Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Last onder bestuursdwang. Sluiting internetcafé voor de duur van één jaar i.v.m. aanwezigheid en handel in harddrugs. Beleid. Proportionaliteit. Verwijtbaarheid.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 11/4604

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van

inzake

[naam eiser] eiser,

wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. D. van Alst,

tegen

de burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 14 september 2011.

2. Procesverloop

Bij brief van 23 juni 2011 heeft verweerder aan eiser zijn voornemen bekend gemaakt tot toepassing van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet en eiser in de gelegenheid gesteld diens zienswijze daarover kenbaar te maken. Tijdens een gesprek op 28 juni 2011 met een medewerker van de afde-ling Veiligheid en bij brief van zijn gemachtigde van 4 juli 2011 heeft eiser van die mogelijkheid gebruik ge-maakt.

Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuurs-dwang opgelegd, inhoudende dat het pand aan de [adres] te [woonplaats] en de daarin gevestigde on-derneming wordt gesloten en gesloten gehouden met ingang van maandag 11 juli 2011 voor de duur van één jaar, derhalve tot 11 juli 2012.

Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het besluit van 5 juli 2011. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot schorsing bij uitspraak van 6 september 2011 afgewe-zen (AWB 11/2899).

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het be-sluit van 5 juli 2011 gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overi-ge door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 14 maart 2012. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht van afmelding – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.T. Brunenberg.

3. Overwegingen

1. Eiser exploiteert op het adres [adres] te [woonplaats] een internetcafé. De onderneming biedt haar klanten in voor iedereen toegankelijke lokalen de mogelijkheid om met haar computers gebruik te maken van internet. Verder kunnen klanten er ijs, snoep en andere versnaperingen kopen, evenals computerartikelen. Ten slotte is er een ruimte in gebruik als kapsalon. De onderneming is gelegen in de westflank van het centrum van Nijmegen, dat een gebied is met veel drugsgerelateerde overlast.

1.1. Op 16 juni 2011 hebben twee agenten van de Politie Gelderland-Zuid in het internetcafé de heer [naam] aangehouden en hebben zij 1,75 g cocaïne aangetroffen onder een toetsenbord op de plaats waar [naam] net had gezeten. Diezelfde dag heeft [naam] tijdens een verhoor op het politiebureau verklaard dat hij iedere dag in het internetcafé kwam. [naam] is een bij de politie bekende drugsdealer.

1.2. Op 23 juni 2011 heeft ene[naam 2], een bij de politie ambtshalve bekende drugsgebruiker, te-genover twee agenten van de Politie Gelderland-Zuid verklaard dat hij die dag twee bolletjes cocaïne had ge-kocht in het internetcafé aan de [adres] te [woonplaats] van een dealer met de schuilnaam Calimero. Vol-gens de politie was de verkoper de haar ambtshalve bekende drugsdealer [naam 3].

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij bevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, omdat op 16 juni 2011 in het internetcafé een handelshoeveelheid cocaïne is aangetroffen en omdat op 23 juni 2011 harddrugs zijn verhandeld in het internet-café. Voor het bepalen van de aard en de duur van de last heeft hij aansluiting gezocht bij de beleidsregels die gelden voor growshops, coffeeshops, alcoholvrije inrichtingen en drank- en horeca-inrichtingen, die bepalen dat bij het voor de eerste keer aantreffen van harddrugs het voor het publiek toegankelijke lokaal voor de duur van één jaar wordt gesloten. Tevens heeft hij aansluiting gezocht bij een ontwerp voor beleidsregels voor grow- en smartshops en andere niet-vergunning¬plichtige, voor publiek toegankelijke lokalen, waarin ook is bepaald dat bij het voor de eerste keer aantreffen van harddrugs het lokaal voor één jaar wordt gesloten.

2.1. Verweerder heeft als toelichting vermeld dat de sluitingstermijn van één jaar noodzakelijk is voor het definitief doorbreken van de gang naar de inrichting van klanten en voor het wegnemen van de bekendheid van de inrichting als locatie waar (hard)drugs voor de handel aanwezig zijn. Hij stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van [naam] en [naam 2] blijkt dat de gebeurtenis op 16 juni 2011 niet een eenmalig incident be-trof. Verder is het voor het toepassen van bestuursdwang niet vereist dat verweerder beleidsregels heeft opge-steld. Verwijtbaarheid van de ondernemer ter zake van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs is voor het toe-passen van bestuursdwang geen vereiste, zelfs niet als het lokaal is gelegen in een gebied waar veel drugsover-last voorkomt. Dat de last financiële gevolgen heeft voor de ondernemer staat niet in de weg aan het opleggen van de sanctie. Ten slotte blijkt uit het verslag van de Politie Gelderland-Zuid van 14 december 2011 dat de sluiting van het internetcafé voor rust in de onmiddellijke woonomgeving zorgt.

3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt daartoe het volgende.

3.1. Eiser betwist dat de harddrugs in het lokaal zijn aangetroffen en, subsidiair, dat zij daar aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt.

3.2. Eiser stelt dat verweerder aannemelijk moet maken dat het lokaal bekend stond als een lokaal waarin drugs werden verhandeld. Hij betwist dat er op andere momenten drugs werden verhandeld. De door verweerder aangehaalde verklaringen van [naam] en [naam 2] zijn daarvoor onvoldoende. Uit het feit dat de politie zijn onderneming nauwgezet surveilleerde maar niettemin niet eerder overtredingen van de Opiumwet heeft gecon-stateerd kan veeleer worden afgeleid dat zijn lokaal niet bekend stond als één waar werd gehandeld in drugs. Eiser ziet er streng op toe dat in het lokaal geen ongebruikelijke handelingen plaatsvinden. Zo nodig stuurt hij mensen weg. Hij heeft zijn personeel dienovereenkomstig geïnstrueerd.

3.3. Dat verweerder geen beleid heeft vastgesteld over drugsoverlast vanuit internetwinkels illustreert dat het niet aannemelijk is dat vanuit eisers internetcafé eerder handel in drugs heeft plaatsgevonden. Zijn onderneming verschilt wezenlijk van die van een coffee-, grow- of smartshop. Daarom is analoge toepassing van de beleids-regels voor deze inrichtingen niet mogelijk . Dat betekent dat op verweerder een verzwaarde motiveringsplicht rust.

3.4. Eiser betwist ook verweerders stelling dat de overlast is verminderd sinds de sluiting van het internetca-fé. De stelling wordt niet toegelicht aan de hand van verklaringen van buurtbewoners. Door de aanwezigheid van een aantal coffeeshops is drugsoverlast een feit en die is niet opgehouden door de sluiting van het internet-café.

3.5. Verweerder moet volgens eiser zijn bevoegdheid op een proportionele manier toepassen, terwijl hij ook kan afwijken van zijn gedragslijn als de specifieke omstandigheden van het geval daartoe nopen. Beide uit-gangspunten brengen mee dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van de last, althans een minder verstrekkende had moeten opleggen, zoals een waarschuwing. Eiser is voor zijn levensonderhoud geheel afhan-kelijk van de inkomsten van het internetcafé. Sluiting heeft verstrekkende financiële gevolgen voor hem.

4. Uit het bestuurslijk dossier van de politie Gelderland-Zuid volgt dat in het internetcafé 1,75 g cocaïne is aangetroffen onder een toetsenbord en dat dit door drugsdealer [naam] daar was verstopt, hoogstwaarschijnlijk omdat hij door het binnentreden van een agent werd gestoord in het afwikkelen van een transactie met een ko-per. Eiser heeft deze toedracht betwist, maar in hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanknopingspun-ten om het verslag van de politie voor onjuist te houden. De hoeveelheid van 1,75 g is meer dan voor persoon-lijk gebruik. Het gaat daarom om een handelshoeveelheid. Om de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang te laten ontstaan is de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking voldoende. Dit brengt mee dat verweerder bevoegd was op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. Verweerder kon van deze bevoegdheid gebruik maken ook al waren voor het type lokaal waarin de onderneming van eiser is gevestigd, geen beleidsregels vastgesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 5 januari 2005, LJN: AR8730, Gst. 2005, 142.

5. De bevoegdheid van verweerder is een discretionaire bevoegdheid die door de rechtbank marginaal kan worden getoetst. De vraag is daarom of verweerder in de gegeven omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting van het lokaal voor de duur van één jaar. Verweerder heeft voor het bepalen van de aard en de duur van de last aansluiting gezocht bij de beleidsregels voor growshops, coffeeshops, alcoholvrije inrichtin-gen en drank- en horeca-inrichtingen en bij een ontwerp voor beleidsregels voor onder meer overige voor pu-bliek toegankelijke lokalen. Daarin is als sanctie telkens opgenomen de sluiting van het lokaal voor de duur van één jaar, als in het lokaal voor de eerste maal harddrugs zijn aangetroffen. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij in gevallen waarin harddrugs voor de eerste keer in voor publiek toegankelijke lokalen wor-den aangetroffen, altijd de last onder bestuursdwang van sluiting van het lokaal voor de duur van één jaar op-legt. Er is daarom sprake van een bestendige gedragslijn. Als uitgangspunt is deze keuze van verweerder niet kennelijk onredelijk. Onderzocht moet worden of in dit geval, waarin het gaat om een onderneming die niet actief is op het gebied van de teelt of verhandeling van drugs, de volgens de beleidsregels geldende sanctie van sluiting voor de duur van één jaar niet disproportioneel is. Maatgevend is dat de last onder bestuursdwang een herstelsanctie is die niet verder mag gaan dan verenigbaar is met het herstelkarakter. Bij de vaststelling van de sluitingstermijn moet verweerder daarom betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drug-adres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen (AbRS 8 september 2010, LJN: BN1687, AB 2010, 307).

5.1. De rechtbank volgt eiser niet in diens stelling dat het om een incident gaat. Uit de verklaringen van [naam] en [naam 2] moet worden afgeleid dat in ieder geval de drugsdealers [naam] en [naam 3] het internetcafé bezochten en dat beiden daar cocaïne bij zich hadden. Uit dit gegeven, dat eiser niet heeft ontzenuwd met ander bewijsmateriaal, heeft verweerder mogen afleiden dat het internetcafé gebruikt werd als locatie voor het verhan-delen van harddrugs.

5.2. Verweerder heeft de duur van de sluitingsmaatregel van een jaar toegelicht met de stellingen dat dit noodzakelijk is voor het definitief doorbreken van de gang naar de inrichting van kopers van drugs en voor het wegnemen van de bekendheid van de inrichting als locatie waar drugs voor de handel aanwezig zijn. Daarnaast heeft verweerder rekening gehouden met de verloedering van de wijk, eventuele verstoring van de openbare orde, aantasting van de geloofwaardigheid van de overheid en het belang van handhaving van de Opiumwet. Hij heeft deze belangen aan zijn zijde afgewogen tegen die aan de zijde van eiser en geoordeeld dat een sluitings-maatregel van één jaar nodig was. Verweerder heeft er verder op gewezen dat de drugsoverlast is verminderd sinds de sluiting van het lokaal van eiser.

5.3 Omdat het lokaal van eiser is gelegen in een probleemwijk, waardoor voor de handhaving van de open-bare orde en het woonklimaat doortastend, consequent en geloofwaardig beleid van de overheid noodzakelijk is en omdat in het lokaal van eiser zich harddrugdealers hebben opgehouden, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen oordelen dat een sluitingstermijn van één jaar noodzakelijk is voor het definitief doorbreken van de gang naar de inrichting voor verkopers en kopers van drugs. Dat eiser betwist dat de overlast sinds de sluiting van zijn lokaal is afgenomen is ongewild een bevesti-ging van verweerders beslissing dat een lange sluitingstermijn noodzakelijk is. In zoverre is het beroep onge-grond.

5.4. Het financiële belang van eiser bij het openhouden van zijn onderneming kan niet als bijzondere om-standigheid worden aangemerkt op grond waarvan een minder verstrekkende last zou moeten worden opgelegd (zie de eerder aangehaalde uitspraak van de AbRS van 5 januari 2005, LJN: AR8730, Gst. 2005, 142).

5.5. Eiser heeft in bezwaar gesteld en in beroep gehandhaafd dat hij er streng op toeziet dat in zijn zaak geen ongebruikelijke handelingen plaatsvinden. Hij stuurt mensen weg die hem verdacht voorkomen. Hij heeft zijn personeel dienovereenkomstig geïnstrueerd. Deze stelling wordt verworpen. De persoonlijke verwijtbaarheid van de geadresseerde is niet van belang voor de bevoegdheid de last op te leggen en de vaststelling van de duur van de sluitingstermijn. Bepalend daarvoor zijn de verstoring van de openbare orde of het woonklimaat door de handel in harddrugs en de periode die nodig is om de situatie voor de verstoring te herstellen (AbRS 4 juli 2001, LJN: AN6835, AB 2002, 6).

5.6. Hieruit volgt dat de door eiser aangevoerde redenen dat de opgelegde sanctie disproportioneel is en op grond waarvan verweerder van zijn bestendige gedragslijn had behoren af te wijken, niet steekhoudend zijn.

6. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestre-den besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb .

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.J. de Vries, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op .

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature