Uitspraak
11/1716 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te ’[woonplaats] (appellant) en
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 10 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 februari 2011, kenmerk BZ01231678, (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Unger, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1993 erkend op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aan hem toegekende periodieke uitkering kwam niet tot uitbetaling in verband met de hoogte van zijn inkomsten. In 2006 is appellant erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Met ingang van 1 oktober 2006 zijn aan hem toegekend de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden op grond van artikel 19 van de Wubo en een vergoeding van huishoudelijke hulp voor ten hoogste vier uur per week.
1.2. In januari 2010 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar 8 uur per week. Hierop is bij besluit van 29 juli 2010 afwijzend beslist op de grond dat er geen medische noodzaak aanwezig is voor meer dan de reeds toegekende vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp per week. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep is, kort samengevat, aangevoerd dat de beperkingen van appellant zijn onderschat en dat appellant niet of nauwelijks meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Verder is aangevoerd dat, in tegenstelling tot hetgeen door verweerder is aangenomen, wel sprake is van zelfverwaarlozing en chaotisch gedrag. De huishoudelijke hulp houdt alleen de benedenverdieping van het grote huis bij, op de bovenverdiepingen heerst chaos. Verhuizen naar een kleinere woning is geen optie voor appellant, gezien zijn psychische klachten. Om deze reden had verweerder in dit geval moeten afwijken van het beleid dat bij vergoeding voor huishoudelijke hulp geen rekening wordt gehouden met de grootte van de woning.
3. Van de kant van verweerder is aangevoerd dat op grond van het rapport van de geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager, gezien ook de door de huisarts en behandelend orthopedisch chirurg verstrekte informatie, voldoende is onderbouwd dat appellant nog in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De woonkamer is netjes en appellant heeft zelf aangegeven dat hij de bovenkamers op orde zal brengen. Appellant is ook in staat zichzelf te verzorgen. Het gaat hier om extra huishoudelijke hulp ten opzichte van niet geïnvalideerde personen in gelijke omstandigheden. De grootte van het huis kan geen reden zijn voor toekenning van een extra vergoeding voor huishoudelijke hulp. Dat appellant vanwege zijn psychische klachten niet kan of wil verhuizen maakt dit niet anders.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant was ten tijde van zijn aanvraag boven de 70 jaar, zodat op grond van het door verweerder in het kader van artikel 33a van de Wubo gehanteerde beleid zowel de psychische klachten ten gevolge van de oorlogsomstandigheden als de overige klachten van appellant in aanmerking worden genomen.
4.2. Bij de toekenning van huishoudelijke hulp hanteert verweerder verder het beleid, voor zover hier van belang, dat in beginsel één dagdeel (vier uur) per week kan worden toegekend voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden. Als er sprake is van uitsluitend psychische klachten ten gevolge van de oorlogsomstandigheden in de zin van de Wubo, kan verweerder twee dagdelen (acht uur) per week toekennen als er bovendien sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Omdat appellant de 70 jaar is gepasseerd kan in dit geval ook acht uur worden toegekend als hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen niet meer in staat zou zijn lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
4.3. Uit het verslag van het huisbezoek dat Ohlenschlager op 14 juli 2010 heeft afgelegd komt naar voren dat appellant, ondanks zijn fysieke beperkingen, toen in staat was lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, zoals opruimen, stofzuigen, koffie zetten, afwas opruimen, koken, bed opmaken, boodschappen en de was doen. Weliswaar is appellant van tijd tot tijd depressief en kan hij dan niet tot activiteiten komen, maar dit trad ten tijde hier in geding niet op in een zodanige omvang dat dit tot een ander oordeel kan leiden. Dat appellant geen dingen kan weggooien en allerlei zaken in de slaapkamers verzamelt is eveneens onvoldoende grond voor toekenning van meer huishoudelijke hulp. Appellant is in staat om met hulp van zijn vrouw orde te scheppen in de volle kamers boven. Van zelfverwaarlozing is evenmin sprake. Appellant wast, kleedt en scheert zich dagelijks. Uit de door deze geneeskundig adviseur ingewonnen informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog komt geen ander beeld naar voren. Dat de orthopedisch chirurg een indicatie aanwezig acht voor extra huishoudelijke hulp wil niet zeggen dat die hulp in een omvang van acht uur moet worden verstrekt.
4.4. De grootte van het huis kan volgens vast beleid van verweerder geen rol spelen bij de toekenning van huishoudelijke hulp. Dit beleid is volgens vaste rechtspraak niet onredelijk te achten. De Raad ziet niet dat verweerder in dit geval een uitzondering op dit beleid had moeten maken op grond van de psychische beperkingen van appellant. De door de gemachtigde van appellant gemaakte vergelijking met de tegemoetkoming in de huur, waarbij door verweerder wel rekening wordt gehouden met een contra-indicatie voor een verhuizing, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu in dat geval een direct verband aanwezig is tussen die - uit causale klachten voortvloeiende - contra-indicatie en de medische noodzaak van de voorziening.
4.5. Gelet op dit alles bestaat voor de toekenning van méér dan één dagdeel huishoudelijke hulp geen medische noodzaak in de onder 4.2 vermelde zin.
4.6. Het bestreden besluit houdt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in rechte stand en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
HD