Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eiser, aangesteld als beroepsmilitair voor onbepaalde tijd en sergeant-majoor bij het Korps Mariniers, heeft deelgenomen aan de studiedag para-instructeurs mariniers op het Nationaal Paracentrum Teuge. Tijdens het parachutespringen is eiser een ongeval overkomen. Hij heeft daarbij een breuk in bekken en heupgewricht opgelopen.

Verweerder heeft beslist dat dit ongeval niet als een dienstongeval kan worden aangemerkt, maar als een bedrijfsongeval.

Rb.: Art. 2 van het Besluit AO/IV maakt onderscheid tussen arbeidsongeschiktheid met dienstverband enerzijds, en invaliditeit met dienstverband anderzijds. Om van invaliditeit met dienstverband te kunnen spreken moet er - voor zover hier van belang - sprake zijn van een invaliditeit van ten minste 10%, die verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst in buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Daartoe wordt ingevolge art. 2, lid 6, onder a, van het Besluit AO/IV mede gerekend: "het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico" .

In geschil is of de studiedag para-instructeurs mariniers op 15 december 2006 moet worden aangemerkt als 'onder oorlogsnabootsende omstandigheden in de praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden, teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren, of te onderhouden', als bedoeld in art. 2, lid 6, onder a, van het Besluit AO/IV.

De Rb. overweegt dat niet van beslissende betekenis is of de studiedag een exclusief militair karakter had. Van belang is het karakter van de uitgevoerde activiteit, in dit geval het parachutespringen.

De betreffende sprong heeft - gelet op de wijze waarop deze moest worden uitgevoerd, de gebruikte uitrusting en bezien vanuit de operationele taak van het Korps Mariniers (met name van de para-eenheden) - het karakter van het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden. Bij deze sprong was sprake was van een verhoogd risico. Tijdens de betreffende sprong is bij wijze van proef de nieuwe aanpassing van het MMS-systeem (de ADD) gebruikt. Het ongeval is geschied na (mislukte) pogingen van eiser om tijdens de sprong de ADD in werking te stellen. Niet in geschil is dat sinds het ongeval van eiser geen gebruik meer wordt gemaakt van de ADD.

De Rb. is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in art. 2, lid 6, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.

Derhalve is sprake van een dienstongeval en niet van een bedrijfsongeval.

Beroep gegrond. De Rb. ziet aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in art. 8:72, lid 4, aanhef en onder c, van de Awb, over te gaan tot finale geschilbeslechting en daartoe zelf in de zaak voorzien. Zij zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat, met toepassing van de art. 147 van het AMAR en 2 van het Besluit AO/IV, het eiser overkomen ongeval op 15 december 2006 wordt aangemerkt als een dienstongeval.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/4258 ABP

uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 27 april 2012 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats],

(gemachtigde: mr. H.J.M.G.M. van der Meijden),

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.J. Geldof van Doorn).

Procesverloop

1Eiser, aangesteld als beroepsmilitair voor onbepaalde tijd en sergeant-majoor bij het Korps Mariniers, heeft deelgenomen aan de studiedag para-instructeurs mariniers op 15 december 2006 op het Nationaal Paracentrum Teuge. Tijdens het parachutespringen is eiser een ongeval overkomen. Hij heeft hij daarbij een breuk in bekken en heupgewricht opgelopen.

Van dit ongeval is op 2 april 2007 een proces-verbaal opgemaakt.

Bij besluit van 11 juli 2008 heeft verweerder beslist dat dit ongeval niet als een dienstongeval kan worden aangemerkt, maar als een bedrijfsongeval.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 augustus 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft verweerder het besluit van 11 juli 2008 gewijzigd.

2 Bij besluit van 8 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 mei 2011 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

3 Het beroep is op 6 februari 2012 ter zitting behandeld.

Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden als zijn raadsman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1Bij besluit van 11 juli 2008 heeft verweerder, naar aanleiding van het ter zake van het ongeval op 15 december 2006 opgemaakte proces-verbaal, eiser medegedeeld dat dit ongeval niet als een dienstongeval wordt aangemerkt, maar als een bedrijfsongeval. Verweerder heeft dit besluit genomen op grond van artikel 147 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV).

Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft verweerder het besluit van 11 juli 2008 gewijzigd, in die zin dat een aantal woorden, dat door een fout is weggevallen in het besluit van 11 juli 2008, is toegevoegd.

Verweerder heeft in zijn brief van 26 augustus 2008 uiteengezet dat er sinds 1998 drie categorieën ongevallen kunnen worden onderscheiden (naar opklimmende mate van belangrijkheid):

1 ongevallen, niet zijnde bedrijfsongevallen;

2 bedrijfsongevallen; en

3 dienstongevallen.

De vraag of sprake is van een bedrijfsongeval wordt volgens verweerder beoordeeld aan de hand van artikel 2, eerste lid, van het Besluit AO /IV, zoals nader uitgewerkt in artikel 5 van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden (hierna: de Regeling proces-verbaal). De vraag of sprake is van een dienstongeval wordt beoordeeld aan de hand van artikel 2, derde tot en met zesde lid, van het Besluit AO /IV, zoals nader uitgewerkt in artikel 4 van de Regeling proces-verbaal.

Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiser een voorlopig standpunt ingenomen, inhoudende dat het ongeval op 15 december 2006 is te kwalificeren als een bedrijfsongeval. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar nader toe te lichten en medegedeeld dat in een later stadium een formeel besluit volgt.

Bij brief van 15 september 2009 heeft verweerder wederom als voorlopig standpunt medegedeeld dat sprake is van een bedrijfsongeval. Parachutespringen dient voor een para-instructeur, zoals eiser, te worden aangemerkt als het uitoefenen van een militaire basisvaardigheid c.q. het bijhouden van de (spring)vaardigheden. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, hierna ook: de Raad) van 18 december 2008, LJN BG9497.

Bij het thans bestreden besluit van 8 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser ten tijde van het ongeval deelnam aan een informatieve dag georganiseerd voor alle para-instructeurs van het Korps Mariniers. Verweerder heeft, naar aanleiding van eisers verzoek tijdens de hoorzitting op 20 november 2010, de Afdeling Pensioenen, Sociale Zekerheid, Zorg en Veteranen van verweerders departement verzocht om een nadere reactie. De van die afdeling verkregen reactie van 7 april 2011 geeft geen aanleiding om het ongeval alsnog als dienstongeval aan te merken.

2 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat het hem overkomen ongeval dient te worden aangemerkt als dienstongeval.

Ten tijde van het ongeval was geen sprake van het onderhouden van de Militaire Basisvaardigheden (MBV), maar van oorlogsnabootsende omstandigheden. Onder MBV kan worden verstaan datgene dat gebruikelijk is in een algemeen militaire opleiding, zoals velddienst, bivakoefeningen en de hindernisbaan. Parachutespringen is een bijzondere aangelegenheid en is voorbestemd voor speciaal daarvoor getrainde eenheden van de Nederlandse krijgsmacht. Het operationeel vrije val springen wordt alleen beoefend door Special Forces van het Korps Commando Troepen (KCT) en het Korps Mariniers. Het doelgericht landen met vrije parachutes (Multi mission system, ook MMS-systeem genoemd) in het water - dit is de sprong die tot het ongeval van eiser heeft geleid - wordt alleen beoefend door Maritieme Special Forces, zijnde eenheden van het Korps Mariniers. Het kenmerk van dit parachutespringen is dat dit is gekoppeld aan operationele activiteiten. Dit betekent dat men wordt opgeleid om in operationeel teamverband te springen. Dit springen maakt onderdeel uit van operationele gevechtsacties. Hieraan zijn gekoppeld de zogenaamde oefeningen en trainingen, waarbij buitengewone omstandigheden dan wel oorlogsnabootsende omstandigheden aan de orde zijn. Eiser wijst met betrekking tot de MBV op de commandantenbrief van de Commandant der Zeestrijdkrachten van

14 april 2011.

Bij de bewuste watersprong werd een nieuwe aanpassing op het MMS-systeem getoetst op bruikbaarheid, de Anti Dragging Device (ADD). De ADD aanpassing had tot doel om bij het landen te water een zogenoemde dragging, alsmede het afzinken van het valscherm, te voorkomen.

Eiser heeft nog gewezen op de Themastudie Parachutespringen bij Defensie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.

3.1Ingevolge artikel 147, eerste lid, van het AMAR wordt, naar regels bij ministeri ële regeling te stellen, van elk ongeval dat aan een militair in werkelijke dienst tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. De militair is verplicht, zodra hij daartoe redelijk in staat is, kennis te geven van een hem overkomen ongeval als vorenbedoeld aan zijn commandant.

Ingevolge artikel 147, derde lid, van het AMAR beslist de minister van Defensie of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, van welke beslissing de militair schriftelijk in kennis wordt gesteld.

3.2 In artikel 2, vijfde lid, van de Wet van 13 december 2000 tot vaststelling van een kader voor de vereenvoudiging en de vernieuwing van het militaire pensioenstelsel (Kaderwet militaire pensioenen) is bepaald dat aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioen-aanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

3.3 Ter uitvoering van artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen is het Besluit AO /IV vastgesteld.

Artikel 2 van het Besluit AO /IV luidt als volgt:

"1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.

2. Indien ingevolge het eerste lid voor een bepaalde ziekte of gebrek arbeidsongeschiktheid met dienstverband is aangenomen, dan geldt dit eveneens voor een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een andere ziekte of gebrek waarvoor dat verband niet kan worden aangenomen.

3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:

a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;

b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of

c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest;

4. Onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:

a. de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdrachten of dienstbevelen;

b. het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen;

c. activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van die dienst aangemerkt kunnen worden.

5. Onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt verstaan:

a. een uitzonderingstoestand in de zin van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden;

b. de deelname aan operaties ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde;

c. de verlening van bijstand, zoals onder meer bedoeld in artikel 71 Wetboek van Militair Strafrecht, de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993 en artikel 146, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover sprake is van een verhoogd risico.

6. Tot de buitengewone omstandigheden in de zin van het vijfde lid worden mede gerekend:

a. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;

b. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is; een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, of de Commandant Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.

7. Voor elke verwonding, ziekte of gebrek wordt afzonderlijk vastgesteld of sprake is van invaliditeit met dienstverband.

8. Indien voor een bepaalde verwonding, ziekte of gebrek invaliditeit met dienstverband is vastgesteld betekent dit dat voor die aandoening, indien die aandoening leidt tot arbeidsongeschiktheid en die arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de invaliditeit met dienstverband, eveneens sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband.

9. Op het onderzoek naar de toepasselijkheid van dit besluit is het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen van toepassing.

10. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere en, zo nodig, afwijkende regels stellen. "

4.1 In eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2008 is overwogen dat het toetsingskader voor het vaststellen van de eventuele invaliditeits-aanspraken van betrokkene met name wordt gevormd door artikel 2, derde en volgende leden, van het Besluit AO /IV. Voor het inhoudelijk vaststellen van de eventuele invaliditeitsaanspraken van betrokkene komt onder meer geen betekenis toe aan artikel 4, onder a, van de Regeling proces-verbaal, welke regeling, zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 25 september 2003, LJN AM2958, en 15 april 2004, LJN AO8360) slechts een samenstel van regels bevat voor het opmaken van proces-verbaal.

4.2 Artikel 2 van het Besluit AO /IV maakt onderscheid tussen arbeidsongeschiktheid met dienstverband enerzijds, en invaliditeit met dienstverband anderzijds. Om van invaliditeit met dienstverband te kunnen spreken moet er - voor zover hier van belang - sprake zijn van een invaliditeit van ten minste 10%, die verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst in buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Daartoe wordt ingevolge artikel 2, zesde lid, onder a, van het Besluit AO /IV mede gerekend: "het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico" .

4.3 De rechtbank komt thans toe aan de toetsing aan de zojuist weergegeven bepaling.

4.4 In geschil is of de studiedag para-instructeurs mariniers op 15 december 2006 moet worden aangemerkt als 'onder oorlogsnabootsende omstandigheden in de praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden, teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren, of te onderhouden', als bedoeld in artikel 2, zesde lid, onder a, van het Besluit AO /IV.

5.1 Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt dat parachutespringen voor een para-instructeur dient te worden aangemerkt als het uitoefenen van een MBV c.q. het bijhouden van de (spring)vaardigheden herhaald. Zo is bijvoorbeeld het duiken voor een duiker of het vliegen voor een piloot ook aan te merken als het uitoefenen van een MBV c.q. het bijhouden van de vaardigheden. Een ongeval tijdens parachutesprong kan slechts als dienstongeval worden aangemerkt als sprake is van oorlogsomstandigheden of indien tevoren bij de oefening is medegedeeld dat de normale veiligheidsmaatregelen (gedeeltelijk) buiten werking zijn gesteld. Het gaat dan om oorlogsomstandigheden in oorlogsgebied of een oefening die als zodanig is aangewezen. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 23 november 2011 (AWB 11/1792 MAW en

AWB 11/1796 MAW). De MBV moeten worden beschouwd in relatie tot de betreffende functie. De functie van eiser is niet door verweerder aangewezen als bijzondere functie. In dat geval is altijd sprake van een bedrijfsongeval. Uit navraag is gebleken dat verweerder het niet wenselijk heeft geacht om de functie van eiser aan te merken als bijzondere functie. Op de betreffende studiedag worden kennelijk ook sprongen gemaakt. Het springen met een uitrusting die niet eerder gebruikt is en nader besproken zal worden maakt, volgens verweerder, niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

5.2 Eiser heeft ter zitting uiteengezet dat bij de betreffende sprong een nieuw systeem, te weten de ADD, moest worden getest. Om die reden was geen sprake van een sprong die op gebruikelijke wijze diende te worden uitgevoerd. De betreffende sprong diende voorts te worden gemaakt met de uitrusting die gebruikt wordt bij een sprong als operationeel kikvorsman. Er werd met een compleet pak, een borsttas en duikuitrusting gesprongen. Tot de complete uitrusting behoorden ook de wapens en een kogelvrij vest. Er was sprake van een vrije val met de opdracht om in het water te landen, waarna de opdracht in of onder water kon worden vervolgd. De sprong moest zodanig worden uitgevoerd dat men direct inzetbaar was voor operationele acties. De bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken werd aldus verworven dan wel verbeterd op deze wijze. Niet iedere deelnemer van de studiedag heeft gesprongen. Een aantal personen is onverwacht aangewezen. Er was dan ook sprake van een dienstopdracht.

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van het onderhouden van de MBV. Deze vaardigheden zijn algemene vaardigheden die gelden voor iedere militair.

6.1 De rechtbank overweegt allereerst dat de door verweerder genoemde uitspraak van deze rechtbank van 23 november 2011 (AWB 11/1792 MAW en AWB 11/1796 MAW) niet van toepassing is in deze zaak. In die procedure was, anders dan in de zaak van eiser, niet in geschil dat het ongeval niet had plaatsgevonden tijdens een oefening als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO /IV.

6.2 De rechtbank overweegt dat, anders dan verweerder in dit geval meent, het

parachutespringen op 15 december 2006 tijdens de studiedag para-instructeurs mariniers niet kan worden aangemerkt als het onderhouden van de MBV. De MBV zijn, zoals eiser heeft gesteld, basisvaardigheden die in het algemeen voor (groepen van) militairen gelden.

Reeds uit onderdeel 3.1 van de Commandantenbrief "Invoering Militaire Basis Vaardigheden (MBV) bij het CZSK" van 14 april 2011 (hierna: de Commandantenbrief) blijkt dat vanaf de zomer van 2010 in alle initiële opleidingen van het CZSK de MBV, volgens de door de CDS vastgestelde normen, volledig zijn ingevoerd. Het nieuw aangestelde personeel krijgt hierbij alle negen vaardigheden aangeleerd. Daarnaast dient het overige personeel de MBV te onderhouden. Hierbij zijn vier doelgroepen te onderscheiden, waaronder: Personeel geplaatst bij de operationele eenheden van het Korps Mariniers.

In onderdeel 2 van de Commandantenbrief is vermeld dat de negen onderdelen van de MBV zijn:

1. Hygiëne en Preventieve Gezondheidszorg (HPG);

2. Chemisch, Biologisch, Radiologisch en Nucleair (CBRN);

3. Zelfhulp en Kameradenhulp (ZHKH);

4. Schietvaardigheid;

5. Brandbestrijding en Preventie (BP);

6. Ammunition Awareness (AAW)/Search;

7. Militaire veiligheid (MV);

8. Humanitair Oorlogsrecht (HR); en

9. Persoonlijke Uitrusting (PU).

In onderdeel 3.2 van de Commandantenbrief is vermeld dat elke doelgroep een pakket vaardigheden op het vereiste niveau moet onderhouden. Voor Personeel geplaatst bij de operationele eenheden van het Korps Mariniers is bepaald dat alle negen vaardigheden worden onderhouden.

De rechtbank overweegt dat het parachutespringen niet is vermeld als onderdeel van de MBV. Het gelijkstellen van de MBV met specifieke vaktechnische vaardigheden per afzonderlijke functie, zoals door verweerder thans wordt beoogd, is niet in lijn met de Commandantenbrief. Nu niet is onderbouwd op welke grondslag dit standpunt van verweerder berust, dient te worden uitgegaan van hetgeen op dit punt in de Commandantenbrief is vermeld.

6.3 Uit de door eiser overgelegde informatie over de Defensie Para School (DPS) blijkt dat de DPS alle parachuteopleidingen binnen de krijgsmacht verzorgt. De opleiding is in eerste instantie bedoeld voor het KCT, Marinierseenheden en eenheden van de Luchtmobiele Brigade. De Special Forces van KCT en het Korps Mariniers volgen ook de basis vrijevalopleiding. Uit KOVBA 304 van het Hoofdkwartier Korps Mariniers, standdatum 210404, blijkt voorts dat het Korps Mariniers in het OBCKM wordt getypeerd als een expeditionair, snel inzetbaar en veelzijdig crisisbeheersingsinstrument, gespecialiseerd in de uitvoering van amfibische operaties. Snel inzetbaar stelt eisen aan de mobiliteit van de eenheden. Functioneel is de parachute een inzetmiddel ter ondersteuning van de tactische mobiliteit van eenheden bij operaties.

De rechtbank stelt vast dat verweerder het standpunt van eiser dat het doelgericht landen met vrije parachutes (MMS-systeem) in het water alleen wordt beoefend door Maritieme Special Forces van het Korps Mariniers, alsmede de informatie over de DPS en de KOVBA 304 niet heeft betwist.

De rechtbank overweegt dat niet van beslissende betekenis is of de studiedag op

15 december 2006 een exclusief militair karakter had. Van belang is het karakter van de uitgevoerde activiteit, in dit geval het parachutespringen.

De betreffende sprong heeft - gelet op de wijze waarop deze moest worden uitgevoerd, de gebruikte uitrusting en bezien vanuit de operationele taak van het Korps Mariniers (met name van de para-eenheden) - het karakter van het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden. Bij deze sprong was sprake was van een verhoogd risico. Tijdens de betreffende sprong is bij wijze van proef de nieuwe aanpassing van het MMS-systeem (de ADD) gebruikt. Het ongeval is geschied na (mislukte) pogingen van eiser om tijdens de sprong de ADD in werking te stellen. Niet in geschil is dat sinds het ongeval van eiser geen gebruik meer wordt gemaakt van de ADD. Gelet hierop is geen sprake van een situatie die vergelijkbaar is met de situatie die aan de orde was in eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2008.

De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO /IV.

Derhalve is sprake van een dienstongeval en niet van een bedrijfsongeval.

7 Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit van

8 april 2011 komt voor vernietiging in aanmerking.

8 De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb , over te gaan tot finale geschilbeslechting en daartoe zelf in de zaak voorzien. Zij zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat, met toepassing van de artikel 147 van het AMAR en 2 van het Besluit AO /IV, het eiser overkomen ongeval op 15 december 2006 wordt aangemerkt als een dienstongeval.

9 De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, en 8:75, eerste lid, van de Awb in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het bezwaarschrift en

1 punt voor het verschijnen ter zitting in de bezwaarprocedure met een waarde per punt van € 322,--, alsmede 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de beroepsprocedure met een waarde per punt van € 437,--, wegingsfactor 1).

Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank 's-Gravenhage

1 verklaart het beroep gegrond;

2 vernietigt het bestreden besluit;

3 herroept het primaire besluit;

4 bepaalt dat het eiser overkomen ongeval op 15 december 2006 wordt aangemerkt als een dienstongeval;

5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

6 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.518,--, welk bedrag verweerder aan eiser moet vergoeden;

7 bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 152,--, vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en mr. S.A. Steinhauser, rechters, en B. Dedden, militair lid, in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature