Uitspraak
29 juni 2012
Eerste Kamer
11/02377
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
ATROPA BELLADONNA B.V.,
gevestigd te Assen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ABN AMRO en Atropa.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 68028/HA ZA 08-418 van de rechtbank Assen van 1 oktober 2008 en 4 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.031.656/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft ABN AMRO beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Atropa heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor ABN Amro toegelicht door mr. F.E. Vermeulen en mr. M.F. Noome, beiden advocaat te Amsterdam. Voor Atropa is de zaak toegelicht door haar advocaat en mede door mr. I.C. Blomsma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van Atropa heeft bij brief van 21 mei 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
(i) In 2001 heeft [betrokkene 1] als directeur/grootaandeelhouder van Atropa haar aandelen in Atropa verkocht en geleverd aan de Stichting Rosa Mundi (hierna: Rosa Mundi), een te Curaçao gevestigd trustfonds. [Betrokkene 1] was toen (mede)bestuurder van Rosa Mundi.
(ii) Vanuit het kantoor van ABN AMRO te Curaçao (hierna: ABN AMRO Curaçao) is aan Rosa Mundi ten behoeve van de financiering van de koopsom van de aandelen een krediet ter grootte van € 186.050,-- verstrekt.
(iii) In een tussen ABN AMRO en ABN AMRO Curaçao uitgewisselde Risk Allocation Letter (RAL) van 23 mei 2001 is vastgelegd dat ABN AMRO tot een bedrag van € 186.050,- het risico zal dragen van het door ABN AMRO Curaçao aan Rosa Mundi verstrekte krediet.
(iv) [Betrokkene 1] heeft zich in een op 1 juni 2001 ondertekende Corporate Guarantee jegens ABN AMRO tot het bedrag van € 186.050,-- garant gesteld voor de stipte nakoming van de aflossingsverplichtingen uit hoofde van het krediet door Rosa Mundi. De Corporate Guarantee is in september 2003 op naam van Atropa gesteld. Daarna is deze garantie in verband met het oplopen van het krediet aan Rosa Mundi verhoogd tot € 220.000,--.
(v) De laatste door Atropa ondertekende Corporate Guarantee dateert van 30 juni 2005. Deze had een geldingsduur tot 31 mei 2006. In deze Corporate Guarantee is onder meer vermeld:
"Deze Corporate Guarantee (...) blijft geldig tot alle verplichtingen uit hoofde van de Faciliteit zijn nagekomen."
(vi) In de periode november/december 2001 tot en met december 2007 is maandelijks een bedrag van € 800,-- van de rekening van Atropa bij ABN AMRO afgeschreven, onder vermelding van "Stichting Rosa Mundi rente lening" en het rekeningnummer van Rosa Mundi.
(vii) Per 1 januari 2006 zijn de activiteiten van ABN AMRO Curaçao onder bijzondere titel overgegaan naar de First Caribbean International Bank (hierna: FCB).
(viii) ABN AMRO heeft zich jegens FCB garant gesteld voor de nakoming door Rosa Mundi van haar verplichtingen uit de door FCB overgenomen lening aan Rosa Mundi. Zij heeft in verband met deze garantie Atropa herhaaldelijk verzocht een akte tot vrijwaring van ABN AMRO te ondertekenen. Dit heeft Atropa geweigerd.
(ix) Op 19 januari 2009 heeft ABN AMRO een bedrag van € 220.000,-- van de rekening van Atropa afgeschreven, nadat zij even daarvoor door FCB onder de door haar gestelde garantie tot betaling van dat bedrag wegens "default" van Rosa Mundi was aangesproken en zij dat bedrag aan FCB had voldaan.
3.2 Atropa stelt in deze procedure onder meer dat het in de periode november/december 2001 tot en met december 2007 door ABN AMRO maandelijks ten laste van haar rekening geïncasseerde bedrag van telkens € 800,--, dat is in totaal € 46.400,--, onverschuldigd is betaald.
De rechtbank heeft de daarop betrekking hebbende vorderingen afgewezen. In het tegen die beslissing gerichte hoger beroep heeft Atropa, onder vermeerdering van haar eis, tevens gevorderd ABN AMRO te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 220.000,--. Volgens Atropa bestond voor de afschrijving van dat bedrag geen rechtsgrond. ABN AMRO heeft dat standpunt en de daarop gebaseerde vordering bestreden met de stelling dat de verplichting van Atropa tot betaling van voormeld bedrag voortvloeit uit de Corporate Guarantee en, respectievelijk althans, de verklaringen en gedragingen van partijen nadien. Het hof oordeelde, evenals de rechtbank, de vorderingen met betrekking tot het bedrag van € 46.400,-- niet toewijsbaar, maar heeft de vordering van Atropa tot terugbetaling van het bedrag van € 220.000,-- toegewezen. In cassatie is nog slechts deze laatste vordering van belang.
3.3 Met betrekking tot de laatstbedoelde vordering overwoog het hof als volgt. De door Atropa aan ABN AMRO verstrekte Corporate Guarantee strekt blijkens de bewoordingen daarvan tot zekerheid voor de stipte nakoming door Rosa Mundi van haar verplichtingen uit hoofde van "de Faciliteit" en blijft geldig tot alle verplichtingen uit dien hoofde zijn nagekomen. Door de overgang van de lening aan Rosa Mundi van ABN AMRO naar FCB had Rosa Mundi vanaf dat moment geen financiële verplichtingen meer aan ABN AMRO, omdat van een door ABN AMRO aan Rosa Mundi verstrekte (krediet)faciliteit geen sprake meer was. Daarmee was de Corporate Guarantee in de verhouding tussen Atropa en ABN AMRO uitgewerkt, aldus het hof. Volgens het hof is niet onderbouwd gesteld of gebleken dat en waarom uitleg van de Corporate Guarantee aan de hand van de Haviltex-maatstaf meebrengt dat deze, in weerwil van de bewoordingen ervan, in de verhouding tussen Atropa en ABN AMRO na de overgang van de lening naar FCB toch betekenis is blijven behouden. De door ABN AMRO gestelde omstandigheden die zien op de gang van zaken rond de overgang van de lening van ABN AMRO naar FCB kunnen zonder nadere onderbouwing, die volgens het hof ontbreekt, niet tot een ander oordeel leiden, omdat zij onverlet laten dat voor juridische gehoudenheid van Atropa jegens ABN AMRO een rechtsgrond is vereist, die door ABN AMRO niet is gesteld.
3.4 Het middel klaagt in de diverse onderdelen dat het oordeel van het hof, gelet op de door ABN AMRO aangevoerde omstandigheden, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk of ontoereikend is gemotiveerd.
3.5 Voor zover in het middel wordt betoogd dat het hof de, bij de uitleg van de Corporate Guarantee toe te passen, Haviltexmaatstaf heeft miskend, berust het op een verkeerde lezing van het arrest. Anders dan het middel veronderstelt, heeft het hof niet slechts de bewoordingen van de Corporate Guarantee in aanmerking genomen, maar tevens onderzocht of de Corporate Guarantee, in weerwil van de bewoordingen ervan, na de overgang van de lening naar FCB betekenis is blijven behouden in de verhouding tussen Atropa en ABN AMRO. In zoverre kan het middel dan ook wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.6 Het middel slaagt evenwel voor zover het is gericht tegen het oordeel van het hof dat in de stellingen van ABN AMRO met betrekking tot de gang van zaken rond de overgang van de lening naar FCB geen andere rechtsgrond kan worden gevonden tot gehoudenheid van Atropa om ABN AMRO te vrijwaren voor de aanspraken onder de door ABN AMRO aan FCB gegeven garantie. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.7 De in het middel bedoelde omstandigheden zijn, kort samengevat, de volgende:
(i) [Betrokkene 1] heeft, in reactie op een vraag daarover van ABN AMRO in verband met een voorgenomen overdracht van de faciliteit aan FCB, in december 2005 de wens geuit de door Atropa verstrekte garantie "in beheer" te laten bij ABN AMRO;
(ii) ABN AMRO heeft vervolgens, na overleg met [betrokkene 1], de per 31 mei 2006 aflopende garantie verlengd en de RAL vervangen door een externe garantie ten gunste van FCB; [betrokkene 1] heeft namens Rosa Mundi de faciliteit bij FCB bevestigd; Rosa Mundi bleef tot eind 2007 "gevoed" vanuit Atropa teneinde aan haar verplichting tot betaling van rente over de lening te kunnen voldoen;
welke omstandigheden volgens ABN AMRO bevestigen dat partijen beoogden de bestaande financieringsstructuur in stand te houden.
Nu deze stellingen inderdaad door ABN AMRO zijn ingenomen en door het hof niet onjuist zijn bevonden, dienen zij in cassatie tot uitgangspunt.
3.8 Het hof heeft ofwel miskend dat, zoals ABN AMRO in hoger beroep heeft betoogd, de hiervoor in 3.7 weergegeven omstandigheden, zo nodig onder toepassing van art. 3:35 BW, een nadere overeenkomst tot vrijwaring van ABN AMRO voor aanspraken van FCB, en daarmee een rechtsgrond voor die vrijwaring, kunnen meebrengen, ofwel zijn oordeel dat zodanige rechtsgrond niet uit die omstandigheden kan worden afgeleid, onvoldoende gemotiveerd.
3.9 Anders dan namens Atropa in cassatie wordt aangevoerd, sluit de omstandigheid dat zij aan ABN AMRO kenbaar heeft gemaakt niet garant te willen staan jegens FCB niet uit dat Atropa zich wel in zodanige zin heeft willen verbinden jegens ABN AMRO. Evenzo laat de omstandigheid dat Atropa geen nieuwe vrijwaringsverklaring ten gunste van ABN AMRO heeft willen ondertekenen, de mogelijkheid onverlet dat partijen al eerder tot een (mondelinge) overeenkomst strekkende tot zodanige vrijwaring waren gekomen, althans dat ABN AMRO op de totstandkoming daarvan heeft mogen vertrouwen.
3.10 De mede in het middel vervatte klacht dat het hof ABN AMRO ten onrechte niet heeft toegelaten tot het door haar aangeboden getuigenbewijs van haar stelling dat zij de uitingen en gedragingen van de betrokkenen in 2005-2006 begreep en mocht begrijpen in de zin dat de bestaande structuur werd voortgezet, behoeft geen behandeling, aangezien bedoeld bewijsaanbod, voor zoveel nodig, in de procedure na verwijzing alsnog in aanmerking kan worden genomen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 januari 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Atropa in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 6.065,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 29 juni 2012.