Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

1) De brief, inhoudende de mededeling dat door een administratieve fout niet het gehele bedrag dat aan ziekengeld is uitbetaald is verrekend met de WAO-uitkering van betrokkene en dat zodoende een terugvordering is ontstaan, is niet aan te merken als nieuw besluit. Deze brief roept geen ander rechtsgevolg in het leven dan reeds met het eerder genomen besluit was bereikt en is derhalve niet aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb, zodat daartegen geen bezwaar openstond. Appellant had het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk moeten verklaren. 2) Terugvordering. De omstandigheid dat van de zijde van appellant een administratieve fout is gemaakt, kan op zichzelf geen dringende reden opleveren, aangezien de fout niet behoort tot de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft.

Uitspraak



11/1318 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 januari 2011, 09/3095 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)

en

appellant.

Datum uitspraak: 2 mei 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek. Betrokkene is verschenen en bijgestaan door mr. S. Broens, advocaat.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is op 3 september 2003 wegens rugklachten uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster. Met ingang van 29 augustus 2004 is aan haar geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat zij in staat werd geacht met gangbare functies een zodanig inkomen te verdienen dat zij niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van deze wet.

1.2. In de periode van 1 augustus 2005 tot 31 maart 2006 is betrokkene werkzaam geweest als administratief medewerkster. Met ingang van 1 april 2006 is betrokkene werkzaamheden gaan verrichten als medewerker customer service. Op 15 juni 2006 is zij wegens rugklachten voor dit werk uitgevallen. Bij besluit van 27 juli 2006 is aan betrokkene een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.3. Bij besluit van 22 april 2008 heeft appellant na ingesteld medisch en arbeidskundig onderzoek aan betrokkene, na een verkorte wachttijd van vier weken, vanaf 12 juli 2006 alsnog een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.4. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat alleen als het bedrag aan ziekengeld hoger is dan de WAO-uitkering, het meerdere aan betrokkene uitbetaald mag worden. Het bedrag van de toegekende WAO-uitkering wordt in mindering gebracht op het ziekengeld. Over de periode van 13 juli 2006 tot 1 mei 2008 zal het volledige bedrag dat reeds aan ziekengeld is uitbetaald worden verrekend met de aan betrokkene toekomende verhoging van de WAO-uitkering.

In dit besluit is voorts aan betrokkene meegedeeld dat met ingang van 13 juli 2006 geen ziekengeld wordt uitbetaald.

1.5. Bij besluit van 21 april 2009 is aan betrokkene meegedeeld dat door een fout van appellant in juni 2008 een nabetaling van de WAO-uitkering is verricht zonder verrekening met het ziekengeld en dat zodoende een terugvordering is ontstaan. Bij besluit van 28 april 2009 heeft appellant vervolgens over de periode van 12 juli 2006 tot en met 30 april 2008 een bedrag van € 6.822,89 bruto, aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering van betrokkene teruggevorderd.

Bij besluit van 23 september 2009 (bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 21 april 2009 en 28 april 2009 ongegrond verklaard.

2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de besluiten van 21 april 2009 en 28 april 2009 herroepen en appellant opgedragen een besluit te nemen over de te vergoeden wettelijke rente.

2.2. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 21 april 2009 is aan te merken als een nieuw besluit tot herziening op grond van artikel 30a van de ZW . De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (beleidsregels) in het onderhavige geval niet aan de orde is. Dit artikellid ziet naar het oordeel van de rechtbank op een situatie waarin verrekening van teveel betaalde uitkering nog mogelijk is. Ten tijde van het besluit van 21 april 2009 was het niet meer mogelijk de ZW-uitkering te verrekenen, omdat de toegekende WAO-uitkering over de periode van 12 juli 2006 tot en met 30 april 2008 reeds in juni 2008 aan betrokkene was nabetaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan het besluit van 21 april 2009, anders dan appellant betoogt, niet worden aangemerkt als een correctie van de verkeerd uitgevoerde verrekening. Gelet op het inkomensoverzicht van 23 juni 2008 en de op grond daarvan ontvangen nabetaling, mocht betrokkene er redelijkerwijs op vertrouwen dat de te veel betaalde ZW-uitkering correct was verrekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens een ondeugdelijke grondslag.

3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak - kort samengevat - aangevoerd dat artikel 30a van de ZW niet van toepassing is, evenmin als de Beleidsregels, schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006. In het bestreden besluit is vermeld dat de verrekening berust op artikel 32a van de ZW. Bij samenloop van ziekengeld en WAO-uitkering eindigt het recht op ziekengeld niet, maar wordt het ziekengeld slechts uitbetaald voor zover het de WAO-uitkering overtreft. Appellant verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Raad van 18 februari 2004, LJN AO9256. Voorts bestrijdt appellant dat de brief van 21 april 2009 is aan te merken als een (nieuw) besluit. Los van de vaststelling van de onvolledige verrekening leidt de brief van 21 april 2009 niet tot een ander rechtsgevolg dan het besluit van 20 mei 2008.

Indien de brief van 21 april 2009 wel als een besluit dient te worden aangemerkt, dan stelt appellant zich op het standpunt dat het betrokkene uit het besluit van 20 mei 2008 redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat na verrekening geen betaling van ziekengeld overbleef omdat de ZW-uitkering en de WAO-uitkering nagenoeg even hoog waren.

4.1. De Raad oordeelt als volgt.

4.2. De Raad merkt allereerst op dat, anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, artikel 30a van de ZW in het onderhavige geding niet aan de orde is. Artikel 30a van de ZW heeft betrekking op de herziening en intrekking van besluiten tot toekenning van ziekengeld. Blijkens artikel 32a van de ZW wordt, indien de verzekerde ter zake van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte zowel recht heeft op ziekengeld als op toekenning van een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO , het ziekengeld slechts uitbetaald voor zover het ziekengeld het bedrag van de van de

WAO-uitkering overtreft. Uit deze bepaling blijkt dat bij de beschreven samenloop van ziekengeld en WAO-uitkering het recht op ziekengeld in stand blijft en dus niet wordt herzien, maar dat de betaling van het toegekende ziekengeld niet of slechts ten dele dient plaats te vinden. De in de aangevallen uitspraak vermelde beleidsregels zijn hier dus evenmin van toepassing.

4.3. De Raad is, met appellant en anders dan de rechtbank, van oordeel dat de brief van 21 april 2009 niet is aan te merken als een (nieuw) besluit. De brief bevat slechts de mededeling dat door een administratieve fout niet het gehele bedrag dat aan ziekengeld is uitbetaald is verrekend met de WAO-uitkering van betrokkene en dat zodoende een terugvordering is ontstaan. De brief van 21 april 2009 roept geen ander rechtsgevolg in het leven dan reeds met het besluit van 20 mei 2008 was bereikt en is derhalve niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar openstond. Appellant had het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb , het bezwaar tegen de brief van 21 april 2009 niet-ontvankelijk verklaren.

4.4. Het hiervoor onder 1.4 vermelde besluit van 20 mei 2008 staat in rechte vast. Daarmee moet ook als vaststaand worden aangenomen dat betrokkene over de periode van 13 juli 2006 tot 1 mei 2008 ten onrechte ziekengeld heeft ontvangen.

4.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv verplicht tot terugvordering over te gaan indien sprake is van onverschuldigde betaling van uitkering. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien in het geval dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een dringende reden alleen aan de orde zijn wanneer de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Van dergelijke gevolgen is de Raad niet gebleken. De omstandigheid dat van de zijde van appellant een administratieve fout is gemaakt, kan op zichzelf geen dringende reden opleveren, aangezien de fout niet behoort tot de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft.

4.6. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant op juiste gronden de onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de ZW over de periode 13 juli 2006 tot en met 30 april 2008 heeft teruggevorderd.

4.7. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de brief van 21 april 2009;

Verklaart het bezwaar tegen de brief van 21 april 2009 niet-ontvankelijk;

Verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) Z. Karekezi.

TM


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature