzaak tot een specifieke medische behandeling dan wel specifieke sociale, maatschappelijke begeleiding vanuit een daartoe toegeruste instantie in één van de regiogemeenten. Er is hier niet sprake van een volledige opsomming.
Wanneer de aanvrager (in het geheel) niet gereageerd heeft op het in de voorrangsperiode beschikbaar gekomen passende woningaanbod en daarvoor geen juridisch houdbaar excuus heeft (bijvoorbeeld ernstige ziekte of ongeval), dan zal de voorrangspositie niet worden verlengd.
5.1.1 Voor zover eiser meent dat artikel 31 van de Huisvestingsverordening in strijd is met artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM en gelet op het bepaalde in artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing dient te blijven, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het in artikel 2 van het Vierde Protocol voorziene recht op het vrijelijk kiezen van
verblijfplaats mag ingevolge het vierde lid in bepaalde omschreven gebieden worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.
De Huisvestingsverordening heeft onder meer tot doel de verbetering van de aansluiting van het woningmarktaanbod op de huidige en toekomstige vraag alsmede het vergroten van de keuzemogelijkheden van de financiële doelgroep van (rijks)beleid op de woningmarkt en het behoud van voldoende betaalbare huisvestingsmogelijkheden voor deze groep.
Uit de in artikel 31, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening opgenomen regeling kan onder omstandigheden een beperking voortvloeien voor eiser om vrijelijk zijn verblijfplaats te kunnen kiezen. Onbestreden is dat deze beperking is voorzien bij wet, namelijk artikel 2 van de Huisvestingswet , nu uit dit artikel volgt dat de gemeente evenredige verdeling van het woningaanbod voor de betreffende doelgroepen dient te bevorderen. Daartoe is de Huisvestingsverordening in het leven geroepen. De uit artikel 31, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening voortvloeiende beperking vindt haar rechtvaardiging derhalve in het algemeen belang in een democratische samenleving als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Vierde Protocol. De voorzieningenrechter is van oordeel dat artikel 31 van de Huisvestingsverordening, voor zover hier van belang, niet in strijd is met artikel 2 van het Vierde Protocol.
5.1.2 Voor zover eiser meent dat de Huisvestingsverordening niet kan afdwingen dat hij verplicht dient te reageren op woningaanbod buiten Wassenaar, overweegt de voorzieningenrechter dat de Huisvestingsverordening is te beschouwen als een algemeen verbindend voorschrift. In de Huisvestingsverordening is bepaald dat een voorrangsverklaring geldt voor het stadsgewest en voorts is een definitie opgenomen met betrekking tot het begrip stadsgewest. Het al dan niet opnemen van definities, bepalingen of het verhelderen van begrippen in een verordening is geen besluit in de zin van de Awb. Voor zover eiser heeft beoogd bezwaar te maken tegen de inhoud van de Huisvestings-verordening, geldt dat artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb , gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb en artikel 7:1, eerste lid, van de ze wet, die mogelijkheid uitsluit. In beroep kan evenmin worden opgekomen tegen hetgeen in een algemeen verbindend voorschrift bepaald.
5.2 Eiser kan wel bezwaar maken tegen een besluit van verweerder ter uitvoering van de Huisvestingsverordening als hij belanghebbende is bij dat besluit.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder de gronden van het bezwaar, voor zover nodig, heeft betrokken bij de beslissing op bezwaar.
Eiser heeft het standpunt van verweerder dat sprake is geweest van passend woningaanbod betwist. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2012 is overwogen dat het op de weg van verweerder ligt om in een bestuursrechtelijke procedure aan te tonen dat dergelijk woningaanbod, dat overeenkomt met het zoekprofiel van de woningzoekende, aanwezig is geweest in de periode waarvoor de voorrangsverklaring was afgegeven. Verweerder heeft in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening ter zake van het primaire besluit niet aangetoond dat sprake is geweest van passend woningaanbod. In het kader van de onderhavige procedures heeft verweerder zich beperkt tot toezending van woningaanbod (21 woningen in de regio) in week 51 van 2011. Het gestelde passend woningaanbod in de overige weken in de periode waarin de voorrangsverklaring geldig was is niet aangetoond. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat het betreffende woonaanbod steeksproefgewijs is bezien, dat in week 51 van 2011 en ook in de overige weken voldoende woningaanbod voorhanden is geweest en dat eiser niet heeft gereageerd op dit aanbod. Voorts heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat uit ervaring is gebleken dat een woonprobleem in de meeste gevallen binnen 3 maanden is opgelost, indien op het regionaal woningaanbod wordt gereageerd. Een verleende voorrangsverklaring behoeft dan in de regel niet te worden verlengd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de overgelegde woningkrant van week 51 van 2011 blijkt dat voldoende passend woningaanbod in de regio aanwezig is geweest. Eiser heeft niet betwist dat in de overige weken evenzeer (passend) woningaanbod in de regio aanwezig is geweest. Verweerder heeft derhalve kunnen volstaan met het bezien van het regionaal woningaanbod bij wijze van steekproef.
Niet gebleken is dat aan eiser desgevraagd een voorrangsverklaring is verleend met een beperkt zoekgebied, in die zin dat hij alleen behoefde te reageren op het woningaanbod in Wassenaar. Een dergelijke beperkte voorrangsverklaring kan, gelet op onderdeel 5.1 van de Uitvoeringsregeling, slechts met toepassing van de hardheidsclausule worden afgegeven indien sprake is van bijzondere omstandigheden.
De voorzieningenrechter overweegt, in navolging van hetgeen de voorzieningenrechter in de uitspraak van 7 maart 2012 heeft overwogen, dat eiser in overeenstemming met artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening een voor het hele stadsgewest geldende voorrangsverklaring is verleend. Dit betekent dat eiser niet alleen diende te reageren op passend woningaanbod in Wassenaar, maar ook op passend woningaanbod in de andere aangesloten gemeenten. Eiser heeft evenwel bewust geweigerd om te reageren op passend woningaanbod in de regio. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de verlenging van de voorrangsverklaring kunnen weigeren. De woonwens van eiser kan, in de noodsituatie waarin een voorrangsverklaring wordt verleend, niet worden gehonoreerd.
5.4 Voor zover eiser meent dat hoe dan ook een voorziening dient te worden getroffen in de vorm van het toewijzen van een woning, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Bij uitspraak ingevolge artikel 8:54 van de Awb van 23 februari 2010 (AWB 09/8734 HUISV) heeft deze rechtbank onder meer vastgesteld dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 21 augustus 2009, houdende de weigering van een voorrangsverklaring. De rechtbank heeft in deze uitspraak onder meer overwogen dat verweerder geen publiekrechtelijke bevoegdheid heeft ter zake van de door eiser gestelde plicht tot het aanbieden van een passende woning en dat hieromtrent geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan voor wat betreft eisers standpunt in deze.
Het tegen deze uitspraak door opposant (eiser) ingestelde verzet is bij uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Awb van 21 april 2010 ongegrond verklaard.
Verweerder heeft thans ter zitting medegedeeld dat toe te wijzen woningen eigendom zijn van de woningbouwvereniging. De gemeente heeft dergelijke woningen niet in eigendom.
Uit het vorenstaande volgt dat de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen niet openstaan voor wat betreft eisers standpunt in deze. Eiser kan zich desgewenst wenden tot de civiele rechter.
6 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
1 verklaart het beroep (AWB 12/2874 BESLU) ongegrond;
2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 12/2869 BESLU) af
De uispraak is gedaan door mr. C. Fetter, rechter, in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.